Posts tonen met het label Moeder. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Moeder. Alle posts tonen

dinsdag, oktober 30, 2012

558. Vader opnieuw veroordeelt tot 7 jaar cel extra bovenop eerdere veroordeling tot 9 jaar cel voor "ontvoering" van zijn dochter (totaal 16 jaar cel)

Genderjustitie bij Openbaar Ministerie en in de Nederlandse rechtspraak

Vandaag werd een Soedanese vader voor de 'ontvoering' van zijn dochter naar Soedan na een eerdere veroordeling tot 9 jaar cel, opnieuw en herhaald vervolgd door het Openbaar Ministerie (OM) voor hetzelfde feit en door de Rechtbank Utrecht voor het zelfde feit weer opnieuw veroordeeld tot nog eens 7 jaar cel wegens zgn. 'voortdurende' ontvoering.

Deze vader is nu dus veroordeeld tot in totaal 16 jaar cel. En als de pet van het OM daar vanmiddag of morgen naar staat, kan het OM weer vervolgen en er zo nog eens 9 jaar opstapelen .... en dan nog eens 9 jaar ..... en nog eens 9 jaar .... en ...

Een Nederlandse moeder kan de kinderen daarentegen straffeloos naar Nederland ontvoeren. Want terwijl het Openbaar Ministerie vrouwen en moeders voor het strafbare feit van kinderontvoering niet of nauwelijks vervolgt of zelfs weigert te vervolgen, worden vaders door datzelfde OM en hetzelfde strafbare feit juist op de boven beschreven wijze genadeloos en herhaald vervolgd en gestraft en krijgen zo eindeloos opgestapelde straffen opgelegd die een levenslange gevangenisstraf kunnen overtreffen.

En mocht u nog denken dat dit in 'de Nederlandse rechtstaat' niet voor kan komen of hooguit uitzondering is, dan heeft u helaas ongelijk. Er zijn veel meer vaders die op deze wijze slachtoffer geworden zijn van deze willekeurige justitieterreur door het Openbaar Ministerie en voor tientallen jaren in deze Nederlandse Goelag archipel verdwenen zijn door herhaalde vervolging en opeenstapeling van gevangenisstraffen voor hetzelfde vergrijp.

Zeven jaar cel voor voortdurende ontvoering dochter
Bron: Rechtspraak.nl : Rechtbank Utrecht, Utrecht, 30-10-2012

Een 45-jarige man uit Nieuwegein is opnieuw veroordeeld voor de voordurende ontvoering van zijn inmiddels 9-jarige dochter. De rechtbank heeft de man een gevangenisstraf opgelegd van 7 jaar. In 2007 nam de man zijn dochter, zonder de toestemming van de moeder die het gezag over het kind heeft, uit Nederland mee naar Soedan. Sindsdien verblijft het meisje daar.

Meisje nog steeds niet terug
De man weigert sinds 2007 alle medewerking aan de terugkeer van zijn dochter. Ook instanties zoals Interpol en het Centrum Internationale Kinderontvoering is het niet gelukt om het meisje terug te laten keren naar Nederland. Rechtbanken in Nederland en Soedan hebben bepaald dat het kind bij de moeder moet verblijven.

Eerder veroordeeld
In 2010 werd na cassatie door de Hoge Raad, een gevangenisstraf van 8 jaar en 9 maanden aan de man opgelegd voor het onttrekken van zijn dochter aan het gezag van de moeder voor de periode van juni 2007 tot en met juni 2009. Omdat er sindsdien niets veranderd is aan de situatie is er volgens de rechtbank sprake van een voortdurend delict. De man is daarom vandaag veroordeeld voor de periode juni 2009 tot en met augustus 2012.

Band minder hecht
De rechtbank is van oordeel dat de man zich nog steeds schuldig maakt aan het ontrekken van het gezag van zijn minderjarige dochter. Nu de ontvoering al jaren voortduurt, worden de gevolgen voor de moeder en de dochter ook zwaarder. De moeder verkeert al jaren in onzekerheid of zij haar dochter ooit weer terug zal zien. Ook oordeelt de rechtbank dat het niet ondenkbeeldig is dat de band tussen moeder en dochter steeds minder hecht zal worden en dat dit mogelijk zelfs tot vervreemding tussen het meisje en haar moeder kan leiden. De rechtbank rekent dit de man zeer ernstig aan.

Uitspraken: BY1613


LJN: BY1613, Rechtbank Utrecht , 16/700937-12 [P]

Datum uitspraak: 30-10-2012
Datum publicatie: 30-10-2012
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Inhoudsindicatie: 
Een 45-jarige man uit Nieuwegein is opnieuw veroordeeld voor de voordurende ontvoering van zijn inmiddels 9-jarige dochter. De rechtbank heeft de man een gevangenisstraf opgelegd van 7 jaar. In 2007 nam de man zijn dochter, zonder de toestemming van de moeder die het gezag over het kind heeft, uit Nederland mee naar Soedan. Sindsdien verblijft het meisje daar.


Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/700937-12 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 oktober 2012

in de strafzaak tegen

[verdachte]
geboren op [1967] te [geboorteplaats] (Soedan)
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. A.J. Hardonk, advocaat te Amsterdam

1  Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 oktober 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2  De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
In de periode van 19 juni 2009 tot en met 3 augustus 2012 te Veenendaal en Nieuwegein en Soedan opzettelijk zijn minderjarige dochter [minderjarige] heeft onttrokken gehouden aan het wettelijk gezag van [moeder].

3  De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering en er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4  De beoordeling van het bewijs

4.1  Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte van mevrouw [moeder], de beslissing van de rechtbank te Utrecht van 1 september 2010 waarin het ouderlijk gezag is toegekend aan de moeder van de minderjarige [minderjarige], de beslissingen van de rechtbank en het gerechtshof te Soedan, waarin is bepaald dat de moeder van [minderjarige] de voogdij krijgt over [minderjarige] en waarin is bepaald dat [minderjarige] aan haar moeder, mevrouw [moeder] moet worden toevertrouwd.

4.2  Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op 20 juli 2010 door het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar, welke straf de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 22 november 2011 heeft verlaagd naar een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en negen maanden.
Ook toen ging het om onttrekking van de minderjarige [minderjarige] aan het ouderlijk gezag door de moeder over de periode van 24 juni 2007 tot en met 18 juni 2009.
In die zaak zijn door de verdediging verweren gevoerd die in eerste aanleg en nadien in hoger beroep zijn verworpen.
De verdediging zal zich, in dat licht bezien en gelet op de huidige stand van de jurisprudentie ter zake van artikel 279 Wetboek van Strafrecht, thans beperken tot een strafmaatverweer.

4.3  Het oordeel van de rechtbank

Op 17 mei 2012 heeft mevrouw [moeder], moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [2003], aangifte gedaan tegen verdachte. In de aangifte en haar aanvullende verklaring verklaart mevrouw [moeder] dat verdachte tijdens een vakantie in Egypte hun dochter [minderjarige] in juni 2007 tegen haar wil in naar zijn familie in Soedan heeft gebracht. Van dit feit heeft zij op 10 oktober 2007 aangifte gedaan en verdachte is hiervoor veroordeeld.
Middels bemiddeling is geprobeerd om [minderjarige] terug naar Nederland te halen. Daarnaast werden Interpol, een hoogwaardigheidsbekleder uit Soedan, een mediator en het Centrum Internationale Kinderontvoering ingeschakeld om [minderjarige] naar Nederland terug te halen.
Dit is niet gelukt. Verdachte heeft nooit medewerking verleend aan de terugkeer van [minderjarige].
Aangeefster [moeder] heeft ook in Soedan een procedure aanhangig gemaakt, hetgeen resulteerde in een beslissing van het gerechtshof te Khartoum (Soedan) van 7 maart 2012 waarin is geoordeeld dat [minderjarige] aan de moeder moet worden toevertrouwd.
Tot op heden is [minderjarige] nog steeds niet terug en wordt zij nog steeds onttrokken aan het gezag van aangeefster [moeder] .
Bij beschikking van de rechtbank Utrecht, sector handels- en familierecht van 1 september 2010 is de echtscheiding tussen [moeder] en verdachte uitgesproken, waarbij het ouderlijk gezag over hun minderjarige dochter [minderjarige] aan [moeder] is toegekend .
Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem van 19 juli 2010 is verdachte veroordeeld ter zake van onttrekking aan het gezag van de minderjarige [minderjarige] over de periode 24 juni 2007 tot en met 18 juni 2009 tot een gevangenisstraf van negen jaren .
De beslissing van het gerechtshof van 19 juli 2010 is door de Hoge Raad op 22 november 2011 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is in verband met een overschrijding van de redelijke termijn verminderd tot acht jaren en negen maanden .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij handelt zoals hij heeft gedaan en dat ook zal blijven doen omdat het als zijn taak als goede vader beschouwt om aldus een goede toekomst voor zijn dochter te bewerkstelligen .

Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in juni 2007 met instemming van de moeder van zijn dochter, mevrouw [moeder], met wie hij toen nog gehuwd was, [minderjarige] naar Soedan heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer van verdachte geen bespreking behoeft, nu dit reeds in de eerdere procedure in eerste aanleg en in hoger beroep aan de orde is gesteld en is gepasseerd.

De rechtbank is van oordeel dat artikel 279 Wetboek van Strafrecht een zogeheten voortdurend delict betreft, hetgeen betekent dat het strafbare feit wordt gepleegd tot het moment dat aan de strafbare toestand een einde komt. Dit houdt in dat de strafbare toestand eindigt op het moment dat [minderjarige] aan haar moeder wordt overgedragen, hetgeen tot op heden nog niet is gebeurd.
Verdachte heeft voldoende mogelijkheden en gelegenheid gehad om een einde te maken aan de verboden toestand, welke hij bewust niet heeft gebruikt, zodat elke dag dat [minderjarige] niet aan de zorg van haar moeder is toevertrouwd, verdachte zich schuldig maakt aan de onttrekking aan het gezag van zijn dochter [minderjarige].

4.4  De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
In de periode van 19 juni 2009 tot en met 3 augustus 2012 te Nederland en Soedan, opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige], geboren op [2003], die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, heeft onttrokken gehouden aan het wettig over de minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen [minderjarige], waarvan de moeder genaamd is [moeder], en inmiddels het eenhoofdige gezag heeft over [minderjarige] en hij, verdachte, de vader is, opzettelijk zonder instemming van die [moeder], voornoemde [minderjarige] op een plaats in Soedan (bij zijn familie) gelaten, en heeft nagelaten er voor te zorgen dat voornoemde [minderjarige] terugkeerde naar die [moeder], zodat de uitoefening van het gezag door die [moeder] onmogelijk was geworden, dat voornoemde [minderjarige] daardoor werd onttrokken aan het wettig gezag, hetwelk de moeder over [minderjarige] uitoefende;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5  De strafbaarheid

5.1  De strafbaarheid van het feit
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.

5.2  De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6  De strafoplegging

6.1  De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van het voorarrest.

6.2  Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de door het gerechtshof in hoger beroep reeds opgelegde vrijheidsstraf, waardoor geen ruimte meer voor zwaardere gevallen mogelijk is. Ook in het licht van de jurisprudentie in soortgelijke gevallen, lijkt de door het gerechtshof en nadien door de Hoge Raad opgelegde straf van uitzonderlijke zwaarte en daarmee niet passend.

6.3  Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte is op 19 juli 2010 door het gerechtshof veroordeeld ter zake van onttrekking aan het gezag van een minderjarige over de periode 24 juni 2007 tot en met 18 juni 2009 tot een gevangenisstraf voor de maximale duur van 9 jaar, welke straf nadien door de Hoge Raad is teruggebracht tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar en 9 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich thans nog steeds schuldig maakt aan de onttrekking aan het gezag van zijn minderjarige dochter [minderjarige].
[minderjarige] verblijft momenteel nog steeds bij familie van verdachte in Soedan, terwijl er diverse Nederlandse en Soedanese rechterlijke uitspraken liggen, waarbij is bepaald dat [minderjarige] aan haar moeder moet worden toevertrouwd. Verdachte negeert al deze rechterlijke uitspraken en doet niets om te bewerkstelligen dat [minderjarige] bij haar moeder, mevrouw [moeder], in Nederland terugkeert.
Nu het delict nog steeds voortduurt, worden de gevolgen voor de direct betrokkenen, mevrouw [moeder] en [minderjarige], steeds zwaarder. Mevrouw [moeder] verkeert al jaren in onzekerheid of zij haar dochter ooit weer bij zich zal hebben in Nederland en is de afgelopen jaren vele malen teleurgesteld. De rechtbank acht het niet ondenkbeeldig dat de band tussen moeder en [minderjarige] als gevolg van het voortduren van het delict, door het verloop van tijd steeds minder hecht zal worden en dat dit mogelijk zelfs tot vervreemding van haar moeder zal leiden.
De rechtbank rekent verdachte dit zeer ernstig aan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte wederom een vrijheidsstraf van lange duur dient te worden opgelegd.
De duur van de op te leggen vrijheidsstraf zal van lange duur zijn, maar lager dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de eerder aan verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren en negen maanden.

7  De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 63 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

8  De beslissing
De rechtbank:

Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is;
  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van ZEVEN (7) JAREN;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.

Dit vonnis is gewezen door mv. mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mv. mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mv. mr. I.M. Vanwersch, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 oktober 2012.


Extra straf voor ontvoeren dochter
NOS Nieuws : dinsdag 30 okt 2012, 15:20

In 2007 nam de man zijn dochter van 4 mee naar zijn familie in Sudan.

Een 45-jarige man uit Nieuwegein is voor de tweede keer veroordeeld voor het ontvoeren van zijn dochter. De rechtbank in Utrecht legde hem een gevangenisstraf op van 7 jaar. Eerder werd hij al veroordeeld tot 8 jaar en 9 maanden.

In 2007 nam de man zijn dochter van 4 mee naar zijn familie in Sudan. Dat gebeurde zonder toestemming van de moeder, die het gezag over het kind heeft. Het meisje is inmiddels 9 jaar en is waarschijnlijk nog steeds bij familie in Sudan. De man weigert zijn medewerking aan haar terugkeer naar Nederland.

Rechtbanken in zowel Sudan als Nederland hebben bepaald dat het kind bij de moeder thuishoort.

'Voortdurend delict'
De eerdere veroordeling van de man van Sudanese afkomst, die in Nederland zijn straf uitzit, gaat over de periode juni 2007 tot en met juni 2009. De rechtbank spreekt van een "voortdurend delict" en heeft hem daarom opnieuw veroordeeld, nu voor de periode van juni 2009 tot en met augustus 2012.

De rechtbank vindt het een heel ernstig feit dat de man het meisje bij haar moeder weghoudt en heeft daarom besloten opnieuw een lange straf op te leggen. "Daarbij speelt mee dat de moeder haar dochter al 5 jaar moet missen en in onzekerheid verkeert of ze haar überhaupt ooit nog zal terugzien", zegt de persrechter.

Hechtingsproblemen
"Voor het meisje geldt dat je je kunt afvragen of ze inmiddels niet van haar moeder is vervreemd." Na zo'n tijd gaan ook hechtingsproblemen een rol spelen, aldus de rechtbank. "Het is zeer kwalijk dat de vader dit heeft bewerkstelligd."

De rechtbank kan niet zeggen of de man nu wel zal meewerken aan terugkeer van het kind naar Nederland.



_____
Disclaimer: Vader Kennis Centrum (VKC) kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. VKC huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel VKC de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is VKC niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van VKC worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van VKC voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____

vrijdag, maart 26, 2010

315. Vonnissen Rechtbank Assen in civiele gijzeling van omgangsfrustrerende moeder Gea uit Hollandscheveld (zgn. lijfsdwang; LJN: BL9070)

Rechtbank Assen - Vonnissen in kort geding 3 februari 2010 en spoed-appel 23 maart 2010 inzake de rechtmatigheid van lijfsdwang na niet-nakoming omgangsregeling

LJN: BL9070,Voorzieningenrechter Rechtbank Assen, 77269 / KG ZA 09-292
Datum uitspraak: 23-03-2010
Datum publicatie: 26-03-2010
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Kort geding

Inhoudsindicatie:

Rechtmatigheid lijfsdwang na niet-nakoming omgangsregeling

Uitspraak

Vonnissen in kort geding 3 februari 2010 en spoed-appel 23 maart 2010

Vonnis in kort geding van 3 februari 2010

Vonnis

RECHTBANK ASSEN

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 77269 / KG ZA 09-292

Vonnis in kort geding van 3 februari 2010

in de zaak van

[DE MAN],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
toegevoegd advocaat mr. R. Kaya,

tegen

[DE VROUW],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
toegevoegd advocaat mr. R.J. Skála.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de brief met bijlage d.d. 18 januari 2010 van mr. Skála
- de faxbrief met bijlagen d.d. 20 januari 2010
- de mondelinge behandeling op 22 januari 2010, alwaar [de man], vergezeld van zijn advocaat, en [de vrouw], vergezeld van haar advocaat, zijn verschenen.

1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1 Partijen hebben tot november 2005 een affectieve relatie gehad.

2.2. Uit de relatie is het navolgende, thans nog minderjarig kind geboren: [het kind] [de vrouw], geboren te [woonplaats] op 31 maart 2002 (hierna genoemd [het kind])

2.3. De vrouw heeft het gezag over [het kind]. [het kind] verblijft sinds de beëindiging van de relatie bij zijn moeder.

2.4. Bij beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 1 december 2009 is bepaald dat:
- voor een periode van twee maanden, te beginnen op zaterdag 12 december 2009, een omgangsregeling tussen [het kind] en de man geldt, inhoudende dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een zaterdagmiddag per veertien dagen van 14.00 uur tot 17.00 uur, met dien verstande dat de man [het kind] haalt en terugbrengt,
- dat de daaropvolgende periode, te beginnen op zaterdag 13 februari 2010 een omgangsregeling tussen [het kind] en de man geldt, inhoudende dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur, met dien verstande dat de man [het kind] haalt en terugbrengt,
- dat voor de periode met ingang van zaterdag 18 december 2010 geldt dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, met dien verstande dat man [het kind] haalt en terugbrengt.

3. Het geschil

3.1 De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, de vrouw te veroordelen:
om over te gaan tot nakoming van de omgangsregeling, zoals in voornoemde beschikking is uitgesproken,
- met veroordeling van de vrouw tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat zij, twee dagen na betekening van het vonnis, in gebreke blijft aan het vorenstaande te voldoen,
- met machtiging om het vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm indien de vrouw in gebreke blijft,
- met machtiging om het vonnis ten uitvoer te leggen met gijzeling van de vrouw gedurende twee dagen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft.
Tevens vordert de man de veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.

3.2 De vrouw voert verweer. Zij heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat cassatie zal worden ingesteld van de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden, omdat zij van mening is dat omgang met de man niet in het belang van [het kind] is. Volgens haar heeft het gerechtshof onvoldoende aandacht besteed aan het feit dat er in het verleden sprake is geweest van agressief gedrag van de man. Mede gelet op de houding van de man toen hij [het kind] wilde komen halen, acht zij het niet verantwoord om [het kind] met zijn vader mee te laten gaan. Zij stelt dat [het kind] bovendien niet naar zijn vader wil omdat hij zich bij hem niet veilig voelt. [het kind] zal vanwege zijn angsten onder behandeling gaan bij de GGZ en in het kader van de therapie zal de man worden ingeschakeld. Daaraan zal de vrouw haar medewerking verlenen. Volgens de vrouw kan omgang op dit moment nog niet aan de orde zijn.

3.3. De man betwist de stellingen van de vrouw. Volgens de man is er geen reden om hem de omgang met [het kind] te ontzeggen en de door het gerechtshof vastgestelde regeling niet na te komen. Hij wijst op proefcontacten tussen hem en zijn zoon, die goed verliepen zolang moeder er niet bij was. Hij wijst er ook op dat hij al 3 jaar geen contact heeft gehad met zijn zoon en hij vraagt zich af hoe het mogelijk is dat zijn zoon het beeld van hem heeft dat hier door zijn moeder wordt geschetst.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voorzover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. De man beroept zich op nakoming van de door het gerechtshof Leeuwarden bij beschikking van 1 december 2009 vastgestelde omgangsregeling. Die beschikking is gegeven naar aanleiding van het hoger beroep dat moeder instelde tegen de beschikking van deze rechtbank van 10 december 2008, alsmede het incidenteel appel van de man, waarin hij verzocht een ruimere omgangsregeling vast te stellen.

4.2. De beschikking van de rechtbank van 10 december 2008 vermeldt onder meer het volgende: “De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [het kind] is dat het contact tussen hem de man wordt hersteld. Bij de vaststelling van de omgangsregeling zal de rechtbank, gelet op de belemmeringen bij de vrouw om tot contactherstel te komen en de lange periode dat [het kind] en de man geen contact met elkaar hebben gehad, een opbouw bepalen naar de door de Raad geadviseerde omgangsregling, […]”.
Deze beschikking heeft niet geleid tot contact tussen vader en zoon. De man heeft daarop een kort geding aanhangig gemaakt waarin hij nakoming vorderde. Partijen maakten toen op 13 februari 2009 afspraken, die wederom niet hebben geleid tot contact tussen vader en zoon. Vervolgens zijn op 24 april 2009 en 15 juli 2009 nog twee korte gedingen behandeld, hetgeen heeft geleid tot twee vonnissen. Niets van dit alles heeft tot contact tussen vader en zoon geleid. Tot slot heeft het hof bij beschikking van 1 december 2009 de hiervoor weergegeven regeling getroffen. De man had ten tijde van de behandeling ter zitting drie keer getracht om zijn zoon op een door het hof bepaald moment op te halen. De vrouw heeft [het kind] nooit met zijn vader laten meegaan.

4.3. In de beschikking van 1 december 2009 heeft het hof onder meer overwogen: “In het onderhavige geval blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof dat de moeder op geen enkele wijze is genegen mee te werken aan het contactherstel tussen [het kind] en zijn vader. Het hof acht het in dit verband zeer kwalijk dat de moeder niet heeft meegewerkt aan de naleving van de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking waarvan beroep. Het hof heeft voor deze houding van de moeder geen enkele rechtvaardiging kunnen vinden in de beschikbare gegevens. In dit verband is ook de raad na uitvoerig onderzoek tot de conclusie gekomen dat er geen reden is om de omgang tussen de vader en [het kind] te ontzeggen.” Het hof concludeert dat het in het belang van [het kind] is dat binnen een jaar wordt toegewerkt naar een omgangsregeling zoals die vervolgens is bepaald.

4.4. Ter zitting van 22 januari 2010 is gebleken dat het voorgaande voor de vrouw kennelijk geen aanleiding is om haar standpunten en handelwijze met betrekking tot de omgang tussen vader en zoon bij te stellen. Zij leeft ook de beschikking van het hof niet na. De vrouw blijft volhouden dat van haar niet kan worden verwacht dat zij [het kind] met zijn vader laat vertrekken omdat dit niet in het belang is van [het kind]. Zij stelt dat zij het belang van haar zoon moet beschermen. Anderzijds stelt de vrouw ook dat haar niets te verwijten valt, omdat [het kind] niet naar zijn vader wil. De vrouw meent dat aan die keuze van de nu zevenjarige [het kind], die zijn vader nu al jaren niet heeft gezien en die inmiddels vier jaar is opgegroeid in een omgeving waar naar alle waarschijnlijkheid louter negatief over zijn vader is gesproken, een doorslaggevende betekenis moet toekomen. De vrouw is er bij herhaling op gewezen dat zij die keuze niet aan [het kind] kan laten en dat zij hem daar niet mee moet belasten, maar zij volhardt in haar standpunt.
De vrouw is er ook bij herhaling op gewezen dat zij rechterlijke uitspraken niet als irrelevant ter zijde kan leggen, maar ook dat heeft geen verandering te weeg gebracht.

4.5. De vrouw maakt aan de man verwijten omtrent de wijze waarop hij [het kind] nu kwam halen. De vrouw meent dat hij de beschikking van het hof overtreedt door niet alleen aan haar deur te verschijnen. Voor alle duidelijkheid: de beschikking van het hof laat de man vrij om zich door een vertrouwenspersoon te laten vergezellen, als hij zijn zoon komt halen.

4.6. Gezien hetgeen ter zitting naar voren kwam is er ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de vrouw de beschikking wèl had nageleefd als de man alleen was verschenen. Desgevraagd kon de vrouw ook niet aangeven onder welke omstandigheden en voorwaarden zij [het kind] wèl met zijn vader zou laten vertrekken.
Zij volstaat momenteel met verwijzing naar een onderzoek bij de GGZ. Van dat onderzoek legt zij geen stukken over. Zij noemt geen enkel tijdpad en vader zou pas op volstrekt onbekende langere termijn een voor het overige nog onduidelijke rol kunnen krijgen.

4.7. De vrouw verwijt de man dat hij de belangen van [het kind] schaadt door te trachten [het kind] bij de vrouw af te halen, met alle confrontaties van dien. Daarbij gaat zij voorbij aan haar eigen rol in dat geheel. De vrouw heeft een duidelijke taak in deze. De ouders zijn de partijen in de procedure bij het hof en de beschikking richt zich tot de ouders. [het kind] is in deze niet degene die verplicht is de beschikking na te leven. Dat is zijn moeder. De vrouw zal [het kind] moeten motiveren en zal de voorwaarden moeten scheppen waarbinnen [het kind] met zijn vader kan vertrekken. Als de vrouw dat niet doet en volhardt in haar handelwijze, dan is zij degene die het conflict op de spits drijft.

4.8. Het geheel overziend moet de conclusie zijn dat het niet aannemelijk is dat de vrouw zal meewerken aan de uitvoering van de regeling zoals door het hof is bepaald, als er geen stevige stok achter de deur komt.

4.9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan daarbij niet worden volstaan met louter een dwangsom en al helemaal niet met een dwangsom in de orde van grootte die de vrouw heeft genoemd. Uit hetgeen ter zitting door of namens de vrouw naar voren is gebracht kan niet worden afgeleid dat een dwangsom voor haar enige aanleiding zal zijn om [het kind] met zijn vader te laten vertrekken. Op het éne moment stelt de vrouw van een dwangsom geen last te hebben omdat die gezien haar inkomen toch niet verhaald kan worden. Op het andere moment geeft de vrouw aan dat zij wellicht bereid is de dwangsommen te betalen, als zij op die manier kan voorkomen dat vader en zoon omgang met elkaar hebben. Het is niet te verwachten dat louter een dwangsom onder die omstandigheden een effectief middel is om naleving af te dwingen.

4.10. De man heeft ook gevorderd dat hij wordt gemachtigd het vonnis met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen, indien de vrouw ook als het maximum aan dwangsommen is verbeurd, in gebreke blijft. Tevens heeft de man machtiging gevorderd om het vonnis ten uitvoer te leggen door gijzeling van de vrouw. Het daadwerkelijk inzetten van dergelijke dwangmiddelen zal waarschijnlijk impact hebben op [het kind]. Nu er aanleiding is om te vermoeden dat louter een dwangsom geen effectief middel zal zijn, acht de voorzieningenrechter het onontkoombaar om ook deze onderdelen van de vordering toe te wijzen op na te melden wijze. De vrouw hoeft daar geen negatieve gevolgen van te ondervinden. Als zij de beschikking van het hof naleeft, hetgeen van haar verlangd mag worden, zal van verbeuren van dwangsommen, tenuitvoerlegging met de sterke arm en gijzeling immers geen sprake zijn. Als moeder de beschikking van het hof naleeft, zal [het kind] van deze veroordeling in Kort Geding ook geen nadelen hoeven ondervinden.

4.11. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.

4.12. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. bepaalt dat de vrouw dient mee te werken aan de omgangsregeling zoals is vastgesteld bij beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 1 december 2009, inhoudende dat voor een periode van twee maanden, te beginnen op de eerste zaterdag na betekening van dit vonnis aan de vrouw, een omgangsregeling tussen [het kind] en de man geldt, inhoudende dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een zaterdagmiddag per veertien dagen van 14.00 uur tot 17.00 uur, met dien verstande dat de man [het kind] haalt en terugbrengt,
- dat de daaropvolgende periode van een half jaar een omgangsregeling tussen [het kind] en de man geldt, inhoudende dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur, met dien verstande dat de man [het kind] haalt en terugbrengt,
- dat voor de periode daaropvolgend de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, met dien verstande dat man [het kind] haalt en terugbrengt;

5.2. bepaalt dat de vrouw voor iedere keer dat zij in strijd handelt met het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde, aan de man een dwangsom verbeurt van € 500,- tot een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 4.000,-;

5.3. machtigt de man om de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen door gijzeling van de vrouw gedurende twee dagen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan het onder 5.1. van het vonnis bepaalde te voldoen;

5.4. machtigt de man om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de vrouw in gebreke blijft aan het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen;

5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mv. mr. T.M.L. Veen (rechter aan de Rechtbank Assen sinds 01-01-2008) en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.E. Meijer op 3 februari 2010.

Vonnis in spoed-appel van 23 maart 2010

Vonnis

RECHTBANK ASSEN

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 77269 / KG ZA 09-292

Vonnis in kort geding

in de zaak van

[DE MAN]
wonende te [woonplaats],
executant,

tegen

[DE VROUW],
wonende te [woonplaats],
geëxecuteerde.

Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- Het proces-verbaal van de deurwaarder ex artikel 438 lid 4 Rv;
- de mondelinge behandeling op 23 maart 2010, alwaar [de man], en [de vrouw], zijn verschenen, alsmede gerechtsdeurwaarder E. Cuiper.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Partijen hebben tot november 2005 een affectieve relatie gehad.

2.2. Uit de relatie is het navolgende, thans nog minderjarig kind geboren: [het kind], geboren te [woonplaats] op 31 maart 2002 (hierna genoemd [het kind]).

2.3. De vrouw heeft het gezag over [het kind]. [het kind] verblijft sinds de beëindiging van de relatie bij zijn moeder.

2.4. Bij beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 1 december 2009 is bepaald dat:
- voor een periode van twee maanden, te beginnen op zaterdag 12 december 2009, een omgangsregeling tussen [het kind] en de man geldt, inhoudende dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een zaterdagmiddag per veertien dagen van 14.00 uur tot 17.00 uur, met dien verstande dat de man [het kind] haalt en terugbrengt,
- dat de daaropvolgende periode, te beginnen op zaterdag 13 februari 2010 een omgangsregeling tussen [het kind] en de man geldt, inhoudende dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een zaterdag per veertien dagen van 10.00 uur tot 17.00 uur, met dien verstande dat de man [het kind] haalt en terugbrengt,
- dat voor de periode met ingang van zaterdag 18 december 2010 geldt dat de man gerechtigd is [het kind] bij zich te ontvangen gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, met dien verstande dat de man [het kind] haalt en terugbrengt.

2.5. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 3 februari 2010 is onder 5.1. e.v. onder meer bepaald, dat de vrouw dient mee te werken aan de omgangsregeling zoals is vastgesteld bij beschikking van het Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 1 december 2009.
Voorts is bepaald dat de vrouw voor iedere keer dat zij hij in strijd handelt met het onder 5.1. van het vonnis bepaalde handelt, zij aan de man een dwangsom verbeurt van € 500,- tot een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 4.000,-;
- dat de man gemachtigd is om de tenuitvoerlegging van het vonnis te bewerkstelligen door gijzeling van de vrouw gedurende twee dagen voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan het onder 5.1. van het vonnis bepaalde te voldoen;
- dat de man gemachtigd is om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de vrouw in gebreke blijft aan het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen; met uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis.

3. De beoordeling

3.1. De man heeft zich naar zijn zeggen ter uitvoering van voormeld vonnis van de voorzieningenrechter driemaal bij de vrouw gemeld, teneinde de nakoming van de omgangsregeling te doen uitvoeren.

3.2. De vrouw heeft haar medewerking niet verleend. Zij voert aan dat de man slechts tweemaal de nakoming heeft verzocht. De vrouw heeft aangevoerd dat [het kind] niet aan de man is meegegeven aangezien zij dat niet in het belang van [het kind] achtte.

3.3. Vervolgens is de man overgegaan tot tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de voorzieningenrechter.

3.4. Daartoe heeft de deurwaarder zich op 23 maart 2010 om 11.45 uur begeven naar het adres van de vrouw, waarna zij om 12.15 uur in gijzeling is gesteld. Daarna heeft de vrouw de rechtmatigheid van de lijfsdwang betwist waardoor het onderhavige executie -geschil is ontstaan en de deurwaarder de vrouw heeft overgebracht naar het gerechtsgebouw te Assen teneinde een uitspraak over de wettigheid van de lijfsdwang te verkrijgen.

3.5. De voorzieningenrechter dient thans te beoordelen of het verzet van de vrouw tegen de rechtmatigheid van meergenoemd verstrekkende executiemiddel gegrond is.

3.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De vrouw heeft desgevraagd geantwoord dat zij niet van plan is en ook niet in staat is de dwangsom te voldoen aangezien zij een bijstandsuitkering geniet. De vrouw handhaaft haar standpunt dat zij geen medewerking zal verlenen aan de tenuitvoerlegging van de omgangsregeling. Vastgesteld moet worden dat ten minste twee maal het verbeuren van de dwangsom niet heeft geleid tot nakoming van de omgangsregeling. De opgelegde dwangsom is dan ook geen effectief middel gebleken om de nakoming te bewerkstelligen.

3.7. Hiermee is voldoende aannemelijk geworden dat een ander dwangmiddel dan lijfsdwang onvoldoende uitkomst zal bieden. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de man bij toepassing van de lijfsdwang opweegt tegen het belang van de vrouw bij het achterwege blijven daarvan. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat de vrouw desgevraagd geen klemmende redenen kon aanvoeren die zich tegen de lijfsdwang verzetten – zo zou tijdens haar gijzeling door haar ouders en een meerderjarige dochter voor [het kind] worden gezorgd - terwijl de man een zwaarwegend belang heeft bij het - eindelijk- kunnen verwezenlijken van de omgangsregeling met [het kind] waarvan hij al geruime tijd verstoken is gebleven. Onder deze, hierbij de eerder genoemde ineffectiviteit van de opgelegde dwangsommen betrekkende, omstandigheden acht de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 februari 2010 door middel van lijfsdwang (van vier dagen) niet disproportioneel.

3.8. Het verzet is dan ook ongegrond en voornoemd vonnis van 3 februari 2010 zal bekrachtigd worden.

De beslissing

De voorzieningenrechter:

Bekrachtigt het vonnis waarvan verzet.

Dit vonnis is gewezen door dhr. mr. C.J.R. de Locht (vice-president aan de Rechtbank Assen sinds 01-02-2009) en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.E. Meijer op 23 maart 2010.