dinsdag, april 10, 2007

122. Nederlandse grootouders door regering uitgeleverd aan buitenlands alimentatieverhaal

Zie ook: SP Kamervragen over Duits onderhoudsverhaal op Nederlandse grootouders

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2006–2007 Aanhangsel van de Handelingen

-----------------------------------------------------------------------------

1040

Vragen

Vragen van de leden Van Bommel en De Wit (beiden SP) aan de minister van Justitie over het alimentatierecht. (Ingezonden 1 maart 2007)

1 Kent u het bericht «Duitse wil alimentatie van Hoorns paar»?[1]

2 Is het waar dat naar Duits familierecht alimentatie kan worden geëist van grootouders, terwijl dit naar het Nederlands familierecht niet mogelijk is? Zo ja, komt dit vaak voor?

3 Zijn er meer landen in de Europese Unie die op dit punt een van ons land afwijkend alimentatierecht hebben? Zo ja, welke landen zijn dat?

4 Is het wenselijk dat op dit vlak harmonisatie plaatsheeft?

5 Acht u het wenselijk dat op dit vlak een uitzondering wordt genomen in het Haags Kinderalimentatieverdrag om te voorkomen dat uitsluitend om reden van alimentatie voor vestiging in Duitsland wordt gekozen?

[1] Noordhollands Dagblad, 17 februari 2007.

-------------------------------------------------------------------------------------

Antwoord

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie). (Ontvangen 20 maart 2007)

1 Ja.

2 Het Duitse recht kent een alimentatieplicht van grootouders jegens kleinkinderen in het geval dat de ouders niet in staat zijn in het levensonderhoud van het kind te voorzien. In Duitsland komt het met enige regelmaat voor dat een dergelijke alimentatieplicht wordt opgelegd. Veelal gaat het daarbij overigens om het verhaal van bijstandsuitkeringen die ten behoeve

van minderjarigen zijn verstrekt. Er zijn geen gegevens bekend over de frequentie waarmee dergelijke beslissingen in Nederland ten uitvoer worden gelegd.

3 Een dergelijke alimentatieplicht bestaat, behalve in Duitsland, ook in België, Frankrijk, Spanje, Italië, Griekenland, Oostenrijk, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Roemenië, Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, en Malta.

4 Het alimentatierecht behoort tot de kern van het familierecht. Het materiële alimentatierecht vertoont van land tot land belangrijke verschillen, die verband houden met van elkaar afwijkende opvattingen over gezin en samenleving. Er is ook een samenhang tussen het alimentatierecht van een land en het daar bestaande niveau van sociale voorzieningen. Van harmonisatie van het materiële familierecht op het niveau van de Europese Unie kan geen sprake zijn, niet alleen omdat daarvoor een rechtsgrondslag in het EG-Verdrag ontbreekt, maar ook omdat de nationale stelsels van familierecht een facet vormen van de culturele diversiteit binnen Europa.

Daarentegen is er behoefte aan uniforme regels van internationaal privaatrecht, opdat er zekerheid bestaat over de internationale bevoegdheid van de rechter, het op een alimentatieverzoek toepasselijke recht en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen.

Op het onderhavige terrein zijn in de betrekkingen tussen Nederland en Duitsland uniforme regels van internationaal privaatrecht van kracht, welke in EG-recht en in verdragen zijn neergelegd.

5 In een geval als het onderhavige is de Duitse rechter op grond van het Haags Alimentatieverdrag 1973 gehouden het recht van het land van de gewone verblijfplaats van het alimentatiegerechtigde kind toe te passen. In dit geval is dat het Duitse recht. De gedachte die aan de genoemde regel omtrent het toepasselijke recht ten grondslag ligt, is dat de regels van het recht van de gewone verblijfplaats het meest in overeenstemming zijn met de leefsituatie van het alimentatiegerechtigde kind. Het Haags Alimentatieverdrag voorziet niet in de mogelijkheid om de hier aan de orde zijnde alimentatieverplichting van de toepassing ervan uit te sluiten. Een dergelijke uitzondering zou leiden tot een ongelijke behandeling van alimentatiegerechtigde kinderen die in eenzelfde land woonachtig zijn.

Om die reden, en gelet op het feit dat een groot aantal landen de hier bedoelde alimentatieplicht kent, zou ik een dergelijke uitzondering ook niet willen bepleiten.

Ik merk in dit verband ten slotte op er tot op heden geen indicaties zijn dat maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat alimentatiegerechtigden uitsluitend om redenen van alimentatie kiezen voor vestiging in een bepaald land.

1 opmerking: