Posts tonen met het label Kinderalimentatie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Kinderalimentatie. Alle posts tonen

woensdag, april 10, 2013

571. NIBUD Nieuwsbrief : Uit elkaar... Wat betekent dat financieel?

Nibud

April 2013

Scheiden? Nieuwe richtlijnen per 1 april
Geldwijzer Alimentatie & Co-ouderschap
Scheiden heeft ingrijpende gevolgen, ook op financieel gebied. Het Nibud heeft de nieuwste informatie, rekentabellen en regels voor u op een rij gezet in de Geldwijzer Alimentatie & Co-ouderschap.
Alle nieuwe regelingen zijn in dit boekje verwerkt. Ook als de echtscheiding alweer enige tijd geleden is uitgesproken, kan deze informatie zeker nuttig voor u zijn.
Nu voor €14,95 in de Nibud-webwinkel

Wat is er veranderd?
Voor het berekenen van kinderalimentatie gelden met ingang van 1 april nieuwe richtlijnen. De voornaamste verandering is de invoering van een draagkrachttabel waarmee vastgesteld kan worden hoeveel ouders na een scheiding kunnen bijdragen aan de kosten van de kinderen. Nieuw is ook dat ouders met een omgangsregeling minder alimentatie betalen naarmate ze meer voor hun kinderen zorgen.
Lees meer over de nieuwe regels 

Een eigen huis...
Plaatje woning
Om gericht een nieuwe woning te kunnen zoeken, is het slim als u van tevoren weet welk deel van uw inkomen u kunt of wilt besteden aan wonen. Kijk daarom eerst naar uw inkomsten en uitgaven en schat vervolgens in wat er in de nieuwe situatie aan uw uitgaven zal veranderen.
Met een koopwoning kunt u vermogen opbouwen. Maar kopen is niet automatisch de beste keus. In 2013 is er veel veranderd in de regelgeving op het gebied van de woningmarkt.
Kopen of huren?


Weer grip op uw geld
Na een scheiding verandert uw financiële situatie. Een goed moment om uw geldzaken op een rij ze zetten, met het gratis online Persoonlijk Budgetadvies van het Nibud. Waar geeft u relatief veel aan uit? Wat is er veranderd in uw inkomsten en waar heeft u ruimte om uw uitgaven aan te passen? Wilt u sparen, maar weet u niet hoeveel u precies kunt missen? Deze tool geeft u weer grip op uw geldzaken!
Start het Persoonlijk Budgetadvies


Een nieuwe start
Maak een nieuwe start met uw geldzaken met het Nibud Grippakket! Met de de Nibud-tabbladenset en kasboek om met uw administratie aan de slag te gaan. Om te besparen: 'De beste bespaartips' en 'Meer met je geld' om bewust te kiezen waar u uw geld aan uitgeeft.
Samen van 41,35 voor 35 euro!


Alimentatie Rekentool  
De alimentatiebedragen worden jaarlijks met een percentage aangepast. Op Nibud.nl vindt u de percentages van de afgelopen jaren én een handige rekentool om het nieuwe bedrag uit te rekenen.
Rekentool Alimentatie



Handige links:
Uit elkaar (Vereniging Eigen huis)
Checklist Uit elkaar
Co-ouderschap
Wijzeruitelkaar.nl

  



woensdag, september 19, 2012

555. Verdeling kosten minderjarige bij co-ouderschap naar behoefte van het kind en draagkracht van de beide ouders (Gerechtshof Leeuwarden, LJN: BX6225, 17 juli 2012)

Verdeling kosten minderjarige bij co-ouderschap naar behoefte van het kind en draagkracht van de beide ouders (Gerechtshof Leeuwarden, LJN: BX6225, 17 juli 2012)
LJN: BX6225, Gerechtshof Leeuwarden, 200.101.032/01
Datum uitspraak: 17-07-2012
Datum publicatie: 31-08-2012
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Hoger beroep
Vindplaats: Rechtspraak.nl

Inhoudsindicatie:
Verdeling kosten minderjarige bij co-ouderschap.

Uitspraak

Beschikking d.d. 17 juli 2012
Zaaknummer 200.101.032

HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. O.J.C. Toxopeus, kantoorhoudende te Veendam,

tegen

[de vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Hoekman-Haan, kantoorhoudende te Stadskanaal.

Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van 15 november 2011 van de rechtbank Groningen (zaaknummer 124516/FA RK 11-320) zoals bij partijen bekend.

Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 27 januari 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 15 november 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende:
I. te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarige [het kind] (hierna: [het kind]), geboren op [geboortedatum] in de [gemeente X], bij haar is;
II. haar toestemming te verlenen om [het kind] op een basisschool in [plaats 2] te laten gaan;
III. te bepalen dat [het kind] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ieder weekend van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de vader zal verblijven alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
IV. te bepalen dat de vader gehouden zal zijn aan haar te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] een bedrag van € 300,- per maand.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 20 maart 2012, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van een brief van 31 januari 2012 van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) waarin wordt meegedeeld dat de raad in deze zaak geen onderzoek heeft verricht, een faxbericht van 9 februari 2012, een brief van 15 februari 2012 en een brief van 23 mei 2012 met bijlagen, van mr. Hoekman-Haan, een brief van 17 februari 2012 met een bijlage en een faxbericht van 23 mei 2012 met bijlagen, beide van mr. Toxopeus.

Ter zitting van 7 juni 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder en de vader en hun advocaten.

Mr. Toxopeus heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar ter zitting van het hof overgelegde pleitnotitie.

De beoordeling


De vaststaande feiten
1. Uit de - inmiddels verbroken - affectieve relatie tussen de moeder en de vader is de thans nog minderjarige [het kind] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over haar uit.

2. De ouders hebben hun zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [het kind] tot op heden zo verdeeld dat [het kind] steeds om en om een week bij de vader en bij de moeder verblijft. [het kind] staat ingeschreven op het adres van de vader.

3. Bij het bereiken van de schoolgaande leeftijd door [het kind] is tussen de ouders een geschil ontstaan over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

4. Bij verzoekschrift van 16 februari 2011 heeft de vader verzocht om het hoofdverblijf van [het kind] bij hem te bepalen en te bepalen dat tussen [het kind] en de moeder een zorgregeling zal gelden van één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot maandagochtend.

5. Bij verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, van 27 april 2011 heeft de moeder verzocht om het hoofdverblijf van [het kind] bij haar te bepalen en tevens te bepalen dat als zorgregeling tussen [het kind] en de vader zal gelden één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot maandagochtend, subsidiair dat ieder van de ouders [het kind] om en om een week bij zich heeft van zondagmiddag tot zondagmiddag.

6. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door de rechtbank heeft de vader zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij heeft verzocht om te bepalen dat [het kind] haar hoofdverblijf bij hem krijgt, dat [het kind] zal worden ingeschreven op een basisschool in [plaats 1] en dat een zorgregeling zal gelden waarbij [het kind] de ene week bij hem en de andere week bij de moeder verblijft.

7. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat [het kind] haar hoofdverblijf bij de vader heeft, dat zij de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft en is aan de vader vervangende toestemming verleend om [het kind] in te schrijven op een basisschool in [plaats 1]. De moeder is hiertegen in hoger beroep gekomen.

De geschilpunten
8. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- het hoofdverblijf en daarmee samenhangend de plaats waar [het kind] naar school dient te gaan;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind].

Het hoofdverblijf, de plaats waar [het kind] naar school dient te gaan en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
9. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat in de gegeven situatie het belang van [het kind] het meest is gediend met handhaving van de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in die zin dat [het kind] de ene week bij haar vader en de andere week bij haar moeder verblijft en met vaststelling van haar hoofdverblijf bij de vader, waarbij [het kind] (onveranderd) in [plaats 1] naar school gaat. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank dienaangaande over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar aan toe dat in hoger beroep niet van andere feiten of omstandigheden is gebleken dan die in eerste aanleg reeds zijn meegewogen en welk oordeel het hof, zoals gezegd, overneemt.

De door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind]
10. De moeder heeft als (mede-)verzorgende ouder in haar beroepschrift verzocht om een bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] ter hoogte van € 300,- per maand. Ter zitting van het hof heeft zij bij haar verzoek gepersisteerd. De moeder heeft daarbij de behoefte van [het kind] gesteld op € 389,- per maand, hetgeen de vader niet, althans onvoldoende, heeft weersproken zodat het hof daar vanuit zal gaan.

11. De vader heeft tegen het verzoek van de moeder ingebracht dat hij reeds een groot deel van de kosten van [het kind] draagt en dat, zoals uit de door hem overgelegde draagkrachtberekening blijkt, er voor het overige geen ruimte is voor een aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van [het kind].

De verdeling van de kosten van [het kind]
12. [het kind] verblijft om en om een week bij de vader en bij de moeder. De kosten van [het kind] ter hoogte van € 389,- per maand worden daarom voor de helft aan elk van de beide ouders toegerekend, te weten € 194,50 per maand. Het hof overweegt voorts dat ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen in de kosten van hun kind.

De draagkracht van de vader
13. De door de vader in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening is - behoudens voor wat betreft het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting - door de moeder niet, althans onvoldoende weersproken zodat het hof deze berekening als uitgangspunt zal nemen.

14. De vader heeft onweersproken gesteld dat hij de kosten van de kinderopvang betaalt. Uit de door de vader overgelegde stukken is gebleken dat deze kosten in 2012 (€ 391,59 minus € 333,58) € 58,- netto per maand bedragen.

15. Het hof zal een nieuwe draagkrachtberekening maken en daarbij het kindgebonden budget, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de netto kosten van de kinderopvang meenemen. Dit leidt tot de aan deze beschikking gehechte berekening (I). Daaruit blijkt dat de vader een draagkrachtruimte van € 589,- per maand heeft waarvan 70%, te weten € 412,- per maand, beschikbaar heeft ten behoeve van [het kind]. Aangezien de vader het kindgebonden budget ontvangt, kan hij geen aanspraak op fiscaal voordeel maken.

De draagkracht van de moeder
16. Van de zijde van de moeder zijn bij brief van 23 mei 2012 financiële gegevens overgelegd die door de vader niet, althans onvoldoende, zijn weersproken zodat het hof daar van uit zal gaan. Aangezien niet anders is gesteld of gebleken, hanteert het hof ter zake van het inkomen van de moeder de door haar overgelegde jaaropgaven over 2011. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de woonlasten, de premie zorgverzekering, huur- en zorgtoeslag en de aflossing op het flexibel krediet, zoals daarvan uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt. Dit leidt tot de aan deze beschikking gehechte berekening (II). Daaruit blijkt dat de moeder een draagkrachtruimte van € 66,- per maand heeft waarvan 70%, te weten € 46,- per maand, beschikbaar is voor [het kind].

17. Uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtvergelijking (III) blijkt dat naar rato van de draagkracht van de ouders het aandeel van de vader in de behoefte van [het kind] € 350,- per maand bedraagt en dat het aandeel van de moeder € 39,- per maand bedraagt. De kosten van [het kind] die aan elk van beide ouders worden toegerekend bedragen € 194,50 per maand per ouder, zodat de vader in de behoefte van [het kind] aan de moeder (€ 39,- minus € 194,50) € 155,50 per maand dient te betalen. De vader kan, ook na aftrek van zijn aandeel in de behoefte van [het kind], dit bedrag aan de moeder betalen. Het hof zal aldus beslissen.

De slotsom
18. Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als na te melden.

De beslissing
Het gerechtshof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [het kind], geboren op
[geboortedatum] in de [gemeente X], met ingang van 27 januari 2012 op € 155,50 per maand;

bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet reeds zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder moeten worden voldaan;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, M.P. den Hollander en I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 juli 2012 in bijzijn van de griffier.

zaterdag, februari 25, 2012

371. Verplicht overwerken om alimentatie te betalen (Hoge Raad, LJN BU9850, 3 feb. 2012)

Hoge Raad reduceert vader tot werkslaaf en inkomstenbron; geen plek voor wettelijke plicht tot betrokken en gelijkwaardig vaderschap voor de kinderen

Verplicht meer werken om alimentatie te betalen

Bron: JuroFoon - 15-02-2012 | 149 reacties

Als je niet genoeg kinderalimentatie kunt opbrengen met je voltijdbaan, kun je gedwongen worden meer te gaan werken.

Hoe ver moet een kinderalimentatieplichtige gaan om volledig aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen? Uit rechtspraak blijkt dat er veel van de alimentatieplichtige gevergd kan worden.

Toekomstige middelen
Om te bepalen hoeveel je als onderhoudsplichtige aan kinderalimentatie moet betalen, wordt gekeken naar je draagkracht. Daarbij wordt echter niet alleen rekening gehouden met de middelen waarover je beschikt, maar ook over de middelen waarover je zou kunnen beschikken. Onder omstandigheden kan daarom van je verlangd worden dat je meer gaat werken dan een 'normale' werkweek.

Meer uitgaven
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als je extra lasten voor je rekening hebt gekregen, bijvoorbeeld door het stichten van een tweede gezin of het aangaan van aanzienlijke schulden. Je kunt dan door de rechter gedwongen worden meer te gaan werken om aan je alimentatieverplichting te voldoen. Hierbij moet uiteraard wel rekening gehouden worden met de in de Arbeidstijdenwet gestelde maxima.

Wat vind jij hiervan? Vind je het redelijk dat iemand meer dan 40 per week werkt om kinderalimentatie te kunnen betalen? Geef nu je mening in de poll!

Wil je meer weten over alimentatie, neem dan contact op met één van onze juristen.


Bron: Hoge Raad, 3 februari 2012, LJN BU9850 (o.a.)

Hoge Raad der Nederlanden, LJN: BU9850, Hoge Raad , 11/01097

Datum uitspraak: 03-02-2012
Datum publicatie: 03-02-2012
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Cassatie
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Inhoudsindicatie:
Art. 81 RO. Verzoek tot vaststelling kinderalimentatie. Draagkracht. Oordeel hof dat van alimentatieplichtige gevergd kan worden dat deze naast zijn voltijdse dienstbetrekking inkomsten uit een nevenbetrekking verwerft.

Uitspraak 3 februari 2012

Hoge Raad der Nederlanden
RvdW 2012, 255
Eerste Kamer
11/01097
EV/IF

Beschikking

in de zaak van:

[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. R.W. van den Hoek,

t e g e n

[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie, verzoekster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. I.J. Pieters.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].

1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 355091/FA RK 09-10459 van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 maart 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.068.914.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2010.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [Verweerster] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep, met compensatie van de kosten.

3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 3 februari 2012.

Conclusie
Zaaknr. 11/01097
Mr. Huydecoper
Zitting van 16 december 2011

Conclusie inzake

[Eiser]
verzoeker tot cassatie

tegen

[Verweerster]
verweerster in cassatie

Feiten en procesverloop
1. Aanleiding tot dit cassatiegeding vormt een in december 2009 namens de verweerster in cassatie, [verweerster], in de eerste aanleg ingediend verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten laste van de verzoeker tot cassatie, [eiser]. De bijdrage werd verzocht voor de minderjarige [de zoon], de zoon die uit het huwelijk van partijen in 1997 werd geboren. Dat huwelijk is in juli 2000 door echtscheiding ontbonden(1); maar partijen hebben na de datum van huwelijksontbinding nog geruime tijd - tot 2008(2) - in het kader van een affectieve relatie met elkaar verkeerd. Issam woont bij [verweerster].

2. In de eerste aanleg is [eiser] niet verschenen. Het verzoek van de kant van [verweerster] werd (dus) als onweersproken toegewezen.
Op het namens [eiser] ingestelde hoger beroep heeft het hof de in de eerste aanleg vastgestelde uitkering vastgesteld op lagere bedragen (met verschillende ingangsdata).

3. Namens [eiser] is tijdig(3) en regelmatig cassatieberoep ingesteld. Van de kant van [verweerster] is een verweerschrift ingediend, waarbij (onvoorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep is ingesteld. [eiser] heeft een verweerschrift in het incidentele cassatieberoep laten indienen.

Bespreking van de cassatiemiddelen
1. In het principale cassatieberoep wordt in de eerste plaats geklaagd over een oordeel van het hof dat ertoe strekt, dat van [eiser] gevergd kan worden dat deze, naast de "voltijds"-dienstbetrekking die hij daadwerkelijk vervult, een zeker bedrag aan inkomsten uit een nevenbetrekking verwerft. Het middel bestrijdt dat iets dergelijks van een alimentatieplichtige gevergd zou mogen worden; en het voert aan dat bij dit oordeel onvoldoende rekening zou zijn gehouden met het feit dat tot het huidige gezin van [eiser] een jong kind behoort, en dat [eiser] een deel van de "zorgtaak" voor dit kind voor zijn rekening zou behoren te nemen. Ook wordt erop gewezen dat de zorg voor dit kind beperkingen oplegt aan de mogelijkheden van de nieuwe partner van [eiser] om inkomen te verwerven; ook dat zou het hof onvoldoende in zijn beoordeling hebben betrokken.

2. Bij de beoordeling van deze klachten moet uitgangspunt zijn dat de draagkracht van een alimentatieplichtige moet worden bepaald aan de hand van de middelen die deze daadwerkelijk ter beschikking heeft én de middelen waarover deze redelijkerwijs zou moeten kunnen beschikken(4).
Het principale middel strekt er vooral toe, dat de redelijkheid zou meebrengen dat van een alimentatieplichtige (andere mogelijke bronnen van draagkracht, zoals vermogen, buiten beschouwing gelaten) niet mag worden gevergd dat deze arbeidsinkomen verwerft in een omvang die uitgaat boven wat geldt voor de "normale" werkweek, zoals die in de Nederlandse samenleving gebruikelijk is.

3. Dat standpunt lijkt mij in zijn algemeenheid niet juist.
Ik denk dat het in veel gevallen wél zo zal zijn dat mag worden aangenomen dat de alimentatieplichtige die een volle werkweek aan het verdienen van een inkomen besteedt, daarmee datgene aan "draagkracht" inbrengt wat in redelijkheid van hem verwacht mag worden; maar ik denk ook dat er (heel wat) gevallen denkbaar zijn waarin van een alimentatieplichtige een grotere inzet mag worden verwacht.

4. Ik denk dan aan "bijkomende omstandigheden" als de volgende:
- in de werksituatie van de betrokkene is "overwerk" algemeen gangbaar, of minstens gebruikelijk. Dat kan ertoe bijdragen dat ook van de betrokkene mag worden verlangd dat hij die mogelijkheid benut;
- de betrokkene heeft lange tijd, zonder tekenen dat dat als uitzonderlijk of excessief werd ervaren of gevoeld, méér dan de met een "normale" werkweek gemoeide tijd gewerkt; en leefwijze, en ook de bestedingen voor hem en zijn naasten, zijn op de daarmee gepaard gaande tijdsindeling en op de daarmee gegenereerde inkomsten afgestemd geraakt;
- de betrokkene heeft bijzondere lasten voor zijn rekening gekregen, bijvoorbeeld door het stichten van een tweede gezin en/of door het aangaan van aanzienlijke schulden. In zo'n situatie kan het zo zijn, dat een méér dan "doorsnee" arbeidsinspanning van de betrokkene gevergd mag worden(5);

5. Welke omstandigheden van dien aard zijn dat die afwijking van de in alinea 3 als "gewoon" veronderstelde situatie rechtvaardigen, en hoe die omstandigheden in een gegeven geval gewaardeerd moeten worden is, naar zich opdringt, iets wat in overwegende mate ter beoordeling moet staan van de rechters in de feitelijke aanleg.
Ik zou denken dat er geen aanleiding is om aan de motivering van een oordeel als hier bedoeld, "verzwaarde" eisen te stellen. Een dergelijk oordeel moet dus voor de lezer, inclusief de "hogere" rechter, duidelijk maken langs welke weg de rechter daartoe is gekomen; waarbij niet kan worden verlangd dat alle aangevoerde argumenten afzonderlijk worden genoemd en gewaardeerd (6).

6. Bij deze beoordeling komen natuurlijk ook argumenten aan de orde die "aan de andere kant" gewicht in de schaal leggen. Het middel noemt als zodanig, dat de betrokkene in redelijkheid mag verlangen, over tijd te beschikken om voor zijn kinderen te kunnen zorgen.
Ook weging van zulke argumenten is (overwegend) feitelijk van aard; maar daarbij is nog wel deze vanzelfsprekendheid uit te spreken, dat het aan de partijen is om die argumenten aan te dragen en zonodig feitelijk te onderbouwen. Het ligt niet op de weg van de rechter om die ambtshalve te onderzoeken - integendeel, in art. 24 Rv. ligt besloten dat de rechter dat niet behoort te doen.

7. Het middel legt de nadruk op twee specifieke argumenten: het al even aangestipte argument van de behoefte aan zorg voor het inmiddels geboren kind (waarbij zowel zorgtaken aan de kant van [eiser] als aan de kant van zijn nieuwe partner worden aangestipt); en het argument dat niet verwacht zou mogen worden dat [eiser] méér werktijd aanwendt, dan overeenkomt met de maxima die de Arbeidstijdenwet voorschrijft.

8. Beide genoemde (groepen van) argumenten zijn in de feitelijke instanties niet naar voren gebracht (er wordt dan ook niet verwezen naar vindplaatsen in de stukken, waar die argumenten zouden zijn aangevoerd). Voor beide argumenten geldt daarom, dat het hof niet gehouden was, die in zijn beoordeling te betrekken.
Wat het aan de Arbeidstijdenwet ontleende argument betreft geldt nog dit, dat het hof in rov. 7 is uitgegaan van verhoging van het bruto jaarinkomen van [eiser] met € 4.000,-, naast diens "reguliere" inkomen van ca. € 33.700,-/jaar. Dat betekent een extra verdienste naar rato van ongeveer 12%. Verhoging van de "standaard" arbeidstijd met ongeveer 12% levert nog lang geen overschrijding van de bij de Arbeidstijdenwet gestelde maxima op. Dat accentueert, dat het hof ook geen aanleiding had om zich uit eigen beweging te verdiepen in de vraag of dit probleem aan de orde kon komen.

9. Aan de hand van deze beschouwingen kom ik ertoe, het principale middel als ongegrond te beoordelen.

10. Het incidentele middel bevat een tweeledige klacht, gericht tegen het feit dat het hof bij zijn beoordeling rekening heeft gehouden met de lasten in verband met een schuld van [eiser].
In de eerste plaats wordt geklaagd dat het hof een onbegrijpelijk oordeel zou hebben gegeven omdat de schuld in kwestie van de kant van [verweerster] wél zou zijn betwist. Uit het verweerschrift en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in appel(7) blijkt echter niet van stellingen die het hof moest opvatten als een - inhoudelijke, gemotiveerde - betwisting van het bestaan van deze schuld of van de gerechtvaardigdheid van het aangaan daarvan(8). Dat geldt ook voor de stellingen die in het middel worden aangehaald.

11. Verder wordt geklaagd op het thema dat het hof in aanmerking had moeten nemen dat aan de aanspraak op "kinderalimentatie" een zeker mate van voorrang toekomt boven andere op de debiteur rustende verplichtingen(9).
Deze klacht lijkt mij ondeugdelijk. Blijkens HR 18 november 2011, RvdW 2011, rechtspraak.nl LJN BU4937, rov. 3.5.3, kan er vooralsnog rechtens niet van uit worden gegaan dat aan aanspraken op levensonderhoud van kinderen een zekere voorrangspositie ten opzichte van andere schulden toekomt. Het hof heeft dan ook terecht het hier verdedigde argument niet aanvaard(10).

12. Daarom lijkt ook het incidentele middel mij niet gegrond.

Conclusie
Ik concludeer zowel in het principale als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping, met compensatie van de kosten.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten
[1] Wanneer partijen getrouwd zijn, blijkt niet uit de stukken. Het is voor de beoordeling in cassatie ook niet van belang.
[2] Dit gegeven ontleen ik aan alinea 3 van het inleidend verzoekschrift. Het is volgens mij niet weerproken.
[3] De beschikking van het hof is van 8 december 2010. Het cassatierekest is op 4 maart 2011 ingekomen.
[4] HR 5 december 2008, NJ 2009, 2, rov. 3.4.2; Personen- en Familierecht (losbl.), Wortmann, art. 397, aant. 1 (onder "b. Draagkracht"); De Bruijn-Lückers, Alimentatieverplichtingen, 2011, p. 43; Koens - Van der Linden, Kind en scheiding, 2010, p. 193; Asser/De Boer I*, 2010, nr. 624.
[5] Ik meen dat de hier verdedigde gedachte(n) steun vindt/vinden bij Keijser, Handleiding bij scheiding, 2003, p. 125 en bij De Boer, noot bij HR 2 december 1994, NJ 1995, 287, alinea 8, aangehaald in voetnoot 13 bij de conclusie voor HR 21 december 2007, NJ 2008, 28. Zie ook de beslissing van het hof, beoordeeld in HR 24 december 2010, RvdW 2011, 42, rechtspraak.nl LJN BO1816.
[6] Dit is, meen ik, ook tot uitgangspunt genomen in de conclusie van A - G Langemeijer voor HR 27 mei 2011, NJ 2011, 255; waarin eveneens een oordeel over de "bijverdien-capaciteit" van de alimentatieplichtige aan de orde was. De Hoge Raad deed deze zaak met toepassing van art. 81 RO af.
[7] In de eerste aanleg is, om voor de hand liggende redenen, de schuld van [eiser] niet aan de orde geweest.
[8] Men kan daarentegen het betoog van de kant van [verweerster] ook zo opvatten, dat het bestaan van deze schuld (expliciet) werd erkend - wat trouwens ook voor het betoog in de voorlaatste alinea van het incidentele middel geldt.
De aan de partijstandpunten in de feitelijke instanties te geven uitleg is, voeg ik ten overvloede toe, aan de rechters in feitelijke aanleg voorbehouden, zie o.a. HR 18 november 2011, RvdW 2011, 1422, rechtspraak.nl LJN BS1706, rov. 3.4.2; HR 28 oktober 2011, RvdW 2011, 1315, rechtspraak.nl LJN BQ9880, rov. 3.3.2.
[9] Zoals uit de normen, geformuleerd door de Werkgroep alimentatienormen van de NVvR, in de wandeling bekend als het "Tremarapport", zou zijn af te leiden. Ik neem aan dat - mede - gedoeld wordt op par. 4.7.2 van het "Tremarapport". Andere delen van dit rapport die voor de hier te onderzoeken vraag van betekenis zijn heb ik niet aangetroffen. In par. 18 van de toelichting (hfdst. 6 van het rapport) leest men bevindingen die niet sporen met het namens [verweerster] in cassatie verdedigde (en die wel sporen met de hierna in alinea 11 aangehaalde beslissing van de Hoge Raad).
[10] Ik kan er dan aan voorbijgaan dat, anders dan het incidentele middel lijkt te veronderstellen, de in het Tremarapport neergelegde normen niet kunnen gelden als "recht" in de zin van art. 79 RO en dat de rechter bij het vaststellen van alimentatie niet aan deze normen, die het karakter van een aanbeveling hebben, gebonden is; zie bijvoorbeeld Asser/De Boer I*, 2010, nr. 627.

_____
Disclaimer: Vader Kennis Centrum (VKC) kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. VKC huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel VKC de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is VKC niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van VKC worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van VKC voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____