maandag, december 10, 2007

177. Comité Vaders willen ouderlijk gezag

Gerelateerd artikel:
Radio 1 Interview met vader, schrijver, regisseur en acteur Ab Gietelink
Vaderkenniscentrum - VKC: 468; 3 april 2010
http://vaderkenniscentrum.blogspot.com/2010/04/456.html

Ongehuwde vader rechteloos
Bron: Parool, Ab Gietelink, 29 November 2001
http://www.abgietelink.nl/Kern/Menu/Artikelen/OUDERLIJ.htm

Het comité "Vaders willen ouderlijk gezag" heeft onlangs regering en Kamer nieuwe voorstel­len gepresenteerd om de mogelijkheden en informatie over het onderwerp "ouderlijk gezag voor ongetrouwde vaders" beter te regelen

Het drama voltrekt zich maatschappelijk als volgt. Een kersverse ongetrouwde vader gaat na de geboorte van zijn kind naar het gemeentehuis zijn zoon/dochter aangeven en erkennen. Hij krijgt een indrukwekkende geboorteakte mee waarin het kind zijn naam krijgt en waarin de naam en personalia van de vader minstens drie keer voorkomen. Hij vraagt zich gegeneerd af of de moeder wel voldoende rechten heeft. Hij vraagt de geboorte-ambtenaar nog of alles nu geregeld is, waarop deze hem vriendelijk gerustgesteld. Hij gaat trots en tevreden naar huis.

Enkele jaren later na de scheiding komt de ontnuchterende werkelijkheid. Zijn kind wordt hem pardoes afgenomen. De geboorteakte blijkt een misleidend stuk papier. De moeder heeft het ouderlijk gezag en de onwetende vader had en heeft niets te zeggen over zijn eigen kinde­ren.

De wetgever heeft de afgelopen jaren een belangrijke emancipatoire stap gezet door getrouw­de vaders bij scheiding hun ouderlijk gezag te laten behouden. Deze gelijkwaardigheid tussen man en vrouw in hun relatie naar het kind is redelijk en kan veel scheidingsleed voorkomen. De wetgever heeft daarbij verzuimd "ouderlijk gezag" voor een groeiende groep moderne ouders voldoende te regelen: namelijk ongetrouwde ouders.

In feite is de positie van ongetrouwde vaders ernstig verzwakt door een wetdswijziging warin het fenomeen "toeziend voogd"en "automatische vaderlijke naamgeving" zijn afgeschaft, waardoor het emancipatieproces van vaders in de prive-sfeer schade heeft ondervonden..

Het ontberen van ouderlijk gezag leid bij een "slechte scheiding" tot dramatische toestanden, waarbij het standaardpatroon is dat de moeder het kind naar zich toetrekt en inzet als machts­middel in de scheiding. De vader zal aan haar "eisen" moeten toegeven danwel zijn kind definitief verliezen. Het hoeft geen vertoog dat deze strijd zeer schadelijk is voor de ontwikke­ling van het kind.

Hoewel een aantal moeders "het afnemen van of chanteren met het kind" proberen te legitime­ren met een verwijzing naar het belang van het kind, wordt hun monopolie op het ouderlijk gezag in de praktijk een chantage-instrument in de strijd over het huis, het geld of domweg wraak op de gebroken relatie en vernedering van de ex-partner.

De vader zonder ouderlijk gezag is na de "slechte scheiding" in een onmogelijke positie gebracht. De moeder kan geheel legaal iedere omgang verbieden. De vader wordt gedwongen naar de rechter te gaan. Zijn verzoek tot co-ouderschap wordt niet eens ontvankelijk verklaard. Hij kan tot troost een "omgangsregeling" vragen. In de praktijk is het natuurlijk een zware stap om de moeder van je kind voor de rechter te slepen en bij juridische stappen moet de vader maanden wachten. De moeder heeft vervolgens allerlei middelen tot obstructie en vertraging, door bijvoorbeeld de kinderbescherming te vragen om een onderzoek. In de praktijk duurt het herstel van de omgang gauw een half jaar en soms meer. De vader gaat door een hel en de relatie met zijn kind kan dramatisch verslechteren, met het gevaar dat die nooit meer goed komt. Zelfs wanneer de omgangsregeling is vastgesteld blijft de positie van de vader zwak. Hij zal zich moeten schikken in de grillen van zijn ex-partner of dreigt zijn kind te verliezen. Het verlenen van ouderlijk gezag aan ongetrouwde vaders schept gelijkwaardig­heid, dwingt de moeder juridisch en psychologisch zijn positie te respecteren en kan veel dramatisch leed voorkomen.

Weliswaar hebben ongetrouwde ouders de mogelijkheid om bij de geboorte van hun kind gezamenlijk ouderlijk gezag bij de kantonrechter te vragen. Zeer weinig ongetrouwde ouders zijn daarvan echter op de hoogte. De wetgever vraagt hen impliciet reeds voor de geboorte van hun kind naar de rechter te stappen en dat schrikt af. De meeste vaders zijn begrijpelijkerwijze optimistisch en hebben vertrouwen in hun partner. Zij kunnen zich niet voorstellen dat de moeder hun kind zou willen afnemen.

In veel gevallen is dat ook terecht, de ouders komen in samenspraak uit hun scheidingsperike­len zonder dat de vader-kindrelatie slachtoffer wordt. In naar schatting ongeveer de helft van de "scheidingen" is dat niet het geval en veroorzaakt de volstrekt scheve machtsrelatie een dramatische crisis. Het verlenen van ouderlijk gezag aan ongetrouwde vaders schept gelij­kwaardigheid, dwingt de moeder juridisch en psychologisch zijn positie te respecteren en kan veel dramatisch leed voorkomen.

Het comité "vaders willen ouderlijk gezag" heeft de minister en Kamercommissie van Justitie voorgesteld de erkenning en "echting van het kind te koppelen aan het ouderlijk gezag. Een vader die zijn kind erkent en "echt", geeft daarmee aan dat hij de verantwoordelijkheid voor de toekomst van zijn kind op zich neemt en dient ten opzichte van de moeder en zijn kind het ouderlijk gezag te verkrijgen. Mocht de kamer moeite hebben met die automatische koppe­ling, dan dient in ieder geval de ambtenaar van het geboorteregister verplicht te worden de vraag over het ouderlijk gezag middels een apart formulier bij de aangifte van het kind te regelen, zodat beide ouders weten wat hun rechten en plichten zijn.

Tenslotte dient het voor ongetrouwde vaders ook na een scheiding en zonder instemming van de moeder in principe mogelijk te worden co-ouderschap te verkrijgen. Op dit moment wordt een juridisch verzoek tot ouderlijk gezag zonder instemming van de moeder niet eens in behandeling genomen. Overigens kan bij "gezamenlijk ouderlijk gezag" het kind nog steeds aan de moeder worden toegewezen, waarmee zij de dagelijkse voogdij heeft. Het betekent alleen dat de moeder het kind niet meer kan afnemen en dat zij voor belangrijke besluiten over het kind tevens de instemming van de vader moet hebben. Het garandeert de gelijkwaardig­heid van de ouders naar het kind toe en vermijd dat de een, de ander chanteert, onder curatele plaatst of op kan zadelen met absurde en vernederende eisen. Tenslotte is co-ouderschap de beste garantie om de voortgang van de omgang tussen vader en kind te beschermen en te vermijden dat de vader buiten spel wordt gezet.

Ab Gietelink is theater-auteur/ regisseur en lid van het comité "Vaders willen ouderlijk gezag"
Parool: 29 November 2001

176. Waarborging Familylife in Nederland - het geloof in een perfecte wereld, eigen sprookjes, engeltjes en duivels

Bron: Ouderverstoting NL, E.C. van der Waal, 8 juni 2004

Felicitaties aan kinderen die met een scheiding te maken krijgen door de RvdK [1] (bij monde van mevr. E.A. Smulders-Groenhuijsen in haar reactie op de nota van mevr. E. Kalsbeek(PvdA),‘Ouder blijf je’, april 2004). Kan de houding van de RvdK nog duidelijker ?!

Hoe komt het toch RvdK, dat Nederland het IVRK [2] en het EVRM [3] (met name Art.8) en de fundamentele vrijheden van de mens heeft geratificeerd en dat u zich, samen met vele, mede door uw verwrongen gedachtengoed, geïnfecteerde collegae van de RvdK, gelijkgestemden bij PvdA, CDA, ..., politie, kinderrechters, hierboven verheven achten ?

Dat een natuurrecht, om in en met eigen familie op te groeien, in Nederland met voeten wordt getreden ? Het is niet voor niets dat dit natuurrecht onlangs nog eens door Mr. P. Prinsen als een ‘ius ante legem’ (een recht voorafgaand aan de wet) werd beschreven. Ook is in een recente (1 juni 2004; zaaknr: 00045582/99) uitspraak van het EUROPEAN COURT OF HUMAN RIGHTS de Staat der Nederlanden tot een schadevergoeding veroordeeld voor berokkende immaterieële schade door het niet respecteren van het familieleven tussen een vader en zijn kind.

De individualisering en verdere psychische beschadiging van vele kinderen -en ook hun vaders- in onze maatschappij wordt, door het respectloos ontkoppelen van door ouders gewenste familiebanden met hun kinderen (gebaseerd op hun natuurlijke rechten en fundamentele vrijheden op omgang met hun nageslacht) door deze denkwijze en handelen, in ernstige mate vergroot.

Tja, RvdK, hoe zou het nou toch komen dat er zoveel over opvoeding door beíde ouders wordt geschreven ? Misschien door het wanbeleid dat door Raden voor de Kinderbescherming en kinderrechters op het gebied van familie- en omgangsrecht wordt gevoerd ? Dat gekwelde ouders (meestal vaders) [4] tot wanhoop drijft ? Emoties om -gedwongen- verlies van de band met je kind(eren) laaien uiteraard hoog op. Gek hè ? Hoe zou u zich voelen als u uw kinderen een maand of zelfs één of meerdere jaren wordt ontnomen ? Al die tijd niet met ze mag/kunt praten, niet zien of horen ?

Liefhebbende en welwillende ouders (veelal vaders) en grootouders die gewoon het familieleven met hun (klein)kind(eren), met wie een wederzijdse hechting bestaat, willen blijven voortzetten. Deze ouders, die hun kinderen dit familieleven met de belangrijkste personen in hun leven, níet willen ontnemen. Zij beseffen dat hun ouderrol en ouder-kind-relatie niet verdwijnt nadat de partnerrelatie met de andere ouder is opgehouden. Vaders die níet op wederzijds traumatische wijze, door RvdK en rechter gedwongen gescheiden en onthecht willen worden van hun kind(eren). Die de schadelijke psychische gevolgen van oudervervreemding en de onthechting bij kinderen kennen, begrijpen én ook zelf ervaren en dit hun kinderen níet willen aandoen. Veel moeders, hierin meestal gesteund door RvdK en rechters, hebben hier geen probleem mee, die willen dit juist wel.

Scheiding

Meestal zijn niet de kinderen de oorzaak van een scheiding tussen hun ouders. Zij vragen er niet om. Zij vragen er ook niet om gescheiden te worden van één van hun ouders. RvdKsmedewerkers en rechters hebben daar echter geen enkel probleem mee, gezien het aantal beschikkingen, vaak op advies van de RvdK, om kinderen van een vader [4] te scheiden.

De rechten van kinderen gelden altijd, zowel vòòr als na een scheiding of een conflict tussen ouders. De rechten van kinderen op een ongehinderde omgang en familieleven met beide ouders spelen uiteraard pas een rol op het moment dat ouders en kinderen niet (meer) bij elkaar wonen en er sprake is van éénzijdig frustreren van deze rechten van het kind. Juist dán moeten ouders er terdege van doordrongen zijn dat zij wel als partners uit elkaar gaan, maar dat zij de plicht blijven houden om ervoor te blijven zorgen dat hun kinderen de relatie die ze met hen hebben, ongestoord kunnen blijven voortzetten.

Realiteit versus idealisme en perfectie

Raadsmedewerkers, rechters, het leven ís niet ideaal, hoe graag we dit misschien ook zouden willen. Een open deur ? Waarom wordt dan steeds weer getracht de realistische wereld van ouders en hun kinderen, op idealistische wijze met een eigen bedachte perfecte ‘sprookjeswereld’ te vergelijken en ouders en kinderen op elke afwijking hiervan ‘af te rekenen’ ?

Zowel in niet-scheidingssituaties als ook vòòr en ná een ‘scheiding’ van ouders komen er in élk kinderleven wel dingen voor die beter kunnen. Dat was zo in uw ouders jeugd, in uw eigen jeugd, en ook in het leven van uw kinderen. U weet dat dit normaal is; het maakt onderdeel uit van de normale ontwikkeling van élk mens, van élk kind. Zo is het leven.

Gescheiden partners blijven de ouders van hun kinderen. De relatie tussen de ouders verandert, de partner-relatie vervalt, de ouder-relatie blijft. Kinderen houden dezelfde ouders en dezelfde ouder-kind-relatie, al zal het leven er na de scheiding van de ouders anders uit gaan zien en zullen de familie- en contactmomenten anders georganiseerd worden. Dat is nu eenmaal onderdeel van de realiteit.

Realiteit is ook dat jaarlijks, naast de ruim 30.000 kinderen die bij echtscheidingen betrokken zijn (ruim 60.000 ouders), ruim 70.000 relaties jaarlijks uit elkaar gaan (nog eens 140.000 personen), waar geen sprake is van een situatie van getrouwd zijn of geregistreerd partnerschap. Ook hierbij zijn vele kinderen en hun ouders betrokken. In het algemeen maakt de (formele) relatievorm tussen de ouders voor de ontwikkeling van een kind niets uit.

De situatie en omstandigheden van alle kinderen zijn verschillend, ook hun afkomst, karakters, kwaliteiten, vaardigheden en gedrag van hun ouders. Dat maakt dat er grote verschillen bestaan in mogelijkheden en kansen die kinderen in hun leven krijgen (dat levert de grote verschillen in kinderen en volwassenen op), dát is normaal.

Visie Jeugdzorg/hulpverlening, Raadsmedewerkers, Rechters

Is het de Jeugdzorg, de RvdK, de rechterlijke macht, die bepalen hoe precies een kind dient op te groeien in Nederland ? Hebben zij daar het alleenrecht op ? Het heeft er, gezien de respectloze werkwijze en de vele adviezen en beschikkingen in het familierecht, alle schijn van dat zij in deze ‘idealistische’ (waan)veronderstelling zijn. Zij schijnen, indien naar hun mening daarover wordt gevraagd, te vinden dat elke ouder perfect moet zijn, als mens, in karakter, in gedrag, in opvoedingskwaliteiten en daarmee verplicht is bij voortduring de perfecte omstandigheden voor een kind te scheppen. Met deze kijk op de wereld worden vele vaders hun kinderen eenvoudig ontnomen; perfecte mensen bestaan namelijk niet.

Het genieten van familieleven met niet-perfecte vaders kán natuurlijk niet goed zijn voor de ontwikkeling van een kind.. Tegen élke afwijking van perfectie moet tenslotte hard worden opgetreden, ‘in het belang van het kind’..., aldus de zienswijze en uitvoering daarvan in de dagelijkse praktijk van de Nederlandse RvdK en de Rechterlijke macht.

Zij geloven blijkbaar niet in verschillende manieren van opvoeden. Hun manier, hun kijk op en invulling van een gezonde opvoeding en ontwikkeling, is de enige juiste. Zij vinden blijkbaar dat zij zich een oordeel kunnen veroorloven over óf een kind nog wel van zijn vader in zijn leven mag genieten, en andersom. Zij zien zichzelf als instellingen die het allemaal wel eventjes voor de kinderen zullen bepalen en regelen voor het leven. Daarmee zijn zij een bedreiging voor vele kinderen, die hierbij afhankelijk zijn van een door hen gegeven oordeel.

Toeëigenen toekomst kinderen

Raadsmedewerkers, -gedragsdeskundigen en rechters eigenen zich de toekomst van kinderen toe door hierover te -willen- oordelen en te bepalen, kinderen met wie zij in feite totaal niets van doen hadden of hebben, waar geen enkele persoonlijke- of langdurige familiaire band bestaat of ooit zal ontstaan.

Zij bemoeien zich in vele gevallen op ongeoorloofde wijze met het familieleven en de levensloop en privézaken van voor hun volstrekt onbekende personen, ouders en hún kind(eren), door hen het fundamenteel recht en de fundamentele vrijheid van het kunnen genieten van hun familieleven te ontnemen, door als RvdK hier tégen te adviseren aan rechtbanken, die deze adviezen vaak overnemen.

Scheiding als bedreiging voor de ontwikkeling van een kind

De RvdK ziet een scheiding van de ouders als een potentiële bedreiging voor de ontwikkleing van het kind. De RvdK ziet echter in haar eigen -actieve- rol in het scheiden van kinderen van (meestal) hun vaders, geen enkel probleem voor de ontwikkeling van het kind.

We weten inmiddels ook dat de RvdK in vele omgangszaken wanbeleid voert en op -aangetoonde- uiterst incompetente wijze haar werkzaamheden uitvoert. De vele gegrond verklaarde klachten wijzen hierop. Ook dat menig ouder (meestal de vaders), binnen enkele contacten met de medewerkers van de RvdK hierdoor tot wanhoop worden gedreven. Ouders worden actief gefrustreerd en (verder) tegen elkaar opgezet. Schokkend slechte rapportages en idem adviezen aan rechtbanken zijn het gevolg. Tegen normen in worden ettelijke maanden tot járen van zogenaamd ‘onderzoek’ door de RvdK gedaan, zonder parallel omgang tussen kind en de ouder (meestal de vader) te bewerkstelligen. Daarmee zijn zij mede verantwoordelijk voor de oudervervreemding die door deze werkwijze wordt veroorzaakt. De negatieve invloed hiervan op de levens van de kinderen en hun vader wordt door de RvdK vaak ontkend en geen enkel bezwaar. Oudervervreemding en ouderverstoting wordt tenslotte door de RvdK (voorzover de raadsonderzoekers al weet van hebben van deze processen) niet serieus genomen. Het psychisch welzijn van het kind wordt bovendien ondergeschikt gemaakt aan de uiterst trage procesgang van RvdK en Gerechtelijke macht.

Het belang van het kind

Ongedefinieerd, ‘want niemand weet waar we het eigenlijk over hebben’, zegt de RvdK bij monde van mevr. E. Smulders. De RvdK en rechters gebruiken deze ‘slogan’ al decennia, maar de RvdK heeft nu op magische wijze bedacht wat dat ‘belang van het kind’ dan wél inhoudt... Volgens mevr. Smulders is het enige belang van een kind: “Het fundamentele recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid.”

En hoe ziet dat enige belang van het kind er volgens de RvdK uit ? Door als gedrags’deskundigen’ van de RvdK, tegen alle gezond verstand in en tegen alle gezaghebbende onderzoekers en onderzoeken in die het tegendeel aantonen (prof. van Gijseghem, prof. G.P. Hoefnagels, dipl.psych. U. Kodjoe, e.v.a.), te bepalen dat:
- bij een traumatische scheiding van een kind en een ouder (en bijbehorende familie), aan wie het kind jarenlang gehecht was, geen omgang te adviseren aan de rechter; dat dit goed is voor de ‘gezonde/evenwichtige’ ontwikkeling van een kind ?
- de vader in de meeste gevallen niet op uw meetlat van een evenwichtig kinderleven staat. - het aan het kind ontnemen van de helft van de identiteit, van de wortels van het bestaan van het kind, door ontzegging van elk contact met een ouder (meestal de vader) en bijbehorende familie en sociale omgeving, goed is voor de ‘gezonde/evenwichtige’ ontwikkeling van een kind ?
- deze door RvdK/Rechter opgelegde -geforceerde- scheiding van een liefhebbende ouder goed is voor het kind ?
- onthechting en oudervervreemding, door het langdurig moedwillig onthouden van elk contact met een der ouders, goed is voor de ‘gezonde/evenwichtige’ ontwikkeling van een kind ?
- ouderverstotend gedrag richting een ouder, door ouderverstotend gedrag door de ouder bij wie het kind woont (meestal de moeder), goed is voor de emotionele ontwikkeling en de ‘gezonde/evenwichtige’ ontwikkeling van een kind ?
- moedwillige valse beschuldigingen van sexueel misbruik van moeder aan het adres van de vader, niet als ernstig delict hoeft te worden gezien ? Dat hiermee direct óók het kind door deze beschuldigingen ernstig beschadigd wordt in de ‘gezonde/evenwichtige’ ontwikkeling en voor het leven als ‘mogelijk slachtoffer’ gestigmatiseerd wordt ? Dat de beschuldigende ouder zich hiermee diskwalificeert als verantwoordelijk ouder ?
- moedwillige onthechting, oudervervreemding en ouderverstoting niet als psychische kindermishandeling gezien moet worden ?
- ‘de uitgroei naar zelfstandigheid’ een handje geholpen moet worden door als RvdK het kind al op jonge leeftijd van één der wortels van zijn bestaan en identiteit af te snijden, door het kind, middels het adviseren van rechters in deze, (meestal) de vader en zijn familie te ontnemen ?

Omgaan met lichamelijke en psychische aandoeningen van een kind

Een ouder die een (lichamelijk) ziek kind naar school stuurt kan op afkeuring rekenen uit de omgeving, en waarschijnlijk ook op ingrijpen door leerkrachten.

Schijnbare -uit de praktijk aantoonbare- manier van denken van Raadsonderzoekers / gedragsdeskundigen en kinderrechters: Als een kind psychisch traumatisch beschadigd wordt door een ouder (vaak de moeder) en de andere ouder het kind hiertegen wil beschermen, doen we hier als RvdK niet aan mee. We geloven dit gewoon niet. Een moeder doet zoiets niet.

Valse en ongegronde aangiften van sexueel misbruik door moeders bestaan niet, ook al zijn zij door politie onderzocht en geseponeerd. Ouderverstoting bestaat niet, en als het toch bestaat -wie zal het zeggen, de RvdK ‘weet het niet’ en zij zal dit nooit bevestigen- is dit uiteraard, samen met door de RvdK medeveroorzaakte oudervervreemding, erg goed voor het zelfvertrouwen en de identiteitsontwikkeling van een kind.. Er bestaan namelijk geen moeders die op een valse wijze hun ex-partners uit hun eigen leven -en tegelijk uit dat van hun kinderen- proberen ‘weg te werken’. Er bestaan geen ‘slechte’ moeders, moeders zijn engeltjes, eigenlijk bestaan er alleen hele vervelende vaders, echte duivels, die vreemd genoeg het familieleven voor hun kinderen belangrijk vinden en steeds maar erop aandringen dat we moeten handelen volgens de wet.

Het als ouder zèlf (psychisch) ziek maken van een kind, door oudervervreemding en ouderverstoting door eigen houding en gedrag te veroorzaken, wordt, gezien hun handelen, door RvdK en Rechterlijke macht schijnbaar gewaardeerd, zelfs gestimuleerd. De RvdK als ‘doktersassistent’schrijft bijvoorbeeld jarenlang ‘rust’ voor bij moeder-engel (=bewuste en actieve isolatie van / scheiding tussen kind en vader), als recept voor ‘dokter’ de rechter, die dit receptje maar al te vaak overneemt en uitschrijft, ook al is dit ‘medicijn’ fundamenteel en wettelijk verboden.

Hoe komt het toch dat dit maatschappelijk aanvaard wordt ? Onbekendheid met de feiten ?

De RvdK gaat er voor het gemak vanuit, dat het merendeel van de moeders impliciet altijd ‘goede’ouders zijn en ook altijd ‘de meest fundamentele belangen’ van het kind uitzoeken en altijd daarnaar handelen.

Voor het gemak ervan uitgaat dat er geen moeders zijn die deze afwegingen niet maken. Niet wil geloven dat moeders eigen belangen voorop stellen en door eigen gedrag en houding hun kinderen (en de familie van de kinderen aan vaders zijde) zwaar psychisch leed toebrengen.. De RvdK die domweg ervan uitgaat dat er geen moeders zijn die weigeren met de uitwonende ouder te praten, die weigeren om afspraken te maken en na te komen, die weigeren wat ze eventueel rechtens is opgedragen, die weigeren de kinderen in alle vrijheid van hun familieleven met de andere ouder te laten genieten..

Als een kind jarenlang een normale, prima relatie had met beide ouders en er een goede hechting met beiden en een aantoonbaar gevoel van veiligheid en geborgenheid bestond, dan wordt dit kind zwaar traumatisch psychisch beschadigd door plotsklaps afkappen van elk contact met één van die ouders. Dit is vergelijkbaar met de diepe verliesemoties die een kind ervaart na plots overlijden van één der ouders. Dit is een concrete vorm van ernstige psychische kindermishandeling (zie ook artikel van prof. mr. G.P. Hoefnagels in Echtscheidingsbulletin maart 2004).

Als RvdK en rechtbank zich op een ongewenste manier mengen in de privésfeer van kinderen en hun ouders, die door de zeer lange procesgang en tegen regelgeving in veel te lange onderzoeksperioden hanteren -zonder ondertussen familieleven tussen kind en ouder-, worden ouders tot een vorm van juridisch ‘gevecht’ gedwongen waar zij niet om gevraagd hebben en de kinderen al helemáál niet. Vaak is het hierbij één van de ouders die niet wíl communiceren, meestal de moeder.

Er kan dan dus niet gesproken worden van ‘twee vechtende ouders’ als één ouder niet bereid is tot enig overleg en op alle manieren zaken blijft frustreren en weigeren. Hier is sprake van een blokkade en onverantwoorde invulling en uitvoering van het ouderlijk gezag door de weigerende ouder. Dit gedrag kan de andere ouder niet verweten worden. Ook kan niet verweten worden dat op civiel beschaafde manier via rechtbank een beroep gedaan wordt om hierin corrigerend op te treden. Het kind dient beschermd te worden tegen een dergelijke onverantwoorde invulling en misbruik van het ouderlijk gezag.

Hier zal daarom van hoger hand snel, kordaat en duidelijk ingegrepen dienen te worden om de kinderen hun relaties en hechting met beide ouders ongestoord doorgang te kunnen laten vinden.

Onrust ontstaat bij grote en plotselinge veranderingen in het bekende leef- en contact-patroon van het kind. Er zal hiervoor een minimaal familieleven moeten blijven bestaan tussen kind en de elders wonende ouder.

We moeten voorkomen dat een onrealistisch, onjuiste beeldvorming bij kinderen ontstaat c.q. wordt aangeleerd van de ouder die, na het uit elkaar gaan als partners, elders gaat wonen. Het verliesgevoel, de pijn en het verdriet bij de kinderen te minimaliseren is de opdracht waarvoor ouders en eventueel betrokken RvdK en rechters zich dienen in te zetten. Dit schreeuwt om een goed geregeld en ononderbroken familieleven met beide ouders. Het op dit vlak in de steek laten van kinderen is een morele doodzonde waar wij ons als maatschappij voor moeten hoeden. Niet voor niets is respect voor het familieleven in het EVRM opgenomen en is het familieleven met beide ouders een fundamentele vrijheid van de mens. Het respectloos ontnemen van deze vrijheid is een fundamentele misdaad tegen de mens.

De RvdK vergeet voor het gemak het verlies en de pijn dat in veel gevallen, door eigen adviezen aan rechters, het kind wordt aangedaan; door het simpelweg het familieleven met een ouder te ontzeggen en deze ouder (meestal de vader en zijn familie) van ‘rechtswege’ voor jaren volledig uit het leven van het kind te bannen !

Volgens de RvdK moeten de kinderen het eigenlijk helemaal te vertellen krijgen hoe het leven er in de nieuwe situatie (na het uit elkaar gaan van beide ouders) uit moet komen te zien. De ouders kunnen dat in hun ogen niet zelf regelen. Ze willen kinderen de macht geven waar ze nog niet aan toe zijn (daarom zijn het immers kinderen). Ook ouders moeten weer in hun nieuwe situatie groeien. De kinderen maken dit gewoon mee. Kinderen leren hiermee dat er grote veranderingen in het leven kunnen plaatsvinden en leren dan hoe daarmee omgegaan kan worden.

Typisch jaren ’70 idee, alles moet kunnen en vooral die tere zieltjes van de kindertjes geen ‘geweld aandoen’ door ze weg te houden van (te ‘beschermen tegen’; ja, dus tóch ‘kinderbescherming’) grote veranderingen in het leven of als ouder duidelijke grenzen te stellen. Daar kunnen de kindertjes ‘niet tegen’ en belemmert ze in hun ontwikkeling..

Het feit dat de RvdK een kind door haar adviezen bewust soms jarenlang de vader afneemt, zelfs het de vader gerechtelijk onmogelijk maakt zijn kind in die jaren te mogen zíen, geeft blijk van ontkenning van de kwaliteiten van vaders en lijkt op een diepe agressie naar en respectloosheid voor vaders en hun familie.

Al had een kind geen ‘recht op ontwikkeling’, een kind ontwikkelt zich toch wel, dat is een natuurlijk gegeven van opgroeiende mensen. Slechts de manier waarop een kind zich ontwikkelt is op allerlei manieren in positieve of negatieve zin te beïnvloeden door invloeden uit de omgeving. Deze omstandigheden zijn voor elk kind anders.

“Ouders hebben samen de plicht...”

Daar moeten ze dan wel toe in de gelegenheid gesteld worden.

Door fundamentele zaken als het familieleven te onthouden aan een ouder wordt dit tot een onmogelijke opdracht, waar nooit aan voldaan kan worden..

Een (praktijk) voorbeeld van wat dan niet meer zou moeten kunnen:

In situatie x kwam nooit huiselijk geweld voor. Moeder en vader hadden een relatie waaruit een kind is geboren, zij wonen niet bij elkaar. Nooit hebben ouders iets met politie, advokatuur, rechtbank, RvdK, te maken gehad. 5,5 jaar vindt een prima familieleven met beide ouders plaats, middels een onderling afgesproken omgangsregeling. Moeder raakt echter gefrustreerd en wordt jaloers op het ‘vrije’ leven van de ex-partner. Moeder wil ook veel meer geld van vader. Vader weigert hierop in te gaan. Moeder beëindigt plotsklaps de omgang en alle contact tussen dochter en vader, dat 5,5 jaar probleemloos verliep; dochter was dol op haar vader. Moeder beschuldigt de vader vervolgens van sexueel misbruik van zijn dochter. Justitie onderzoekt de aangifte en komt na onderzoek tot sepot van de aangifte. Rechtbank herstelt de omgang niet. Moeder weigert elke medewerking aan herstel. Na inmenging van de RvdK en ruim een jaar (!) zgn. ‘onderzoek’ met ongegrond advies tegen omgang tussen dochter en vader, dat door een rechter klakkeloos wordt overgenomen, ziet vader inmiddels zijn dochter al ruim 3 jaar niet meer..

Naar moeders gedrag wordt geen enkel onderzoek gedaan. De dochter is door de moeder op traumatische wijze van haar vader gescheiden, wordt moedwillig ook haar oma en opa onthouden. Het gevolg: oudervervreemding, onthechting en ouderverstoting vinden geruisloos en zonder enig ingrijpen van RvdK en rechtbank plaats.. Een ernstige vorm van psychische kindermishandeling.

Respect voor de stem van een kind

Beperkte macht is eigen aan kinderen, een bepaalde machteloosheid is inherent aan het kind zijn. De ouder leidt het kind en geeft grenzen aan en -bij de leeftijd passend- steeds meer ruimte en verantwoordelijkheden, waarmee het kind eigenwaarde en zelfvertrouwen ontwikkelt. De machtsverhouding tussen een kind en de ouders is essentieel voor de ontwikkeling van respect voor autoriteit. Een kind waaraan teveel macht wordt gegeven wordt veelal onhandelbaar, grenzeloos en respectloos naar ouders/volwassenen, krijgt later vaak moeite met autoriteit, problemen met uitoefening van macht, in privé- en later ook in de werksfeer.

Het is daarom dat mee (mogen) praten van kinderen prima is, het is goed om naar kinderen te luisteren en ze als opgroeiend mensje te respecteren en serieus te nemen. Echter de wil van een kind blijft ondergeschikt aan de wil van de ouders, de regie (van wat er gebeurt) moet in een normale situatie bij de ouders blijven. Zíj hebben de verantwoordelijkheid om de kinderen bepaalde grenzen aan te geven, regels en gebruiken te leren, ook al willen de kinderen dat zelf soms niet. Het moet ze aangeleerd worden. Daarmee wordt de ouderlijke verantwoordelijkheid aangesproken. Serieus nemen van wat kinderen zeggen heeft grenzen. Elke ouder weet dat wat een kind zegt niet altijd klopt met de realiteit, of dat het niet altijd goed is voor het kind als datgene wat het kind zegt te willen ook ten uitvoer wordt gebracht.

Het respect voor de wil van het kind heeft ook grenzen. Kinderen willen soms:
- niet eten, niet naar bed, niet tanden poetsen, niet kamer opruimen, niet ...
- gewoon niet mee, niet naar school, niet naar de tandarts, ...
Moeten we dat respecteren en ze dan maar thuis laten ?

Ook het familieleven met de vader valt onder de zaken waar in beginsel geen discussie over mogelijk is. Een kind moet, door houding, gedrag en handelwijze van de moeder, merken en beseffen dat het normaal is om net als bij de moeder ook regelmatig bij de vader te verblijven.

Als een kind niet wil of bang is om naar het ziekenhuis of de dokter te gaan, moeten we dan maar niet gaan (als ouder wetende dat niet-gaan ernstige gevolgen kan hebben voor het kind) ?

Als ouder weet je beter en moet je je kind, naast liefdevolle aandacht en verzorging, sturing en leiding geven. Kinderen bevinden zich de facto in de afhankelijke positie dat ze hebben te gehoorzamen en dat zij van deze sturing en leiding van hun ouders leren. Samen met het stellen en handhaven van leeftijdsgebonden grenzen, geeft dat kinderen een gevoel van veiligheid, van waaruit ze zich langzamerhand kunnen ontwikkelen tot jonge volwassenen.

In de publicatie van mevr. Smulders ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’ kan ik goede passages vinden. Jammer dat zij met de steun voor de nota van mevr. Kalsbeek en het verdedigen van het beleid van de RvdK en rechtbanken (in het ontnemen van familieleven aan vooral vaders en kinderen), toch bewijst dat ze het familieleven met de beide ouders (de wortels en identiteit van een kind bepalend) niet als erg belangrijk in het leven van een kind wíl respecteren.

Mevr. Smulders ziet zichzelf als iemand die voor een ander mens mag bepalen óf zij van hun fundamentele recht én fundamentele vrijheid op familieleven met hun nageslacht gebruik mógen maken. Net als vele kinderrechters die, op basis van dit soort onzindelijk gedachtengoed, raads-adviezen tot het afnemen van het kind van het familieleven met een ouder (meestal de vader), met alle directe- en op termijn ernstig psychische gevolgen voor de kinderen, vaak ongegrond, ongecontroleerd, klakkeloos overnemen.

De veiligheid, die een kind voelt door de aanwezigheid in het leven van beide ouders, dus ook van de eigen vader, is wat RvdK en rechters aan vele kinderen vele jaren lang onthoudt door hen het familieleven met hun vader te verbieden. Een kind groeit maar één keer op, dat kán niet worden overgedaan. Elke ouder kan dit dus ook maar één keer meemaken en hierin maar één keer de ouderrol vervullen. De welwillende ouder, aan wie de uitoefening van de ouderrol onmogelijk wordt gemaakt, kan deze jaren nooit meer overdoen. Onthechte, vervreemde, psychisch beschadigde kinderen en ouders zijn het resultaat van het gevoerde wanbeleid.

Einde bemoeienis RvdK in omgangskwesties

Het gedachtengoed van de RvdK (mevr. L. Smulders), steun voor de nota van PvdA en inbreng in de discussie over het recht op ‘omgang’/familieleven, kan niet langer als serieus genomen worden en beschadigt direct en indirect vele families en kinderlevens.
Borging Familylife

Het adviseren tot -en bij rechterlijke beschikking, zondere enige strafrechtelijke grond,- opleggen van een scheiding tussen een kind en één van de ouders (meestal de vader), is tegennatuurlijk en gaat in tegen elk fundamenteel-, humanitair- en rechtsbeginsel en zou daarom in een land, dat de fundamentele rechten en vrijheden van de mens (incl. kinderen!) onderschrijft, nooit en te nimmer mogen plaatsvinden. Dus óók niet na vals gebleken beschuldigingen van misbruik.

In conflictsituaties m.b.t. frustratie van familieleven tussen kinderen en een ouder zal, als voorwaarde vòòraf aan een eventuele rechtsgang, een snel ingezette kortdurende verplichte, door de overheid voor beide ouders betaalde, forensische bemiddeling moeten plaatsvinden.

Bij éénzijdige volharding in de weigering medewerking te geven aan het ongestoord laten genieten van het familieleven van het kind met de andere ouder, zal de weigerende ouder verplichte corrigerende hulp moeten worden opgelegd met veroordeling tot de kosten van beide partijen.

Het ouderlijk gezag zal na de corrigerende hulp voorwaardelijk moeten worden gemaakt: bij recidieve van frustratie van familieleven van kind met de andere ouder, zal het ouderlijk gezag worden ontnomen en definitief aan de andere, welwillende, ouder worden overgedragen.

De borging van een (minimaal) familieleven tussen kinderen en hun beide ouders zal ten allen tijde uitgangspunt moeten zijn. Indien nodig middels het van rechtswege opleggen van daadkrachtig gehandhaafde -en respect voor het familieleven van kinderen en ouders afdwingende- sancties.

E.C. van der Waal
8 juni 2004, ’s-Hertogenbosch
www.ouderverstoting.nl

Voetnoten:
1 Raad voor de Kinderbescherming.
2 Internationaal Verdrag Rechten van het Kind.
3 Europees Verdrag Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden.
4 Meestal worden de vaders het familieleven met hun kinderen ontnomen door moeders, RvdK en rechtbank. In verband met de duidelijkheid van de tekst is er in dit essay voor deze weergave gekozen, die het meest met de realiteit overeenkomt.

175. Het nieuwe, door de Tweede Kamer aangenomen echtscheidingsrecht: de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding

Prof. mr. A.J.M. Nuytinck, hoogleraar privaatrecht, in het bijzonder personen-, familie- en erfrecht, aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en hoogleraar burgerlijk recht, in het bijzonder personen- en familierecht, aan de Radboud Universiteit Nijmegen

De auteur gaat in op wetsvoorstel 30 145 betreffende het nieuwe echtscheidingsrecht, dat door de Tweede Kamer op 12 juni 2007 is aangenomen.

Inleiding

Op 12 juni 2007 heeft de Tweede Kamer wetsvoorstel 30 145 aangenomen. Dit wetsvoorstel strekt tot ‘wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding)’.[1] Naast deze citeertitel laat ook de considerans van het wetsvoorstel geen enkel misverstand bestaan over de bedoeling van de wetgever: het is wenselijk om het voortgezet ouderschap na scheiding te bevorderen door het verplicht stellen van een ouderschapsplan en het expliciteren van de ouderlijke verantwoordelijkheid en voorts de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (dus de flitsscheiding) af te schaffen.[2] In het hierna volgende bespreek ik de hoofdlijnen van het nieuwe echtscheidingsrecht.

Voorlopig geen administratieve echtscheiding

Zoals bekend, heeft de Eerste Kamer op 20 juni 2006 het initiatiefwetsvoorstel-Luchtenveld verworpen.[3] Dit wetsvoorstel introduceerde de zogenaamde administratieve echtscheiding, dus de beëindiging van het huwelijk met wederzijds goedvinden zonder rechterlijke tussenkomst, althans als er geen minderjarige kinderen bij de scheiding waren betrokken. De VVD, de partij waartoe Luchtenveld behoort, heeft in de persoon van Teeven nog geprobeerd de administratieve echtscheiding te incorporeren in het wetsvoorstel van de regering, doch tevergeefs: op 12 juni 2007 heeft de Tweede Kamer het derde nader gewijzigd amendement-Teeven verworpen.[4] Niet alleen het vorige, maar ook het huidige kabinet is tegenstander van de administratieve echtscheiding, maar het ziet niettemin in dat er wel iets moet gebeuren om de echtscheidingsprocedure te vereenvoudigen. Dat zal echter niet gebeuren in het kader van het thans in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel 30 145, hetgeen uiteraard ook niet mogelijk is, omdat de wettekst in de Eerste Kamer vaststaat bij gebreke van het recht van amendement van deze Kamer, maar in het kader van een bij de Tweede Kamer in te dienen nieuw wetsvoorstel. De minister heeft zijn plannen hiertoe ontvouwd in een brief aan de Tweede Kamer van 28 maart 2007.[5] Hij meldt de Tweede Kamer het volgende.

Op dit moment mogen alleen advocaten een verzoek tot echtscheiding indienen. Echtparen zonder minderjarige kinderen die hun relatie wensen te beëindigen en feitelijk alleen de vermogensrechtelijke aspecten van hun huwelijk moeten regelen (bijvoorbeeld de verkoop van hun huis), kunnen het inschakelen van een advocaat als belastend ervaren. Voor deze groep die over alle aspecten van de echtscheiding overeenstemming heeft bereikt, is de toegevoegde waarde van een advocaat ook beperkt. Om die reden overweegt de minister de indiening van een wetsvoorstel waarbij ook een notaris de mogelijkheid krijgt om namens beide echtgenoten een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding in te dienen, indien daarbij geen minderjarige kinderen zijn betrokken. Een dergelijk optreden is niet nieuw voor de notaris. Bij het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk is het veelal de notaris die hiervoor namens de echtgenoten goedkeuring van de rechtbank vraagt (art. 1:119 lid 1).[6] De bevoegdheid zal beperkt dienen te worden tot een gemeenschappelijk verzoek, waarbij de partijen tevens afzien van een mondelinge behandeling van hun verzoek. In die uitzonderingsgevallen waarin de rechter een mondelinge behandeling van het verzoek gelast, bijvoorbeeld omdat hij misbruik van omstandigheden vermoedt, zal de rechtbank de echtgenoten in de gelegenheid stellen om zich ter zitting uit te laten. Ook daarvoor hebben de echtgenoten geen procureur nodig (art. 279 lid 3 Rv). Uiteraard is een zorgvuldige voorbereiding van dit initiatief aangewezen, aldus de minister. Derhalve zal in overleg worden getreden met daartoe aangewezen instanties. De minister noemt deze instanties niet, maar het ligt voor de hand hierbij te denken aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de Nederlandse Orde van Advocaten, de Vereniging van Familierecht Advocaten en Scheidingsbemiddelaars en de Raad voor de Rechtspraak. Het zal nog wel even duren, denk ik, voordat deze belangenorganisaties hierover hebben geadviseerd, zodat indiening van het desbetreffende wetsvoorstel niet eerder dan in de loop van 2008 moet worden verwacht. De door mij zo vurig gewenste echtscheidingsnotaris is dus ondanks de verwerping van het initiatiefwetsvoorstel-Luchtenveld nog steeds in beeld.[7]

Afschaffing van de flitsscheiding

Afdeling 1.5.5A BW, bestaande uit slechts één artikel (art. 1:77a) betreffende omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap, vervalt. In verband hiermee vervalt uiteraard ook art. 1:149, onder e. Dat was trouwens ook al het geval in het initiatiefwetsvoorstel-Luchtenveld. In zijn brief van 28 maart 2007 gaat de minister nogmaals kort in op problemen met de flitsscheiding.[8] Omdat in de procedure van de omzetting van het huwelijk in een geregistreerd partnerschap, gevolgd door de beëindiging van dit partnerschap met wederzijds goedvinden, een constitutieve beslissing ontbreekt, wordt de flitsscheiding niet erkend in het buitenland.

De minister geeft vervolgens aan tot welke schrijnende situaties dit kan leiden. Niet-erkenning van de scheiding heeft als consequentie dat de ex-echtgenoten voor het buitenland nog steeds als gehuwd worden aangemerkt. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat degene die via de omzetting is gescheiden, niet opnieuw kan trouwen in het land dat deze wijze van echtscheiding niet erkent, omdat hij dan bigamie zou plegen. Ook zijn er gevallen bekend, zo vervolgt de minister, waarin om deze reden een vader zijn kind uit een nieuwe relatie niet mocht erkennen, waardoor het ook niet zijn naam mocht dragen, of een werkvergunning werd geweigerd, omdat er geen echtscheidingsakte kon worden overgelegd. Deze problemen grijpen diep in de persoonlijke levenssfeer van mensen in en deze mensen kunnen niet verder met hun nieuwe leven. De minister acht dit onaanvaardbaar en wijst er bovendien terecht op dat voor het afschaffen van de flitsscheiding brede steun aanwezig is. Ten slotte sluit hij een vorm van administratieve echtscheiding niet definitief uit, al kiest hij vooralsnog voor de weg van inschakeling van de notaris bij de indiening van het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank. In ieder geval zou volgens de minister een constitutieve beslissing door een bevoegd orgaan – zoals de ambtenaar van de burgerlijke stand in het initiatiefwetsvoorstel-Luchtenveld, die de echtscheiding uitspreekt en daarvan een akte opmaakt – onderdeel moeten uitmaken van een administratieve procedure, terwijl bij een eventuele weigering beroep moet openstaan bij de burgerlijke rechter op grond van art. 1:27. Het constitutieve karakter van de beslissing is immers van doorslaggevend belang voor de kans op erkenning van de aldus uitgesproken en in een akte neergelegde beslissing in het buitenland.

Wijziging van de wettelijke regeling met betrekking tot het geregistreerd partnerschap

Beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden is straks niet meer mogelijk bij de aanwezigheid van bepaalde minderjarige kinderen. In een vorige versie van het wetsvoorstel was niet geheel duidelijk om welke minderjarige kinderen het nu precies ging.[9] Onlangs heb ik daarop kritiek uitgeoefend.[10] Ik ben blij dat de wetgever mijn kritiek ter harte heeft genomen en inmiddels heeft gespecificeerd welke minderjarige kinderen hij precies bedoelt. Het gewijzigd amendement-Bouchibti heeft hier de benodigde duidelijkheid gebracht.[11] Art. 1:80c lid 3 (nieuw) bepaalt dat een geregistreerd partnerschap niet met wederzijds goedvinden als bedoeld in art. 1:80c lid 1, onder c, kan worden beëindigd indien de partners:
  • al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen over een of meer van hun gezamenlijke kinderen;
  • ingevolge art. 1:253sa of 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen over een of meer kinderen.
Aldus wordt buiten twijfel gesteld dat beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden wél mogelijk is, indien bijvoorbeeld een ouder en een niet-ouder een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan, de ouder eenhoofdig gezag over zijn eigen kinderen uitoefent, de ouder en de niet-ouder vervolgens willen scheiden en de ouder het eenhoofdig gezag over zijn eigen kinderen behoudt.

Art. 1:80c lid 1, aanhef en onder d, bepaalt voortaan dat het geregistreerd partnerschap eindigt door ontbinding op verzoek van de partners of een van hen. Naar huidig recht kan dit alleen een eenzijdig verzoek zijn.

Gelukkig behoort ook de discussie over de vraag of de limiteringsregels met betrekking tot alimentatie ook gelden in geval van beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden, tot het verleden. De wetgever beantwoordt deze vraag bevestigend door in de opsomming van art. 1:80d lid 2 een verwijzing naar art. 1:157 leden 4 en 6 (rechterlijke alimentatie), alsmede naar art. 1:158 (contractuele alimentatie) in te voegen.

Wijziging van het gezagsrecht

Art. 1:247 betreffende de inhoud en de omvang van het ouderlijk gezag wordt flink gewijzigd. Omdat dit artikel is opgenomen in afdeling 1.14.1 BW met algemene bepalingen over het gezag over minderjarige kinderen, geldt het niet alleen voor gehuwde en geregistreerde ouders, maar ook voor ongehuwde en ongeregistreerde ouders. De aard van de relatie tussen de ouders of het ontbreken van een relatie is in dit verband volstrekt irrelevant. Het gaat hier uitsluitend om de relatie tussen de ouder en het kind.

Art. 1:247 lid 1 stelt voorop dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder omvat zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Daarin verandert uiteraard niets. Art. 1:247 lid 2 is onlangs gewijzigd.[12] Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.

Het onderhavige wetsvoorstel voegt aan art. 1:247 drie nieuwe leden toe. Zij zijn in het wetsvoorstel terechtgekomen via het gewijzigd amendement-De Wit.[13] Dit kamerlid beoogt hiermee een gelijkwaardig ouderschap te realiseren. Hem moet worden toegegeven dat eerdere versies van het wetsvoorstel hierin niet duidelijk genoeg waren. In de citeertitel van de wet komt wél de bevordering van voortgezet ouderschap (na scheiding), maar niet de realisering van gelijkwaardig ouderschap tot uitdrukking. Eerst geef ik de inhoud van art. 1:247 leden 3-5 (nieuw) weer en daarna de toelichting op het amendement.

Art. 1:247 lid 3 (nieuw) bepaalt dat het ouderlijk gezag mede omvat de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Gelijkwaardig ouderschap behoort uiteraard niet alleen te bestaan tijdens de relatie van de ouders, maar ook na de verbreking daarvan, waarbij het er niet toe doet of er sprake is van een huwelijk, van een geregistreerd partnerschap dan wel van een niet-huwelijkse en niet-geregistreerde samenleving. Art. 1:247 lid 4 (nieuw) brengt dit als volgt tot uitdrukking: een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood (dus na echtscheiding) of na scheiding van tafel en bed, na het beëindigen van het geregistreerd partnerschap of na het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in art. 1:252 lid 1 (dus een aantekening van gezamenlijk gezag in het gezagsregister) is geplaatst, recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Op grond van art. 1:247 lid 5 (nieuw) kunnen ouders ter uitvoering van art. 1:247 lid 4 (nieuw) in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, het beëindigen van het geregistreerd partnerschap of het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in art. 1:252 lid 1 is geplaatst, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan. Wat het kamerlid De Wit met art. 1:247 lid 5 (nieuw) precies bedoelt, wordt uit de toelichting op zijn amendement niet duidelijk, maar ik neem aan dat hier bijvoorbeeld kan worden gedacht aan ver uit elkaar wonende ouders, waardoor het in de praktijk bijzonder lastig is om het gelijkwaardig ouderschap concreet gestalte te geven. In zo’n geval zijn inderdaad duidelijke afspraken in een overeenkomst of ouderschapsplan zeer gewenst.

Wat uit de toelichting op het amendement wél duidelijk wordt, is het volgende. Het is in het belang van het kind dat het contact heeft met beide ouders en ook wordt verzorgd door beide ouders. In het wetsvoorstel worden twee normen ontwikkeld: (1) de ene ouder is verplicht de ontwikkeling van de band van het kind met de andere ouder te bevorderen en (2) de ouder zonder gezag heeft ook de plicht omgang te hebben met zijn kind.

Het bestaan van gelijke rechten en plichten voor beide ouders is de basis om beide ouders onvoorwaardelijke opvoedingsverantwoordelijkheid te laten dragen. Beide ouders hebben het recht en de plicht om gelijkwaardig aan de opvoeding deel te nemen. Ouderschap is uitsluitend gebaseerd op de relatie kind-ouder, niet op de relatie tussen ouders onderling. De continuering van de opvoedingsrelatie tussen kind en beide ouders is in het belang van het kind. Gelijkwaardig ouderschap en een opvoedingsplicht dienen ook na een echtscheiding, een geregistreerd partnerschap of een periode van samenleven centraal te blijven staan.

Om expliciet duidelijk te maken dat beide ouders gelijke rechten en plichten hebben, wordt gelijkwaardig ouderschap de norm. In de wet wordt opgenomen dat het kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Deze wettelijke basis voor gelijkwaardig ouderschap geeft ouders een uitgangspositie om gezamenlijk tot een bij hun situatie passende oplossing te komen.[14]

Aanvankelijk had het wetsvoorstel alleen aandacht voor gehuwde en geregistreerde ouders die gaan scheiden, maar niet voor samenwonende ouders die feitelijk gaan scheiden. Vanuit de positie van de kinderen bezien was dit uiteraard enigszins merkwaardig. Hierin is echter verandering gekomen door aanneming van het amendement-De Pater-van der Meer c.s., dat art. 1:247a (nieuw) introduceert.[15] Het hierna te bespreken ouderschapsplan wordt ook verplicht voor ouders die gezamenlijk gezag uitoefenen en feitelijk gaan scheiden. Laatstgenoemd artikel bepaalt immers dat, indien een aantekening als bedoeld in art. 1:252 lid 1 is geplaatst en de ouders hun samenleving beëindigen, zij een ouderschapsplan als bedoeld in art. 815 lid 2 Rv (nieuw) opstellen. Dit novum wordt aldus toegelicht dat ook ouders die niet zijn gehuwd en geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, de plicht hebben zich rekenschap te geven van de toekomst van hun kinderen na het verbreken van de relatie. In toenemende mate kiezen partners er niet meer voor hun onderlinge relatie vast te leggen. Niet de vorm van de relatie, maar het belang van het kind moet leidend zijn.[16]

Het probleem hierbij is uiteraard dat er geen tijdstip is aan te wijzen waarop de relatie formeel is beëindigd. De relatie is immers niet geformaliseerd, dus het einde daarvan evenmin. De vraag doet zich dan ook voor welke sanctie moet worden opgelegd aan ouders die feitelijk gaan scheiden en geen ouderschapsplan opstellen. In de toelichting op het amendement wordt opgemerkt dat dit ouderschapsplan geen vrijblijvende aangelegenheid is.[17] De sanctie op het achterwege laten van een ouderschapsplan is neergelegd in art. 1:253a lid 3 (nieuw): indien op de ouders de verplichting van art. 1:247a rust en zij daaraan niet hebben voldaan, houdt de rechter de beslissing op een in art. 1:253a lid 2 (nieuw) bedoeld verzoek – dat is een verzoek van de ouders of van een van hen tot vaststelling door de rechtbank van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag – ambtshalve aan, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege indien het belang van het kind dit vergt. Ook in geval van toepassing van art. 1:253a lid 3 (nieuw) blijft het belang van het kind dus leidend: indien het belang van het kind dit vergt, blijft aanhouding achterwege. De ouders houden dan wel de plicht tot het opstellen van een ouderschapsplan. Noodzakelijke maatregelen kunnen echter dan toch in het belang van het kind worden genomen, aldus de toelichting op het amendement.[18]

De art. 1:251 en 251a worden herschikt in die zin, dat het gezamenlijk gezag voortaan in art. 1:251 wordt geregeld en het eenhoofdig gezag in art. 1:251a. Deze herschikking kwam overigens ook al voor in het initiatiefwetsvoorstel-Luchtenveld.

De inhoud van art. 1:253a betreffende de geschillenregeling in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening wordt flink uitgebreid. Art. 1:253a lid 1 (nieuw) komt overeen met het huidige art. 1:253a en bepaalt dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Art. 1:253a lid 2 (nieuw) voegt hieraan toe – en dat is dan meteen de belangrijkste vernieuwing van het artikel – dat de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
  • een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod[19] aan een ouder om met het kind contact te hebben;
  • de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
  • de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft, dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
  • de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig art. 1:377c wordt verschaft.

Als een vergelijk tussen de ouders niet tot stand komt, kan de rechtbank onder omstandigheden een dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking geheel of gedeeltelijk met de sterke arm ten uitvoer kan worden gelegd ingevolge art. 1:253a lid 5 (nieuw) jo. art. 812 lid 2 Rv (nieuw). Op grond van art. 1:253a lid 6 (nieuw) moet de rechtbank een verzoek om geschillen op te lossen of een gezagsregeling vast te stellen binnen zes weken behandelen.

Wijziging van het omgangsrecht

Binnenkort behoeft geen onderscheid meer te worden gemaakt tussen ouders met omgangsrecht enerzijds (art. 1:377a) en degenen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan, anderzijds (art. 1:377f). Laatstgenoemd artikel vervalt en de inhoud daarvan wordt geïncorporeerd in art. 1:377a lid 1 (nieuw). Het kind heeft het recht op omgang met zijn ouders en[20] met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
Ook art. 1:377h vervalt, hetgeen logisch is, nu de inhoud daarvan wordt geïncorporeerd in art. 1:253a (nieuw).

Wijziging van het alimentatierecht

Een enigszins vreemde eend in de bijt in het kader van het onderhavige wetsvoorstel is de wijziging van de voorrangsregel van art. 1:400 lid 1. Deze voorrangsregel was aanvankelijk onderdeel van het wetsvoorstel herziening kinderalimentatiestelsel, maar dat is inmiddels ingetrokken.[21] De voorrangsregel is toen verhuisd naar het onderhavige wetsvoorstel.[22] De nieuwe voorrangsregel luidt als volgt: indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, hebben zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt, voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden en hebben zijn echtgenoot, zijn vroegere echtgenoot, zijn geregistreerde partner, zijn vroegere geregistreerde partner, zijn ouders en zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van eenentwintig jaren hebben bereikt, voorrang boven zijn behuwdkinderen en zijn schoonouders. In de toelichting op de tweede nota van wijziging vermeldt de minister nog dat in de praktijk van een dergelijke voorrangsregel regelmatig wordt uitgegaan, hoewel daarop in rechte geen beroep kan worden gedaan.[23]

Ouderschapsplan

Het ouderschapsplan wordt opgenomen in art. 815 Rv (nieuw), dus in het (echt)scheidingsprocesrecht. Dit betekent echter niet dat het ouderschapsplan uitsluitend verplicht is voor gehuwde ouders die gaan scheiden. Het is ook verplicht voor geregistreerde ouders die gaan scheiden, tenzij zij hun partnerschap met wederzijds goedvinden kunnen en willen beëindigen (zie hierboven onder punt 4). Art. 828 Rv (nieuw) bepaalt immers dat op een ontbinding van een geregistreerd partnerschap – dus het geval van art. 1:80c lid 1, onder d, jo. art. 1:80e – de bepalingen over de rechtspleging in scheidingszaken (waaronder ook art. 815 Rv valt) van overeenkomstige toepassing zijn. Ten slotte is het ouderschapsplan ook verplicht voor samenwonende ouders die een aantekening van gezamenlijk gezag in het gezagsregister hebben doen plaatsen en feitelijk gaan scheiden, zoals ik hierboven onder punt 5 heb aangegeven in het kader van de bespreking van art. 1:247a (nieuw).

Het verzoekschrift tot scheiding[24] moet op grond van art. 815 lid 2 Rv (nieuw) een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van bepaalde minderjarige kinderen. Evenals in art. 1:80c lid 3 (nieuw) heeft de wetgever hier gespecificeerd welke minderjarige kinderen hij precies bedoelt (zie hierboven onder punt 4 en de voetnoten 10 en 11). Het gaat dus ook hier om:
  • hun gezamenlijke minderjarige kinderen over wie de echtgenoten al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen;
  • de minderjarige kinderen over wie de echtgenoten ingevolge art. 1:253sa of 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen.
Art. 815 lid 3 Rv (nieuw) bepaalt dat in het ouderschapsplan in ieder geval afspraken worden opgenomen over:
  • de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken, bedoeld in art. 1:247, verdelen of het recht en de verplichting tot omgang, bedoeld in art. 1:377a lid 1, vormgeven;
  • de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen;
  • de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.
Art. 815 lid 4 Rv (nieuw) regelt voorts een tweetal verplichte vermeldingen in het verzoekschrift. Het verzoekschrift vermeldt over welke van de gevraagde voorzieningen overeenstemming is bereikt en over welke van de gevraagde voorzieningen een verschil van mening bestaat met de gronden daarvoor. Tevens vermeldt het verzoekschrift op welke wijze de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan.

Ten slotte bepaalt art. 815 lid 6 Rv (nieuw) dat, indien (o.a.) het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of op andere wijze daarin kan worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter. De vraag doet zich nu voor wat het gevolg is van de omstandigheid dat het verzoekschrift tot scheiding geen ouderschapsplan als bedoeld in art. 815 lid 2 Rv (nieuw) bevat. In de memorie van toelichting[25] merkt de minister hierover het volgende op. De rechter zal moeten beoordelen of de stukken voldoende zijn en in het bijzonder moeten bepalen of het ouderschapsplan (of het stuk dat ter vervanging van het ouderschapsplan wordt aangeboden) voldoet aan de vereisten. Wanneer bij indiening van het verzoekschrift het ouderschapsplan ontbreekt, zal de rechtbank dit bij de ontvangstbevestiging aangeven. Ook kan de rechter besluiten tot een behandeling ter terechtzitting of kan hij betrokkenen verwijzen naar een bemiddelaar wanneer hij de situatie kansrijk acht, om te bevorderen dat alsnog een ouderschapsplan tot stand komt. Indien het verzoekschrift niet wordt aangevuld met een ouderschapsplan of op andere wijze hierin wordt voorzien, kan de rechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

Overige wijzigingen van het (echt)scheidingsprocesrecht

Mediation krijgt een wettelijke grondslag in art. 818 lid 2 Rv (nieuw). De rechter kan de echtgenoten naar een mediator verwijzen met als doel om de echtgenoten in onderling overleg tot afspraken over een of meer gevolgen van de echtscheiding te laten komen indien het verzoekschrift of de behandeling ter terechtzitting daartoe aanleiding geeft. De in het oorspronkelijke wetsvoorstel voorkomende term bemiddelaar is later vervangen door de term mediator. Het gaat hier volgens de minister om een aanpassing van de wettekst aan de terminologie zoals deze in de praktijk wordt gebruikt.[26] In de nota naar aanleiding van het verslag geeft hij hierop een nadere toelichting.[27] De minister realiseert zich dat het gebruik van de term bemiddeling teneinde mediation aan te duiden tot onnodige verwarring aanleiding kan geven. In dit wetsvoorstel heeft hij aanvankelijk de term bemiddeling gebruikt vanwege het in aanwijzing 57 van de Aanwijzingen voor de regelgeving opgenomen voorschrift dat vreemde woorden of woorden die van vreemde talen zijn afgeleid, in beginsel worden vermeden. Een vreemd woord verdient evenwel de voorkeur, indien dit de bedoeling duidelijker weergeeft dan een Nederlands woord en in de Nederlandse taal ingang heeft gevonden. Inmiddels is sinds de indiening van het wetsvoorstel de bekendheid met mediation gegroeid en kan de term mediation worden geacht voldoende ingang te hebben gevonden in de Nederlandse taal. De minister ziet hierin aanleiding om in dit wetsvoorstel de termen bemiddeling en bemiddelaar te vervangen door de termen mediation en mediator.

Belangrijk voor de rechtspraktijk is ook de wijziging van art. 819 Rv, dat naar huidig recht alleen betrekking heeft op een gemeenschappelijk verzoek tot scheiding. Art. 819 Rv (nieuw) bepaalt evenwel dat de rechter op verzoek van de echtgenoten of van een van hen de getroffen onderlinge regelingen, daaronder begrepen afspraken omtrent uitkeringen tot levensonderhoud en omtrent de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, geheel of gedeeltelijk in de beschikking kan opnemen. De minister licht deze wijziging als volgt toe.[28] Op dit moment biedt de wettekst geen ruimte om, indien eenzijdig een verzoek is gedaan en vervolgens alsnog afspraken tussen de echtgenoten tot stand hebben kunnen komen, deze afspraken te laten opnemen in de beschikking, terwijl dit in sommige situaties wel gewenst is. Het kan immers zo zijn dat de partijen wel overeenstemming bereiken, maar geen gezamenlijk verzoekschrift (willen) indienen of dat, bijvoorbeeld na tussenkomst van een mediator, het na indiening van het verzoekschrift alsnog lukt om tot overeenstemming te komen. In die gevallen kan het wenselijk zijn om de gemaakte afspraken in de beschikking te laten opnemen. Deze afspraken worden dan immers van een executoriale titel voorzien. Overigens voorziet art. 11.3 van het Procesreglement scheidingsprocedure, ondanks het feit dat de wet hierin niet voorziet, reeds in een dergelijke voorziening. De wettekst wordt hiermee dus in overeenstemming gebracht met de praktijk, aldus de minister.

Ten slotte wordt in de sfeer van de voorlopige voorzieningen art. 822 lid 1, onder d, Rv aangevuld met de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en wordt in de sfeer van de nevenvoorzieningen art. 827 lid 1, onder c, Rv aangevuld met de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen.[29]

Conclusie

De Eerste Kamer kan het onderhavige wetsvoorstel wat mij betreft snel aannemen. Het bevat eigenlijk nauwelijks of geen bepalingen waarmee men het oneens kan zijn. De enige politieke angel, te weten de administratieve echtscheiding, is immers uit het wetsvoorstel gehaald, doordat de Tweede Kamer het derde nader gewijzigd amendement-Teeven heeft verworpen. Die administratieve echtscheiding komt er dus voorlopig niet, in ieder geval niet onder het kabinet-Balkenende IV, want dat slaat een andere weg in, te weten de indiening – waarschijnlijk in 2008 – van een wetsvoorstel dat de echtscheidingsnotaris introduceert. In het regeerakkoord van het huidige kabinet wordt met zoveel woorden vermeld dat de behandeling van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding wordt doorgezet, waarmee de administratieve echtscheiding impliciet, zij het niet definitief, wordt verworpen. Persoonlijk heb ik geen moeite met een administratieve echtscheiding voor zover daarbij geen minderjarige kinderen zijn betrokken. Nu deze echter voorlopig van de baan is, kijk ik uit naar het nieuwe fenomeen van de echtscheidingsnotaris en wacht ik de indiening van het desbetreffende wetsvoorstel met bijzondere belangstelling af.

Voetnoten

[1] Kamerstukken I 2006/07, 30 145, A (gewijzigd voorstel van wet).
[2] Zie voor de citeertitel Kamerstukken I 2006/07, 30 145, A, p. 8 (art. V) en voor de considerans Kamerstukken I 2006/07, 30 145, A, p. 1 (boven art. I).
[3] Kamerstukken I 2005/06, 29 676, A (gewijzigd voorstel van wet). Zie uitvoerig over dit verworpen wetsvoorstel o.a. S.F.M. Wortmann, ‘Over administratief scheiden en ouderschapsconflicten’, WPNR 2006-6656, p. 156-162, alsmede A.J.M. Nuytinck, ‘Het belang van de Wet beëindiging huwelijk zonder rechterlijke tussenkomst en vormgeving voortgezet ouderschap voor de notariële praktijk: het nieuwe fenomeen van de echtscheidingsnotaris’, WPNR 2006-6656, p. 162-169.
[4] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 23. Dit amendement introduceerde een nieuwe afdeling 1.9.1A BW, getiteld ‘Administratieve echtscheiding’, die de art. 1:149a-149d bevatte.
[5] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 9, p. 1-2 onder punt 1 (vereenvoudiging echtscheidingsprocedure).
[6] Wellicht is dit voorbeeld van de minister iets minder gelukkig gekozen, nu het goedkeuringsvereiste van art. 1:119 binnenkort komt te vervallen. Zie immers Kamerstukken II 2005/06, 28 867, nr. 9, p. 4, p. 18-21 onder punt 3 (rechterlijke goedkeuring huwelijkse voorwaarden staande huwelijk) en p. 25 onder punt 11.
[7] Zie A.J.M. Nuytinck (hierboven noot 3), WPNR 2006-6656, p. 169 onder punt 10 (conclusie). Ik concludeerde daar, zij het toen nog in het kader van de administratieve echtscheiding, dat het notariaat blij kan zijn met deze uitbreiding van de familierechtpraktijk en dat het zijn deskundigheid ook binnen dit nieuwe onderdeel van het personen- en familierecht moet inzetten, zodat in de nabije toekomst met recht kan worden gesproken over de ‘echtscheidingsnotaris’ als nieuwe notariële specialist. Thans geldt naar mijn mening mutatis mutandis nog steeds hetzelfde, maar nu in het kader van het komende recht: de indiening van het echtscheidingsverzoek door de notaris namens de beide echtgenoten bij de rechtbank.
[8] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 9, p. 2 onder punt 2 (problemen met de flitsscheiding).
[9] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 7, p. 1 (nota van wijziging).
[10] Zie A.J.M. Nuytinck, ‘Het nieuwe (echt)scheidingsrecht en het fusiegezin’, WPNR 2007-6694, p. 49-50.
[11] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 19.
[12] Wet van 8 maart 2007, Stb. 2007, 145, in werking getreden op 25 april 2007, tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek teneinde een bijdrage te leveren aan het voorkomen van het gebruik van geestelijk of lichamelijk geweld jegens of van enige andere vernederende behandeling van kinderen in de verzorging en opvoeding.
[13] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 26.
[14] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 26, p. 1-2.
[15] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24.
[16] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24, p. 1-2.
[17] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24, p. 2.
[18] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 24, p. 2.
[19] Zie over een tijdelijk verbod naar huidig recht reeds HR 18 november 2005, NJ 2005, 574, m.nt. SFMW, HR 31 maart 2006, NJ 2006, 392, m.nt. SFMW en HR 23 maart 2007, NJ 2007, 174.
[20] In de oorspronkelijke versie van het wetsvoorstel stond ten onrechte ‘of’. Inmiddels is het juiste voegwoord ‘en’ in de tekst opgenomen; zie Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 12 (derde nota van wijziging). Het gaat immers niet om een keuzemogelijkheid, maar om een cumulatiemogelijkheid.
[21] Kamerstukken II 2006/07, 29 480, nr. 15 (brief houdende intrekking van het wetsvoorstel d.d. 9 november 2006).
[22] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 8 (tweede nota van wijziging).
[23] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 8, p. 1-2, waarbij de minister verwijst naar HR 6 maart 1992, NJ 1992, 358 en HR 25 november 1994, NJ 1995, 286, m.nt. JdB.
[24] Onder ‘scheiding’ versta ik echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed. In geval van een geregistreerd partnerschap is hier uiteraard het verzoekschrift tot ontbinding bedoeld (art. 828 jo. art. 815 Rv).
[25] Kamerstukken II 2004/05, 30 145, nr. 3, p. 6.
[26] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 7, p. 3-4 (nota van wijziging).
[27] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 6, p. 3-10 onder punt 3 (mediation en jeugdzorg), in het bijzonder p. 6.
[28] Kamerstukken II 2006/07, 30 145, nr. 7, p. 3-4 (nota van wijziging).
[29] Kamerstukken I 2006/07, 30 145, A, p. 7.

174. Radio-interview met mevrouw mr. Quik-Schuijt (oud-familierechter, nu SP-senator) op de Dag van de Rechten van het Kind

Inleiding:

Een klein groepje machtige, als "moedermaffia" bekend staande feministische juristen en doctorandussen uit het Ministerie van Justitie, rechterlijke macht, kinderbescherming en universitaire wereld houdt het Nederlandse familie- en scheidingsrecht nu al decennia lang in een ijzeren wurggreep gevangen en blokkeert elke ontwikkeling naar een meer gelijkwaardig en gedeeld ouderschap na de scheiding. Men deinst er daarbij niet voor terug om de Tweede Kamer als wetgever openlijk de les te leren en haar wetgevingsinitiatieven te frustreren en tegen te werken. Steeds dezelfde namen duiken daarbij op en het groepje blijkt over een uitstekend georganiseerde politieke en juridische lobby te beschikken.


Hieronder volgt het transcript van een radio-interview met mevrouw mr. Nanneke Quik-Schuijt, oud-familierechter en vice-president van de Rechtbank Utrecht en nu senator voor de SP, bij het NCRV-radioprogramma Casa Luna ter gelegenheid van de jaarlijkse Internationale Dag voor de Rechten van het Kind op 20 november j.l.

In haar interview legt mv. Quik ons uit hoe zij over het Wetsvoorstel 30145 op de "Bevordering van het voortgezet ouderschap na scheiding" van de volksvertegenwoordiging in de Tweede Kamer eigenlijk denkt, met name wat betreft het daarin bij amendement van haar eigen partij de SP opgenomen onderdeel op het "Gelijkwaardig Ouderschap na scheiding". Daarbij legt zij "en passant" tevens uit hoe zij over de ondergeschikte rol van vaders en het vaderschap na scheiding voor kinderen denkt.

Ook legt zij uit hoe zij bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer vanuit haar functie als SP-senator door het stellen van schriftelijke vragen denkt, de Minister van Justitie tot uitspraken te kunnen dwingen die het "Gelijkwaardig Ouderschap" uit dat wetsvoorstel bij voorbaat tot een dode letter in deze wet zullen maken.

Pikant detail daarbij is dat de door mv. Quik in de Eerste Kamer over het wetsvoorstel met dit doel aan de Minister van Justitie gestelde schriftelijke vragen, voor de minister van justitie juist weer van een antwoord zullen worden voorzien vanuit de Directie Wetgeving van het Ministerie van Justitie en dus (mede) door justitieambtenaar mv. Jeanette Kok, als Raadadviseur van de Minister van Justitie bij de Directie Wetgeving. Jawel - dezelfde mevrouw Kok die in een gelijknamig Editorial in het afgelopen oktobernummer van het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht al te hoop liep tegen het "Gelijkwaardig ouderschap" en daarbij de rechterlijke macht zelfs opriep om deze wetgeving uit de Tweede Kamer in het Wetsvoorstel 30145 gewoon naast zich neer te leggen met de volgende slotzin:
Ik ga er graag vanuit dat de rechtspraak wel wijzer zal zijn en de norm niet op deze wijze zal gaan uitleggen!

Bron: Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, Jaargang 2007, Nummer 10, Editorial “Gelijkwaardig ouderschap”, Mr. Drs. J. Kok, Oktober 2007 (Zie voor de digitale weergave van het volledige Editorial de volgende link.)

Het zal duidelijk zijn. Het onderdeel "Gelijkwaardig Ouderschap" in het wetsvoorstel 30145 moet in dit opzetje bij voorbaat tot een dode letter in de wet worden gemaakt. Daarmee is de cirkel van het kleine groepje feministische juristen en doctorandussen, dat in Den Haag al decennia feitelijk de dienst uitmaakt op het terrein van het familierecht, weer rondgetrokken en zijn Tweede Kamer als wetgever en Minister van Justitie opnieuw met de rug tegen de muur geplaatst.


Interview met mv. mr. Nanneke Quik-Schuijt, oud-familierechter / vice-president van de Rechtbank Utrecht en nu senator voor de SP, bij het NCRV-radioprogramma Casa Luna ter gelegenheid van de jaarlijkse Internationale Dag voor de Rechten van het Kind


NCRV Radio 1- Casa Luna – 00.00 – 01.00 uur in de Nacht van maandag op dinsdag 20 november 2007
Presentator: Hijlco Span
Gast: Nanneke Quik-Schuijt, Eerste Kamerlid voor de SP


Ze was kinderrechter en vice-president van de rechtbank in Utrecht. In juni werd ze senator voor de Socialistische Partij. Ze stapte over van de PvdA naar de SP omdat de socialisten ambitieuzere plannen hebben op het gebied van opvoeding en jeugdzorg. Aan de vooravond van de Internationale dag voor de rechten van het kind praat Quik-Schuijt met presentator Hijlco Span over de aanpak van problemen tussen ouders en kinderen, voorvallen uit haar lange carrière en haar portefeuille in de Eerste Kamer.


Download en beluister hier de podcast met het volledige radio-interview met mevrouw mr. Quik-Schuijt.


Transcript van de bewuste fragmenten uit het radio-interview:
Transcriptie door Pieter Tromp, Vaderkenniscentrum:

{…………………………..}

Presentator

Nee ik bedoel die omgangsregeling … ik weet dat er veel boze dwaze vaders zijn, …

Quik-Schuijt

Ja.

Presentator

…die met name ook boos op u zijn,

Quik-Schuijt

Ja.

Presentator

omdat zij hun kind ehm .. minder mogen zien!?

Quik-Schuijt

Ja, ja, ja. Ja, dat blijft natuurlijk een heel erg moeilijk eh .. moeilijk punt. Als de relatie tijdens het huwelijk goed was, is de omgangsregeling daarna meestal ook goed. Maar de …, daar waar problemen zijn is vaak dat de kinderen nog heel jong waren, dat er niet een stevige basis is, zal ik maar zeggen. En het .. het zit natuurlijk altijd in de persoonlijkheid van de ouders. Ik bedoel als ouders goed met elkaar kunnen opschieten, is de omgangsregeling nooit een probleem. En godzijdank kunnen 95% van de Nederlandse ouders die gaan scheiden dat heel prima met elkaar regelen, …

Presentator

… als volwassen mensen!?

Quik-Schuijt

… hebben respect …..precies … voor elkaars rol in dit leven van dit kind. Maar die 5 of 10 procent – ik weet het niet precies – die dat niet kunnen en dat via de rechter moeten, dat zijn ook mensen die niet zelf zo heel makkelijk en evenwichtig in elkaar zitten. En dáár zit het hele eieren-eten. En dat kind .. een jong kind is 100% afhankelijk van de ouder en als ie dus naar … nou laten we maar gewoon zeggen naar de vader gaat …want dat is toch wat het meeste voorkomt ..ehm …en die moeder wil het niet, is ertegen, gunt het die man niet, maar die doet het alleen maar omdat het moet van de rechter, en er een dwangsom op staat: “Dat voelt dat kind! Die raakt verscheurt!”

Quik-Schuijt

Dan moet je zeggen: Nou, moeders daar moet jij doorheen, en je moet je kind daarin begeleiden. Maar als dat na een jaar nog steeds met zoveel spanning en toestanden gepaard gaat, en het kind krijgt nachtmerries, ontwikkeld zich niet meer, staat stil, ehm, dan zeg je ja, dan moet je kiezen voor het kind.

Presentator

Maar dan is uiteindelijk dus de vader het slachtoffer?

Quik-Schuijt

Absoluut ja, nee maar dat is ook zo. Ik bedoel …

Quik-Schuijt

D’r is ooit gezegd: vrouwen zijn de zwakke partij. Nou financieel vaak nog wel, maar met de kinderen staan zij meestal het sterkste.

Presentator

En u kiest altijd voor het kind?

Quik-Schuijt

Altijd. Ja.

Presentator

Ja, ja.

Presentator

Maakt u dat eh …, maakt u dat verdrietig, of maakt u dat boos, dat de dwaze vaders - om ze zo maar eens even te noemen – dat die, dat die het daar niet mee eens? Dat ze u echt daar, soms ook in felle bewoordingen, op aanvallen, op keuzes die u gemaakt heeft … voor het kind en daarmee in hun ogen … ook voor de moeder?

Quik-Schuijt

Als ik heel eerlijk mag zijn ehm, … die mensen die neem ik dat niet kwalijk, want ik begrijp hun frustratie en ellende wel.

Ik weet ook, dat het maar een stuk of dertig mensen zijn, die allemaal in drie of vier clubs zitten, want ik kom steeds weer diezelfde namen tegen.

Quik-Schuijt

Dus ik wordt er niet zo erg warm of koud van.

Quik-Schuijt

Maar wat ik wel vervelend vind is dat de publieke opinie zich daar héél erg door laat beïnvloeden.

Als ik zie wat er nu weer voor een wetsontwerpen in de kamer liggen, dan denk ik: “Wie denkt er hier nog aan het kind !!” Die vaders ….

Presentator

Over welk wetsontwerp heeft u het dan bijvoorbeeld ?

Quik-Schuijt

Nou d’r ligt, d’r ligt een wetsontwerp ehm, waarin het gaat over gelijkwaardig ouderschap na echtscheiding. En mensen willen - dat lees en hoor je - dat je dat uitlegt als fifty-fifty, elk de helft van de opvoeding. En daar ben ik op zichzelf een groot voorstander van, en … ik vind ook … tegenwoordig … die ouders die elk vier dagen werken en elk een zorgdag voor hun rekening nemen .. Prima, en die kunnen na de scheiding op dezelfde voet doorgaan.

Quik-Schuijt

Maar als ouders tijdens het huwelijk ‘n …. afspraken hadden gemaakt dat de moeder volledig thuis was, wat je toch nog héél veel ziet, en de vader full-time werkte, dan vind ik het voor het kind, in verband met die continuïteit, die heeft al zoveel te verwerken, hij moet verhuizen, hij moet naar een andere school, naar een andere voetbalclub, hij raakt zijn vader kwijt. En dan moet hij ook nog ineens de helft van de week bij zijn vader wonen, terwijl altijd zijn moeder de dagelijkse zorg had! Dat vind ik niet goed voor dat kind.

Presentator

Nee, nee, en zo’n wetsontwerp, dat stelt algemene regels, algemene voorwaarden …. ?

Quik-Schuijt

Nou ja, kijk de term ‘gelijkwaardig ouderschap’ daar kan je natuurlijk alle kanten mee uit. Want, want gelijkwaardig ouderschap staat al jaren in de wet tijdens het huwelijk, maar ook daar zijn ouders volledig vrij om zelf samen te bepalen hoe ze dat doen. En, en, ja, ik denk, d’r is nog maar tien procent van de vaders die een zorgdag voor zijn rekening neemt. Als mannen dat nou meer zouden doen, zouden ze ook veel vanzelfsprekender betrokken worden in die zorg na de scheiding.

{…………………………..}

Presentator

Dat wetsvoorstel voor dat gelijkwaardig ouderschap, daar bent u kritisch over. Nou bent u tegenwoordig in de gelukkige omstandigheid dat u daar ook een mening over kunt hebben die er ook toe doet, want u bent sinds kort senator namens de SP in de Eerste Kamer. Waarom heeft u die overstap gemaakt van de rechtbank naar de politiek?

Quik-Schuijt

Ja, kijk. Laten we maar eerlijk zijn, ik werd gevraagd voor die functie. En toen dacht ik … nou … ik was al eigenlijk minder gaan werken omdat mijn dochter gevraagd had of ik op haar kinderen wilde passen. En ik merkte dat, als je niet meer fulltime werkt, je bent niet meer bij alle vergaderingen, je bent niet meer de … ik had altijd toch wel het gevoel dat ik een beetje de spil was, omdat ik degene was die d’r het langste zat

Presentator

U was vice-president ook van die rechtbank?

Quik-Schuijt

Ik was vice-president, ja … En ik merkte dat ik het gewoon minder leuk vond toen ik korter ging werken, maar ik zou dat gedaan hebben tot mijn zeventigste, want dat mag, als niet dit jaar .. de week voor Kerst lag er ineens een brief in de bus, thuis, of ik me eventueel kandidaat wilde stellen. Toen dacht ik, nou dat komt precies op het goede moment.

{…………………………..}

Presentator

Wat hoopt u namens de SP te kunnen bereiken in de Eerste Kamer?

Quik-Schuijt

Ja, ik ben daar wel een beetje eh .. nou laat ik zeggen … bescheiden over. Je kan natuurlijk als Eerste Kamerlid niet zoveel, laten we wel wezen. Wij …

Presentator

U kunt wetten toetsen … en uiteindelijk kunt u wetten tegenhouden !

Quik-Schuijt

We kunnen ze toetsen, we kunnen ze tegenhouden. We kunnen vragen stellen, waardoor we, zoals bij dat gelijkwaardig ouderschap, helder op tafel krijgen van gaat het nou over vijftig/vijftig….., of of gaat ..of mogen we … mag je daar iedere invulling aan geven die ouders zelf willen. Dat kan je doen. Maar dat ik nou werkelijk de jeugdzorg en de … op poten krijg, en de wachtlijsten afgeschaft krijg, dat geloof ik niet hoor.

{…………………………..}