Posts tonen met het label jeugdzorg. Alle posts tonen
Posts tonen met het label jeugdzorg. Alle posts tonen

zaterdag, mei 05, 2012

540. Kinderen in jeugdzorg 2 tot 4 keer vaker seksueel misbruikt dan in Nederlandse gezinnen

In jeugdzorg vaker seksueel misbruik dan gemiddeld

Bron: Universiteit van Leiden - Nieuws - Nieuwsredactie - 01-05-2012

In de Nederlandse jeugdzorg komt seksueel misbruik 2 tot 4 keer zo veel voor als onder de algemene bevolking. Seksueel misbruik komt vaker voor in de residentiële zorg dan in de pleegzorg. Deze cijfers presenteren onderzoekers van de Universiteit Leiden op basis van de prevalentiestudie in opdracht van de Commissie-Samson.

Nog niet openbaar



De Volkskrant publiceerde op 1 mei 2012 een artikel met de kop ‘Kinderen in jeugdzorg “schokkend vaak” misbruikt’. De krant zegt zich te baseren op een nog niet openbaar gemaakt onderzoeksrapport. De bron waarop de journalist zich baseert is inderdaad niet verstrekt door de onderzoekers van de Universiteit Leiden of de Commissie-Samson. Hieronder de belangrijkste conclusies van het definitieve onderzoek.

Deelonderzoek

Het Leidse onderzoek is een deelonderzoek. Het volledige rapport Samson zal zijn gebaseerd op negen deelonderzoeken en wordt op 8 oktober 2012 publiek gemaakt. De commissie-Samson werd in 2010 ingesteld om de prevalentie van seksueel misbruik te onderzoeken onder kinderen die sinds 1945 onder verantwoordelijkheid van de overheid in pleeggezinnen of tehuizen zijn geplaatst. Opdrachtgevers zijn de ministeries van VWS en van Justitie.

Onderzoek over 2010

De cijfers van de Leidse studie zijn gebaseerd op onderzoek onder jongeren die in 2010 in een pleeggezin of instelling woonden, en onder medewerkers in de jeugdzorg. De uitkomsten zijn vergeleken met die van de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen in de bevolking als geheel (NPM-2010). Directe vergelijking hiermee is mogelijk omdat dezelfde methode is gebruikt.

Rapportage jongeren

Aselect gekozen jongeren rapporteerden anoniem over ervaringen van seksueel misbruik in de jeugdzorg. Bijna 19 procent van de jongeren gaf aan in 2010 slachtoffer te zijn geweest van seksueel misbruik met lichamelijk contact. Dat is twee keer zo veel als in de algemene populatie. In de residentiële zorg was 23 procent en in de pleegzorg was 9 procent slachtoffer van seksueel misbruik. Jongeren in de residentiële zorg rapporteren zelfs bijna drie keer zoveel seksueel misbruik als jongeren in de algemene populatie.

Rapportage medewerkers

Ook aselect gekozen medewerkers van residentiële en pleegzorginstellingen rapporteerden het aantal gevallen van seksueel misbruik onder hun pupillen in 2010. De prevalentie op basis van rapportages door medewerkers in de jeugdzorg was 0,3 procent. Dat is, zoals gebruikelijk in dit soort onderzoek, minder dan op grond van zelfrapportage; maar het is wel vier keer zo hoog als de prevalentie in de algemene populatie op basis van vergelijkbare informantenmeldingen.

Kinderen met lichte verstandelijke beperking

Voor kinderen met een lichte verstandelijke beperking in de jeugdzorg was de prevalentie van seksueel misbruik 1 procent. Deze jaarprevalentie is gebaseerd op rapportages door medewerkers in de jeugdzorg. Zelfrapportage is in deze groep niet mogelijk. Pleegzorg bleek voor kinderen met een lichte verstandelijke beperking geen betere bescherming tegen misbruik te bieden dan residentiële zorg.

Onderzoekers: ‘Residentiële zorg moet noodoplossing zijn’

In de jeugdzorg komt seksueel misbruik van kwetsbare jongeren verontrustend vaak voor. Omdat de problemen het grootst zijn in de residentiële zorg, pleiten de onderzoekers ervoor dat residentiële opvang slechts wordt ingezet als tijdelijke noodoplossing als opvang in een pleeggezin nog niet mogelijk is. Ook de pleegzorg geeft echter nog niet genoeg bescherming tegen seksueel misbruik. Betere toerusting en ondersteuning van de pleegzorg is noodzakelijk, vooral bij opvang van kinderen met een lichte verstandelijke beperking.

Gegevens onderzoek/onderzoekers

Prof.dr. Lenneke Alink, Saskia Euser, dr. Anne Tharner, prof. dr. Rien van IJzendoorn, prof.dr. Marian Bakermans-Kranenburg (allen Algemene en Gezinspedagogiek Universiteit Leiden), ‘Prevalentie Seksueel Misbruik bij Kinderen met een Lichte Verstandelijke Beperking in de Nederlandse Jeugdzorg in 2008-2010’ en ‘Prevalentie Seksueel Misbruik in de Nederlandse Jeugdzorg in 2008-2010’.

Kinderen in jeugdzorg ´schokkend vaak´ misbruikt

Bron: De Nationale Zorggids - 01-05-2012

Kinderen in jeugdzorg ´schokkend vaak´ misbruikt

DEN HAAG (Novum) - Kinderen in jeugdtehuizen en pleeggezinnen worden drie tot vier keer vaker seksueel misbruikt dan jongeren die thuis wonen.

Misbruik in de jeugdzorg kwam tussen 2008 en 2010 'schokkend vaak' voor, concluderen wetenschappers van de Universiteit Leiden volgens de Volkskrant in een nog niet openbaar onderzoek in opdracht van de commissie-Samson.

Uit huis geplaatste jongeren met een licht verstandelijke beperking worden volgens de onderzoekers zelfs tien keer vaker misbruikt. Het taboe dat op misbruik rust is groot.

Zelfs in anonieme vraaglijsten durft de helft van de misbruikten niet aan te geven wie de dader is. Degenen die wel antwoordden, noemen medewerkers van de instelling, pleegouders en groepsgenoten.

De commissie-Samson onderzoekt het misbruik van minderjarigen die door de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. Dat doet de commissie in navolging van de commissie-Deetman, die het misbruik binnen de katholieke kerk onderzocht.

Kinderen in de jeugdzorg zijn extra kwetsbaar omdat ze vaak al door hun ouders zijn mishandeld of verwaarloosd. De commissie-Samson richt zich vooral op het verleden, maar het uitgelekte deelrapport richt zich op het hedendaagse risico op misbruik in de jeugdzorg.

De onderzoekers vroegen jeugdzorgmedewerkers naar gevallen waar zij van weten en liet jongeren vragenlijsten invullen. Per duizend jongeren geven er 188 aan dat ze zijn misbruikt.

De onderzoekers weten per duizend kinderen slechts van 3,2 gevallen van misbruik. Het grote verschil zou komen doordat slachtoffers er niet over praten.

Door op dezelfde manier te onderzoeken hoe vaak alle kinderen in Nederland worden misbruikt, kwamen de onderzoekers tot de conclusie dat kinderen in de jeugdzorg drie tot vier keer vaker worden misbruikt. Meisjes worden vaker misbruikt dan jongens.

In jeugdzorginstellingen is het risico op misbruik groter dan in pleeggezinnen. Daarom moeten de instellingen volgens de onderzoekers alleen als noodoplossing worden gebruikt. Het eindrapport van de commissie-Samson wordt in oktober verwacht.

woensdag, maart 14, 2012

378. Regeringsreactie op petitie «Knelpunten Jeugdzorg en scheidingsgezinnen» van Vader Kennis Centrum

Toelichting vooraf door Vader Kennis Centrum (VKC):

In onderstaande tekst is steeds de tekst van de staatssecretaris aangehouden en weergegeven. Waar VKC toch opmerkingen in de tekst heeft toegevoegd is dit ook nadrukkelijk aangegeven en is de VKC-tekst weergegeven in deze kleur blauw. Op een uitzondering na heeft VKC wel alle links in de tekst toegevoegd om voor de lezende ouder het lees- en zoekproces te vergemakkelijken.

31 839 JEUGDZORG - Nr. 141 - BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE
Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vergaderjaar 2011–2012, kst-31839-141 - ISSN 0921 - 7371, ’s-Gravenhage 2011

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2011

Van de griffier van de algemene commissie Jeugdzorg ontving de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 29 maart 2011 het verzoek om een reactie op de brief van Vaderkenniscentrum/Stichting Kind en Omgangsrecht (VKC/SKO) te Utrecht d.d. 1 maart 2011 inzake de aangeboden petitie «Knelpunten Jeugdzorg en scheidingsgezinnen» van VKC/SKO d.d. 29 maart 2011. Omdat het onderwerp van de petitie vooral onder mijn verantwoordelijkheid valt, zal ik deze brief beantwoorden.

Dat doe ik aan de hand van de in de petitie aan de orde gestelde tien stellingen. Daarbij merk ik allereerst op dat de cijfermatige gegevens en aangegeven frequenties («meestal», «vaak») in de verschillende stellingen veelal niet worden herkend; deze worden ook niet onderbouwd. Op deze aspecten van de stellingen zal ik niet ingaan.

[Top]

1. Steeds meer kinderen hebben door achterlopende wetgeving alleen een moeder met ouderlijk gezag waardoor het kind in scheidingssituaties onnodig veel risico loopt de zorg en opvoeding van de vader te moeten gaan missen. Meer dan de helft van de clientèle van Jeugdzorg bestaat uit scheidingskinderen wonend bij de moeder.

Ingevolge artikel 1:252 BW kunnen (juridische) ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, gezamenlijk het gezag uitoefenen. De erkenner kan op eenvoudige wijze het gezag verkrijgen indien dit op gezamenlijk verzoek van de moeder en hem wordt aangetekend in het gezagsregister (artikel 1:252 BW). [1]

Weigert een moeder mee te werken, dan kan de vader een verzoek om gezamenlijk gezag indienen bij de rechtbank. Uitgangspunt is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Dat verzoek wordt daarom slechts afgewezen a. indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Artikel 1:253c BW, waarin dit is bepaald, is in februari 2009 na een uitvoerige discussie in het parlement inwerking getreden. Ik zie geen reden om een wetswijziging ter zake te initiëren.

[Top]

2. Er is een maatschappelijk verkeerd beeld van mishandelende ouders, waarbij de vader wordt beschouwd als de ouder die kinderen het vaakst mishandelt. Dit komt omdat in de media uitsluitend aandacht is voor zwaar fysiek geweld. De meeste mishandelingen, waaronder ook geestelijke mishandeling en verwaarlozing, vinden door moeders plaats.

De gebruikte definitie van kindermishandeling is genderneutraal. Onderzoek van de Universiteit Leiden uit 2007 naar de aard en omvang van kindermishandeling [2] wijst uit dat, kijkend naar de totale groep daders, de verhouding van mannelijke en vrouwelijke daders ongeveer gelijk is. Er zijn echter wel genderverschillen voor bepaalde vormen van kindermishandeling. Met name bij seksueel misbuik en in mindere mate bij fysieke mishandeling zijn de daders overwegend man respectievelijk in meerderheid man. Bij fysieke verwaarlozing gaat het veelal om vrouwen die de dader zijn.

De publiekscampagnes tegen kindermishandeling en huiselijk geweld die de afgelopen jaren zijn gevoerd, zijn genderneutraal opgesteld. In de campagnes tegen kindermishandeling, gestart in 2009, worden kinderen en omstanders centraal gesteld. Ouders komen in de filmpjes of op posters niet of nauwelijks in beeld. De campagnes tegen huiselijk geweld, gestart in 2007, zijn erop gericht daders, slachtoffers en omstanders van huiselijk geweld te stimuleren hulp te zoeken.

[Top]

3. Ouderverstoting en oudervervreemding worden niet als een vorm van geestelijke kindermishandeling beschouwd, noch in de toepassing van het strafrecht noch in de jeugdzorg dat veel moeders alleen maar ondersteunt in deze vorm van kindermishandeling.

De inzet van het strafrecht is voor zowel slachtoffers van kindermishandeling als de samenleving in zijn geheel van groot belang bij het tegengaan van kindermishandeling. Kindermishandeling wordt niet getolereerd. Het strafrechtelijk kader biedt voldoende aanknopingspunten om strafrechtelijk op te treden tegen kindermishandeling als dat aangewezen is.

Waar de aandacht naar uit moet gaan is het zichtbaar maken van de problematiek. We weten uit recent wetenschappelijk onderzoek dat er 119 000 kinderen op jaarbasis slachtoffer worden van kindermishandeling. [3] Slecht een klein deel hiervan is bekend bij de jeugdzorg of de politie. Met publiekscampagnes en de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling wil ik, samen met de staatssecretaris van VWS, de meldingsbereidheid van burgers en professionals verhogen.

Het beeld als zouden in de jeugdzorg veel moeders worden ondersteund als het gaat om ouderverstoting en oudervervreemding, herken ik niet. Integendeel, in scheidingssituaties wordt zoveel mogelijk getracht om een brug te vormen tussen het kind en de andere ouder. Wanneer dat aan de orde is, kan de rechter worden gevraagd het kind onder toezicht te stellen.

[Top]

4. Er zijn geen expliciete en objectieve criteria in de Wet rond de toekenning, instandhouding en effectuering van omgang als specifieke invullingsvorm van de wettelijke verdeling van zorg- en opvoedtaken tussen de beide ouders na een scheiding in het zogenaamde ouderschapsplan. «In het belang van het kind» wordt te vaak vertaald naar «in het belang van moeder». Dat is maar al te vaak juist niet in het belang van het kind.

5. Bij Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en binnen het familierecht wordt niet aan waarheidsvinding gedaan. Beslissingen worden genomen op basis van onderbuikgevoelens, leugens en achterklap.

De rechter beoordeelt een verzoek van een ouder tot een verdeling van de zorg- en opvoedtaken of tot vaststelling van een omgangsregeling inderdaad aan de hand van het belang van het kind. Dat geeft hem de ruimte om alle omstandigheden van het geval bij zijn uitspraak in aanmerking te nemen. Een verzoek inzake een tijdelijk verbod aan een ouder om contact te hebben met het kind, of met betrekking tot een ontzegging van het recht op omgang met het kind, kan slechts worden uitgesproken wanneer is voldaan aan de hand van de criteria genoemd in artikel 377a, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Deze criteria zijn streng: vanwege een ernstig nadeel voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind; omdat de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact of omgang; omdat het kind van twaalf jaar of ouder bij zijn verhoor van ernstige bezwaren heeft doen blijken tegen contact of omgang; omdat contact of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

Als de rechter de Raad voor de Kinderbescherming om advies vraagt ter zake, doet deze onderzoek. Het onderzoek van de Raad richt zich op de vraag of contact of omgang met de andere ouder inderdaad een (onoverkomelijke) belemmering is voor de ontwikkeling van het kind. Dat gebeurt op basis van informatie afkomstig van ouders, het kind en andere informanten. In een multidisciplinair overleg wordt vastgesteld welke bronnen (nog) moeten worden geraadpleegd om conclusies te onderbouwen of om een bewering te verifiëren. De Raad heeft daarin een actieve houding, met name als een verklaring belangrijk wordt geacht om daarmee een bepaald advies zo goed mogelijk te onderbouwen. Wanneer dat opportuun wordt geacht, schakelt de Raad een externe deskundige in. [4] Gezien de vaak persoonlijke motieven die ten grondslag liggen aan meldingen, worden deze zo objectief mogelijk getoetst.

[Top]

6. Er is daarbij een groeiende groep van calculerende moeders die met valse beschuldigingen van incest en/of mishandeling en met hulp van instellingen en kwakzalvers de kinderen hun vader ontnemen hetgeen zelfs vaak door de overheid wordt gefinancierd middels rechtsbijstand.

Echtscheidingen kunnen helaas gepaard gaan met conflicten over de kinderen. Willens en wetens de andere partner onterecht beschuldigen van misbruik of mishandeling van het kind vormt daarin een zeer verstrekkende vorm. Het spreekt voor zich dat hiertegen moet worden opgetreden. De wetgever heeft het doen van valse aangifte strafbaar gesteld in artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht.

Zowel politie als Openbaar Ministerie is getraind om op professionele wijze om te gaan met deze problematiek, daarbij rekening houdend met het onderscheid tussen onjuiste en bewust onjuiste (valse) aangiften. Het belang van waarheidsvinding staat voorop.

De politie neemt elke aangever/-ster serieus. Sinds 2007 is met name rond de be- en afhandeling van zedenzaken de regelgeving verder aangescherpt en worden er kwaliteitseisen gesteld aan de zedenrechercheur en de inrichting van het onderzoek. Onder meer bij het opnemen van de aangifte en de intake is er een kwaliteitsslag gemaakt. Ook bij niet-zedenzaken wordt hieromtrent zorgvuldig gehandeld en wordt bij een indicatie van een «valse» aangifte nader onderzoek gedaan. Ik herken de situatie als weergegeven in de stelling niet.

De Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (de «zedenaanwijzing») van het Openbaar Ministerie bevat regels met betrekking tot de opsporing en vervolging van seksueel misbruik waarbij de aangever en verdachte elkaar al dan niet kennen. In deze aanwijzing is neergelegd dat het aanbeveling verdient om zaken waarin sprake is van beschuldiging van seksueel misbruik van (een) kind(eren), na of tijdens een scheidingsprocedure, waarbij de ene ouder de andere beschuldigt en er problemen zijn in de omgangsregeling, voor te leggen aan de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ). De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen die door de officier van justitie kan worden ingeschakeld om in een relatief vroeg stadium de waarheidsgetrouwheid van bepaalde operationele zedenzaken te beoordelen. Er is geen intentie de taken van het LEBZ uit te breiden met kindermishandelingszaken, dan wel een nieuwe expertisegroep daarvoor op te richten. In de huidige werkprocessen van politie en Openbaar Ministerie wordt reeds voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid van bewust onjuiste aangiften. Bovendien is niet gebleken dat er een stijging is van valse aangiften van kindermishandeling.

[Top]

7. Zorgmeldingen van vaders worden door Jeugdzorg vaak terzijde gelegd.

Iedereen moet melding kunnen doen bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en elke melding moet serieus worden opgepakt, ook wanneer deze afkomstig is van vaders die zich zorgen maken over het welzijn van hun kind(eren). Ik heb naar aanleiding van deze stelling Jeugdzorg Nederland hierover benaderd. Toegelicht is dat AMK’s na melding altijd nader onderzoek verrichten. Pas daarna wordt op basis van de uitkomsten van het onderzoek een besluit over het vervolg genomen. Dit geldt voor alle meldingen die binnenkomen bij het AMK, ongeacht de bron van de melding.

[Top]

8. Kinderen worden in sommige provincies onnodig uithuis geplaatst (UHP). De kans op een UHP varieert per provincie tussen de 25 en 80%. Er zijn perverse financiële prikkels in de Jeugdzorg die daarbij een rol spelen.

De jeugdbescherming die door de bureaus jeugdzorg wordt uitgevoerd (gezinsvoogdij) is er op gericht om de veiligheidsrisico’s voor kinderen zoveel mogelijk te beperken. Pas als een onder toezicht gesteld kind naar de opvatting van het bureau jeugdzorg niet meer veilig is thuis wordt een machtiging uithuisplaatsing aangevraagd. Bij deze beslissing wordt een zorgvuldige afweging gemaakt binnen het bureau jeugdzorg waarbij meerdere deskundigen zijn betrokken. Er zijn voor zover bekend geen significante verschillen tussen het aantal uithuisplaatsingen per provincie. Mogelijke verschillen kunnen te maken hebben met verschillen in de bevolkingssamenstelling in de provincies. Er is ook geen financiële prikkel voor een bureau jeugdzorg om tot machtiging uithuisplaatsing aan te vragen. De bureaus jeugdzorg worden niet gefinancierd op basis van het aantal uithuisplaatsingen, maar op basis van het aantal ondertoezichtstellingen. Er is geen financiële relatie tussen het aantal uithuisplaatsingen en de financiering van de jeugdbescherming. In de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) is een strikte scheiding aangebracht tussen de instantie die indiceert voor een uithuisplaatsing (bureau jeugdzorg, waaronder de jeugdbescherming) en de instantie die de uithuisplaatsing uitvoert (de zorgaanbieder).

[Top]

9. Als kinderen een UHP krijgen is dat meestal vanuit een situatie dat het kind alleen met zijn moeder woont. Er wordt niet gekeken of het kind beter bij vader af is maar het kind wordt bijna altijd direct bij pleegouders of in een tehuis gestopt.

De jeugdzorg is een sector waarbinnen moeilijke keuzes moeten worden gemaakt met vaak verstrekkende gevolgen voor ouders en kinderen. Een jeugdbeschermingsmaatregel is een vergaande maatregel die diep ingrijpt in het leven van ouder en kind. Dit vergt een uiterst zorgvuldige beoordeling, waarbij het belang van het kind voorop staat. Uiteraard is het aan de rechter om op basis van alle feiten en omstandigheden een afweging te maken. Bij deze belangenafweging spelen aspecten als family life (EVRM, artikel 8) en de eventuele noodzaak van inmenging hierin een belangrijke rol. Ook de rechten van andere belanghebbenden zoals pleegouders en het ontstaan van family life tussen de pleegouder en het pleegkind komen in deze afweging aan de orde. In iedere individuele zaak moeten al deze verschillende belangen steeds worden gewogen.

Het kader waarbinnen de rechter opereert schrijft voor dat het belang van het kind de doorslag geeft, ook als dat strijdig is met de belangen van ouders, pleegouders of andere betrokkenen.

[Top]

10. Het klachtinstrument binnen Jeugdzorg is niet effectief.

In de Wet op de jeugdzorg (Wjz) is een hoofdstuk over het klachtrecht opgenomen (artikel 68 e.v.). Elk bureau jeugdzorg moet een regeling opstellen voor de behandeling van klachten over gedragingen van zijn medewerkers. In deze klachtregeling moet in ieder geval worden opgenomen dat een klachtencommissie die de klacht behandelt, bestaat uit drie personen die niet werkzaam zijn voor of bij het bureau jeugdzorg. De klachtencommissie stelt de klager schriftelijk in kennis van haar oordeel over de gegrondheid van de klacht, al dan niet vergezeld van aanbevelingen. Het bureau jeugdzorg deelt de klager en de klachtencommissie schriftelijk mee of hij het oordeel van de commissie over de gegrondheid van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke. In zijn «klachtenjaarverslag» moet het bureau jeugdzorg onder meer de strekking van de oordelen en aanbevelingen van de klachtencommissie aangeven.

Men kan een klacht indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming over de wijze waarop een raadsonderzoek is uitgevoerd, waarop een rapport tot stand is gekomen en waarop een medewerker van de Raad zich tegenover klager heeft gedragen. Een klacht over een medewerker kan worden ingediend bij de directeur van de regio van de Raad waar de betrokken medewerker werkt. Die nodigt klager uit voor een gesprek. Als hij het helemaal of gedeeltelijk eens is met de klacht, dan laat hij klager weten of hij gevolgen aan zijn beslissing verbindt en welke dat dan zijn. Wanneer de directeur beslist dat de klacht (of een onderdeel ervan) ongegrond is, kan de externe klachtencommissie om een oordeel worden gevraagd. Ingevolge het Besluit externe klachtencommissie raad voor de kinderbescherming (Stbl. 2006, 402) bestaat de klachtencommissie uit drie leden. De voorzitter is afkomstig uit de rechterlijke macht. De andere leden zijn deskundig op het terrein van het jeugdwelzijn en de jeugdbescherming. De klachtencommissie is onafhankelijk: de leden zijn niet in dienst van de Raad. Ze zijn benoemd door de minister van Veiligheid en Justitie. De externe klachtencommissie stuurt een afschrift van haar bevindingen naar de minister van Veiligheid en Justitie en naar de Raad voor de Kinderbescherming. Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond is bevonden, deelt de Raad aan klager mee of en zo ja, welke gevolgen de Raad hieraan binnen de organisatie verbindt. Een afschrift van deze mededeling wordt aan de externe klachtencommissie gestuurd. De Raad draagt zorg voor registratie van de bij de externe klachtencommissie ingediende klachten en van de bevindingen en het oordeel van de klachtencommissie. De geregistreerde klachten en de hiervoor besproken gevolgen die daaraan worden verbonden, worden jaarlijks in geanonimiseerde vorm gepubliceerd (Toevoeging door Vader Kennis Centrum (VKC): Zie RvdK 2010, 2011). Wanneer de klacht van de klager niet gegrond wordt bevonden, kan deze zich wenden tot de Nationale ombudsman.

Met het voorgaande mag ervan worden uitgegaan dat de effectiviteit van de behandeling van klachten bij bureau jeugdzorg of de Raad voor de Kinderbescherming voldoende is geborgd.

Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven

[Top]

Voetnoten

[1] Ouders vragen daartoe een formulier op bij de griffie van de rechtbank of bij de gemeente. Dit leveren zij ingevuld weer in bij de rechtbank (voorheen kantongerecht), samen met een aantal bewijsstukken. Is aan alle voorwaarden voldaan dan maakt de griffier een aantekening in het gezagsregister. Vanaf dat moment zijn beide ouders gezamenlijk verantwoordelijk voor het kind. Afschrift wordt naar de gemeente verstuurd die hiervan aantekening maakt in het GBA. (Toegevoegde opmerking door Vader Kennis Centrum (VKC): Zie hiervoor echter het ‘Verzoek Gezamenlijk gezag’ op Overheid.nl, waar (a) het daar vermelde aanvraagformulier d.d. 21 maart 2012 niet meer oproepbaar blijkt door een broken link naar Rechtspraak.nl, terwijl (b) het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de ongehuwde of niet-geregistreerde ouders die dit betreft ook nog steeds een uiterst gecompliceerde en verwarrende overheidsuitleg geeft.  Gebrekkige overheidscommunicatie waarop nu door VKC meer dan afdoende werd gewezen zonder dat dit tot op heden d.d. 21 maart 2012 tot enige verbetering voor burgers heeft geleid.)
[4] Dat geschiedt conform de Richtlijn voor het laten verrichten van extern onderzoek (oud bijlage 3 van Normen 2000), waarvan de geldigheidsduur in 2010 (wederom) is verlengd tot 31 december 2012. (Toegevoegde opmerking door Vader Kennis Centrum (VKC): Zie hierover echter ook de voor cliënten nog steeds uiterst warrige, verwarrende en misleidende overheidscommunicatie door het Ministerie van Veiligheid en Justitie en haar organen bij a. RvdK en b. KOG-correspondentie met RvdK waarop nu zowel door KOG als VKC meer dan afdoende werd gewezen zonder dat dit tot op heden d.d. 21 maart 2012 tot enige verbetering voor burgers heeft geleid.)

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 839, nr. 141 6

zaterdag, februari 11, 2012

367 Oproep gesloten - Oproep (voor 12 februari 2012) & Nuttige Info over Jeugdzorg

Oproepgedeelte gesloten

Beste Allemaal,

Zoals jullie mischien al gelezen hebben maakt mijn moeder zich sterk om ook als grootouder haar recht te halen voor haar enigste kleinzoon. Ook zei helpt mij belangrijk nieuws en informatie op het internet te verzamelen.
Bij deze dan ook 2 linkjes over een oproep voor 12 februari 2012, en een blogspot over veel van Jeugdzorg.

http://www.argusoog.org/platform-argwaan-argusogen-op-de-waanzin-van-jeugdzorg-12-februari-2012/#respond

Door op de tital link te klikken komt u op de de blogspot van Jeugdzorg.

Beslist belangrijk te lezen, en nu met zijn allen de handen ineen te slaan.
Met vriendelijke groet

Johan Claus





_____
_____
Disclaimer: Vader Kennis Centrum (VKC) kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. VKC huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel VKC de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is VKC niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van VKC worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van VKC voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____
_____

zondag, december 09, 2007

170. Meest ingrijpende wetswijziging sinds 1922 – Overheid verheft zich als ‘superopvoeder’ boven de ouders en grijpt naar willekeur in

Het kind is belangrijker dan de ouders

NRC-Handelsblad - Binnenland - Door onze redacteuren Antoinette Reerink en Frederiek Weeda - 24 november 2007

Rotterdam, 24 nov. De overheid wil ingrijpen bij falende opvoeders makkelijker maken. Daartoe dient de meest ingrijpende wetswijziging in de kinderbescherming sinds 1922.

In de film Ladybird Ladybird van de Britse regisseur Ken Loach verliest de alleenstaande moeder Maggie het ouderlijk gezag over haar vier kinderen na een brand in huis. Als ze eenmaal een stabiele relatie heeft met een betrouwbare man, krijgt ze opnieuw een baby, en wéér een. Maar de jeugdzorginstanties hebben er geen vertrouwen in: na elke bevalling wordt de pasgeborene prompt afgevoerd naar een tehuis, onder hartverscheurend gehuil van Maggie.

Het is het schrikbeeld voor ouders: dat de overheid ingrijpt in de opvoeding of zelfs hun kind uit huis haalt. Deze week presenteerden de ministers Rouvoet (Jeugd en Gezin, CU) en Hirsch Ballin (Justitie, CDA) een wetsvoorstel dat het de overheid gemakkelijker moet maken in te grijpen in de opvoeding van kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd.

Het is de meest ingrijpende wetswijziging in de kinderbescherming sinds 1922, zegt hoogleraar jeugdrecht Mariëlle Bruning. Zij ziet de wet als een goede poging om het belang van het kind boven dat van de ouders te stellen. Men wil voorkomen dat ouders eindeloos kansen krijgen, zonder oplossing. Dat leidde er immers toe dat ouders hun kind doodden, zoals de peuter Savanna, het meisje van Nulde en het Maasmeisje.

Bedoeling van de wetswijziging is dat ondertoezichtstelling effectiever wordt, vaker wordt opgelegd, en dat ouders zo’n maatregel niet meer ervaren als straf. „Dat is het ook niet”, zegt hoogleraar pedagogiek Doret de Ruyter, die de minister adviseerde. „Het is een tijdelijke maatregel om ouders te helpen, totdat ze zelf het stokje weer kunnen overnemen.”

Het werkt zo: de rechter stelt op verzoek van de Kinderbescherming of Bureau Jeugdzorg een kind onder toezicht van een voogd, die praktische, psychische en pedagogische hulp regelt. Elk jaar wordt bekeken of de ouders alleen verder kunnen.

Wat verandert er precies? Ouders die nu opvoedingshulp weigeren terwijl hun kind in zijn ontwikkeling dreigt te stagneren, worden voortaan verplicht die hulp te accepteren. Hun kind wordt dan onder toezicht gesteld, al blijft het thuis wonen. Dat zijn de ‘lichte gevallen’. De Ruyter: „Nu wordt alleen direct ingegrepen bij evidente gevallen van mishandeling, verwaarlozing of misbruik. Men wacht tot het fout is gegaan met de ontwikkeling van het kind. Tot het kind bijvoorbeeld in zichzelf gekeerd raakt, spijbelt of agressief wordt.”

Dat gaat nu om zo’n 22.000 kinderen per jaar.

De Ruyter: „In de toekomst kan een moeder die bijvoorbeeld een jaar depressief raakt door een echtscheiding, verplicht worden therapie te volgen. Een jaar is lang voor de ontwikkeling van een kind. Maar ingrijpen zal alleen gebeuren als het kind eronder lijdt, wat niet altijd zo is. Sommige kinderen blijven zich goed ontwikkelen ondanks nare omstandigheden.”

Bovendien kan de rechter ouders voortaan gemakkelijker definitief uit de ouderlijke macht zetten. Nu gebeurt dat sporadisch, 250 tot 500 keer per jaar, omdat de rechter het belang van ouders die een nieuwe kans willen vaak zwaar laat wegen. Dit kan ertoe leiden dat een kind, dat soms al lang gehecht is aan pleegouders, toch terug moet naar zijn moeder, als die bijvoorbeeld gestopt is met drinken.

Bruning: „Voortaan zal de rust voor het kind, en de duidelijkheid over wie het opvoedt, wettelijk zwaarder wegen dan het belang van de echte ouder. Hoe jonger het kind, hoe minder tijd een ouder zal krijgen om te bewijzen dat hij het ouderlijk gezag wel aankan.”

Tegelijk onderstreept ze dat pleeggezinnen en tehuizen altijd second best zijn. „Kinderen zijn eindeloos loyaal aan hun echte ouders. Zelfs na jaren willen ze vaak terug naar hun moeder of vader.”

De Rotterdamse advocaat Reinier Feiner, die veel jeugdzaken doet, ziet overigens dat ouders lang niet altijd hun zin krijgen. „Je hoort telkens dat ouders zoveel rechten hebben, maar in de praktijk stelt dat niets voor. Ze hebben amper tijd een tegenonderzoek in te stellen als de rechter tot ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing heeft besloten.”

De toets voor zo’n maatregel doet het Bureau Jeugdzorg of de Raad voor de Kinderbescherming. Feiner: „De rechter geeft deze instellingen eerder het voordeel van de twijfel dan de ouders.”

De rapporterende gezinsvoogd krijgt straks volgens het wetsvoorstel recht op informatie van onder meer artsen, psychiaters en leraren over ouder of kind. Dat maakt schending van hun beroepsgeheim een minder groot risico.

Ook nieuw is dat de gezinsvoogd concrete doelen moet bepalen voor een onder toezicht gesteld gezin. Het kind moet bijvoorbeeld vaker buiten kunnen spelen, of naar huiswerkbegeleiding. Of de ouders moeten een agressiecursus volgen. „Zo wordt het voor zowel de rechter als de ouders duidelijker wat de ondertoezichtstelling inhoudt”, zegt Bruning.

Het is overigens niet zo dat een ‘afwijkende’ opvoedstijl – heel vrij, heel streng – straks aanleiding wordt voor ingrijpen, zegt De Ruyter. „Als dat bij een familie of cultuur hoort, kan een kind erbij gebaat zijn.”

Dat hulpverleners dat soms verkeerd inschatten, blijkt uit een voorbeeld van advocaat Feiner: „Een Afrikaanse moeder van vier kinderen was zwanger van de vijfde. Ze had hulpverlening aanvaard omdat zij geen Nederlands sprak en schulden had. Er kwam wekelijks iemand langs die zag dat moeder geen babykamer inrichtte. Dat vond ze zorgwekkend. De hulpverlener zei: deze moeder is geestelijk onderontwikkeld, niet voorbereid op de bevalling. Terwijl haar kinderen het gewoon goed deden op school. In de cultuur van de vrouw is het de goden verzoeken om een babykamer in te richten en vóór de geboorte al kleertjes te kopen. Toch was die kamer aanleiding om de baby direct na de geboorte door agenten uit huis te laten halen. De rechter heeft dat later teruggedraaid.”

Hulp wordt voor ouders verplicht:

  • De rechten van minderjarigen moeten voorrang krijgen boven het recht van ouders hun kind zelf op te voeden. Dat principe staat centraal bij het wetsvoorstel dat ministers Hirsch Ballin (Justitie, CDA) en Rouvoet (Jeugd en Gezin, ChristenUnie) de afgelopen week hebben bekendgemaakt.
  • Voortaan worden ouders die opvoedingshulp weigeren verplicht die hulp aan te nemen en worden ze onder toezicht gesteld.
  • De rechter kan de banden tussen falende ouders en hun kinderen voortaan gemakkelijker doorsnijden.
  • Voogden krijgen voortaan het recht op informatie van psychiaters, huisartsen en leraren.
  • Voogden moeten, als de plannen doorgaan, ‘doelen’ opstellen waaraan de ouders en de rechter de vorderingen kunnen toetsen.
  • Nu stelt de rechter elk jaar zo’n 22.000 kinderen onder toezicht van een voogd. Zestig procent blijft thuis wonen.