Posts tonen met het label AMK. Alle posts tonen
Posts tonen met het label AMK. Alle posts tonen

woensdag, maart 14, 2012

378. Regeringsreactie op petitie «Knelpunten Jeugdzorg en scheidingsgezinnen» van Vader Kennis Centrum

Toelichting vooraf door Vader Kennis Centrum (VKC):

In onderstaande tekst is steeds de tekst van de staatssecretaris aangehouden en weergegeven. Waar VKC toch opmerkingen in de tekst heeft toegevoegd is dit ook nadrukkelijk aangegeven en is de VKC-tekst weergegeven in deze kleur blauw. Op een uitzondering na heeft VKC wel alle links in de tekst toegevoegd om voor de lezende ouder het lees- en zoekproces te vergemakkelijken.

31 839 JEUGDZORG - Nr. 141 - BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE
Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vergaderjaar 2011–2012, kst-31839-141 - ISSN 0921 - 7371, ’s-Gravenhage 2011

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 november 2011

Van de griffier van de algemene commissie Jeugdzorg ontving de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 29 maart 2011 het verzoek om een reactie op de brief van Vaderkenniscentrum/Stichting Kind en Omgangsrecht (VKC/SKO) te Utrecht d.d. 1 maart 2011 inzake de aangeboden petitie «Knelpunten Jeugdzorg en scheidingsgezinnen» van VKC/SKO d.d. 29 maart 2011. Omdat het onderwerp van de petitie vooral onder mijn verantwoordelijkheid valt, zal ik deze brief beantwoorden.

Dat doe ik aan de hand van de in de petitie aan de orde gestelde tien stellingen. Daarbij merk ik allereerst op dat de cijfermatige gegevens en aangegeven frequenties («meestal», «vaak») in de verschillende stellingen veelal niet worden herkend; deze worden ook niet onderbouwd. Op deze aspecten van de stellingen zal ik niet ingaan.

[Top]

1. Steeds meer kinderen hebben door achterlopende wetgeving alleen een moeder met ouderlijk gezag waardoor het kind in scheidingssituaties onnodig veel risico loopt de zorg en opvoeding van de vader te moeten gaan missen. Meer dan de helft van de clientèle van Jeugdzorg bestaat uit scheidingskinderen wonend bij de moeder.

Ingevolge artikel 1:252 BW kunnen (juridische) ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, gezamenlijk het gezag uitoefenen. De erkenner kan op eenvoudige wijze het gezag verkrijgen indien dit op gezamenlijk verzoek van de moeder en hem wordt aangetekend in het gezagsregister (artikel 1:252 BW). [1]

Weigert een moeder mee te werken, dan kan de vader een verzoek om gezamenlijk gezag indienen bij de rechtbank. Uitgangspunt is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Dat verzoek wordt daarom slechts afgewezen a. indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Artikel 1:253c BW, waarin dit is bepaald, is in februari 2009 na een uitvoerige discussie in het parlement inwerking getreden. Ik zie geen reden om een wetswijziging ter zake te initiëren.

[Top]

2. Er is een maatschappelijk verkeerd beeld van mishandelende ouders, waarbij de vader wordt beschouwd als de ouder die kinderen het vaakst mishandelt. Dit komt omdat in de media uitsluitend aandacht is voor zwaar fysiek geweld. De meeste mishandelingen, waaronder ook geestelijke mishandeling en verwaarlozing, vinden door moeders plaats.

De gebruikte definitie van kindermishandeling is genderneutraal. Onderzoek van de Universiteit Leiden uit 2007 naar de aard en omvang van kindermishandeling [2] wijst uit dat, kijkend naar de totale groep daders, de verhouding van mannelijke en vrouwelijke daders ongeveer gelijk is. Er zijn echter wel genderverschillen voor bepaalde vormen van kindermishandeling. Met name bij seksueel misbuik en in mindere mate bij fysieke mishandeling zijn de daders overwegend man respectievelijk in meerderheid man. Bij fysieke verwaarlozing gaat het veelal om vrouwen die de dader zijn.

De publiekscampagnes tegen kindermishandeling en huiselijk geweld die de afgelopen jaren zijn gevoerd, zijn genderneutraal opgesteld. In de campagnes tegen kindermishandeling, gestart in 2009, worden kinderen en omstanders centraal gesteld. Ouders komen in de filmpjes of op posters niet of nauwelijks in beeld. De campagnes tegen huiselijk geweld, gestart in 2007, zijn erop gericht daders, slachtoffers en omstanders van huiselijk geweld te stimuleren hulp te zoeken.

[Top]

3. Ouderverstoting en oudervervreemding worden niet als een vorm van geestelijke kindermishandeling beschouwd, noch in de toepassing van het strafrecht noch in de jeugdzorg dat veel moeders alleen maar ondersteunt in deze vorm van kindermishandeling.

De inzet van het strafrecht is voor zowel slachtoffers van kindermishandeling als de samenleving in zijn geheel van groot belang bij het tegengaan van kindermishandeling. Kindermishandeling wordt niet getolereerd. Het strafrechtelijk kader biedt voldoende aanknopingspunten om strafrechtelijk op te treden tegen kindermishandeling als dat aangewezen is.

Waar de aandacht naar uit moet gaan is het zichtbaar maken van de problematiek. We weten uit recent wetenschappelijk onderzoek dat er 119 000 kinderen op jaarbasis slachtoffer worden van kindermishandeling. [3] Slecht een klein deel hiervan is bekend bij de jeugdzorg of de politie. Met publiekscampagnes en de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling wil ik, samen met de staatssecretaris van VWS, de meldingsbereidheid van burgers en professionals verhogen.

Het beeld als zouden in de jeugdzorg veel moeders worden ondersteund als het gaat om ouderverstoting en oudervervreemding, herken ik niet. Integendeel, in scheidingssituaties wordt zoveel mogelijk getracht om een brug te vormen tussen het kind en de andere ouder. Wanneer dat aan de orde is, kan de rechter worden gevraagd het kind onder toezicht te stellen.

[Top]

4. Er zijn geen expliciete en objectieve criteria in de Wet rond de toekenning, instandhouding en effectuering van omgang als specifieke invullingsvorm van de wettelijke verdeling van zorg- en opvoedtaken tussen de beide ouders na een scheiding in het zogenaamde ouderschapsplan. «In het belang van het kind» wordt te vaak vertaald naar «in het belang van moeder». Dat is maar al te vaak juist niet in het belang van het kind.

5. Bij Bureaus Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en binnen het familierecht wordt niet aan waarheidsvinding gedaan. Beslissingen worden genomen op basis van onderbuikgevoelens, leugens en achterklap.

De rechter beoordeelt een verzoek van een ouder tot een verdeling van de zorg- en opvoedtaken of tot vaststelling van een omgangsregeling inderdaad aan de hand van het belang van het kind. Dat geeft hem de ruimte om alle omstandigheden van het geval bij zijn uitspraak in aanmerking te nemen. Een verzoek inzake een tijdelijk verbod aan een ouder om contact te hebben met het kind, of met betrekking tot een ontzegging van het recht op omgang met het kind, kan slechts worden uitgesproken wanneer is voldaan aan de hand van de criteria genoemd in artikel 377a, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Deze criteria zijn streng: vanwege een ernstig nadeel voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind; omdat de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact of omgang; omdat het kind van twaalf jaar of ouder bij zijn verhoor van ernstige bezwaren heeft doen blijken tegen contact of omgang; omdat contact of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

Als de rechter de Raad voor de Kinderbescherming om advies vraagt ter zake, doet deze onderzoek. Het onderzoek van de Raad richt zich op de vraag of contact of omgang met de andere ouder inderdaad een (onoverkomelijke) belemmering is voor de ontwikkeling van het kind. Dat gebeurt op basis van informatie afkomstig van ouders, het kind en andere informanten. In een multidisciplinair overleg wordt vastgesteld welke bronnen (nog) moeten worden geraadpleegd om conclusies te onderbouwen of om een bewering te verifiëren. De Raad heeft daarin een actieve houding, met name als een verklaring belangrijk wordt geacht om daarmee een bepaald advies zo goed mogelijk te onderbouwen. Wanneer dat opportuun wordt geacht, schakelt de Raad een externe deskundige in. [4] Gezien de vaak persoonlijke motieven die ten grondslag liggen aan meldingen, worden deze zo objectief mogelijk getoetst.

[Top]

6. Er is daarbij een groeiende groep van calculerende moeders die met valse beschuldigingen van incest en/of mishandeling en met hulp van instellingen en kwakzalvers de kinderen hun vader ontnemen hetgeen zelfs vaak door de overheid wordt gefinancierd middels rechtsbijstand.

Echtscheidingen kunnen helaas gepaard gaan met conflicten over de kinderen. Willens en wetens de andere partner onterecht beschuldigen van misbruik of mishandeling van het kind vormt daarin een zeer verstrekkende vorm. Het spreekt voor zich dat hiertegen moet worden opgetreden. De wetgever heeft het doen van valse aangifte strafbaar gesteld in artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht.

Zowel politie als Openbaar Ministerie is getraind om op professionele wijze om te gaan met deze problematiek, daarbij rekening houdend met het onderscheid tussen onjuiste en bewust onjuiste (valse) aangiften. Het belang van waarheidsvinding staat voorop.

De politie neemt elke aangever/-ster serieus. Sinds 2007 is met name rond de be- en afhandeling van zedenzaken de regelgeving verder aangescherpt en worden er kwaliteitseisen gesteld aan de zedenrechercheur en de inrichting van het onderzoek. Onder meer bij het opnemen van de aangifte en de intake is er een kwaliteitsslag gemaakt. Ook bij niet-zedenzaken wordt hieromtrent zorgvuldig gehandeld en wordt bij een indicatie van een «valse» aangifte nader onderzoek gedaan. Ik herken de situatie als weergegeven in de stelling niet.

De Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (de «zedenaanwijzing») van het Openbaar Ministerie bevat regels met betrekking tot de opsporing en vervolging van seksueel misbruik waarbij de aangever en verdachte elkaar al dan niet kennen. In deze aanwijzing is neergelegd dat het aanbeveling verdient om zaken waarin sprake is van beschuldiging van seksueel misbruik van (een) kind(eren), na of tijdens een scheidingsprocedure, waarbij de ene ouder de andere beschuldigt en er problemen zijn in de omgangsregeling, voor te leggen aan de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ). De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen die door de officier van justitie kan worden ingeschakeld om in een relatief vroeg stadium de waarheidsgetrouwheid van bepaalde operationele zedenzaken te beoordelen. Er is geen intentie de taken van het LEBZ uit te breiden met kindermishandelingszaken, dan wel een nieuwe expertisegroep daarvoor op te richten. In de huidige werkprocessen van politie en Openbaar Ministerie wordt reeds voldoende rekening gehouden met de mogelijkheid van bewust onjuiste aangiften. Bovendien is niet gebleken dat er een stijging is van valse aangiften van kindermishandeling.

[Top]

7. Zorgmeldingen van vaders worden door Jeugdzorg vaak terzijde gelegd.

Iedereen moet melding kunnen doen bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en elke melding moet serieus worden opgepakt, ook wanneer deze afkomstig is van vaders die zich zorgen maken over het welzijn van hun kind(eren). Ik heb naar aanleiding van deze stelling Jeugdzorg Nederland hierover benaderd. Toegelicht is dat AMK’s na melding altijd nader onderzoek verrichten. Pas daarna wordt op basis van de uitkomsten van het onderzoek een besluit over het vervolg genomen. Dit geldt voor alle meldingen die binnenkomen bij het AMK, ongeacht de bron van de melding.

[Top]

8. Kinderen worden in sommige provincies onnodig uithuis geplaatst (UHP). De kans op een UHP varieert per provincie tussen de 25 en 80%. Er zijn perverse financiële prikkels in de Jeugdzorg die daarbij een rol spelen.

De jeugdbescherming die door de bureaus jeugdzorg wordt uitgevoerd (gezinsvoogdij) is er op gericht om de veiligheidsrisico’s voor kinderen zoveel mogelijk te beperken. Pas als een onder toezicht gesteld kind naar de opvatting van het bureau jeugdzorg niet meer veilig is thuis wordt een machtiging uithuisplaatsing aangevraagd. Bij deze beslissing wordt een zorgvuldige afweging gemaakt binnen het bureau jeugdzorg waarbij meerdere deskundigen zijn betrokken. Er zijn voor zover bekend geen significante verschillen tussen het aantal uithuisplaatsingen per provincie. Mogelijke verschillen kunnen te maken hebben met verschillen in de bevolkingssamenstelling in de provincies. Er is ook geen financiële prikkel voor een bureau jeugdzorg om tot machtiging uithuisplaatsing aan te vragen. De bureaus jeugdzorg worden niet gefinancierd op basis van het aantal uithuisplaatsingen, maar op basis van het aantal ondertoezichtstellingen. Er is geen financiële relatie tussen het aantal uithuisplaatsingen en de financiering van de jeugdbescherming. In de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) is een strikte scheiding aangebracht tussen de instantie die indiceert voor een uithuisplaatsing (bureau jeugdzorg, waaronder de jeugdbescherming) en de instantie die de uithuisplaatsing uitvoert (de zorgaanbieder).

[Top]

9. Als kinderen een UHP krijgen is dat meestal vanuit een situatie dat het kind alleen met zijn moeder woont. Er wordt niet gekeken of het kind beter bij vader af is maar het kind wordt bijna altijd direct bij pleegouders of in een tehuis gestopt.

De jeugdzorg is een sector waarbinnen moeilijke keuzes moeten worden gemaakt met vaak verstrekkende gevolgen voor ouders en kinderen. Een jeugdbeschermingsmaatregel is een vergaande maatregel die diep ingrijpt in het leven van ouder en kind. Dit vergt een uiterst zorgvuldige beoordeling, waarbij het belang van het kind voorop staat. Uiteraard is het aan de rechter om op basis van alle feiten en omstandigheden een afweging te maken. Bij deze belangenafweging spelen aspecten als family life (EVRM, artikel 8) en de eventuele noodzaak van inmenging hierin een belangrijke rol. Ook de rechten van andere belanghebbenden zoals pleegouders en het ontstaan van family life tussen de pleegouder en het pleegkind komen in deze afweging aan de orde. In iedere individuele zaak moeten al deze verschillende belangen steeds worden gewogen.

Het kader waarbinnen de rechter opereert schrijft voor dat het belang van het kind de doorslag geeft, ook als dat strijdig is met de belangen van ouders, pleegouders of andere betrokkenen.

[Top]

10. Het klachtinstrument binnen Jeugdzorg is niet effectief.

In de Wet op de jeugdzorg (Wjz) is een hoofdstuk over het klachtrecht opgenomen (artikel 68 e.v.). Elk bureau jeugdzorg moet een regeling opstellen voor de behandeling van klachten over gedragingen van zijn medewerkers. In deze klachtregeling moet in ieder geval worden opgenomen dat een klachtencommissie die de klacht behandelt, bestaat uit drie personen die niet werkzaam zijn voor of bij het bureau jeugdzorg. De klachtencommissie stelt de klager schriftelijk in kennis van haar oordeel over de gegrondheid van de klacht, al dan niet vergezeld van aanbevelingen. Het bureau jeugdzorg deelt de klager en de klachtencommissie schriftelijk mee of hij het oordeel van de commissie over de gegrondheid van de klacht deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke. In zijn «klachtenjaarverslag» moet het bureau jeugdzorg onder meer de strekking van de oordelen en aanbevelingen van de klachtencommissie aangeven.

Men kan een klacht indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming over de wijze waarop een raadsonderzoek is uitgevoerd, waarop een rapport tot stand is gekomen en waarop een medewerker van de Raad zich tegenover klager heeft gedragen. Een klacht over een medewerker kan worden ingediend bij de directeur van de regio van de Raad waar de betrokken medewerker werkt. Die nodigt klager uit voor een gesprek. Als hij het helemaal of gedeeltelijk eens is met de klacht, dan laat hij klager weten of hij gevolgen aan zijn beslissing verbindt en welke dat dan zijn. Wanneer de directeur beslist dat de klacht (of een onderdeel ervan) ongegrond is, kan de externe klachtencommissie om een oordeel worden gevraagd. Ingevolge het Besluit externe klachtencommissie raad voor de kinderbescherming (Stbl. 2006, 402) bestaat de klachtencommissie uit drie leden. De voorzitter is afkomstig uit de rechterlijke macht. De andere leden zijn deskundig op het terrein van het jeugdwelzijn en de jeugdbescherming. De klachtencommissie is onafhankelijk: de leden zijn niet in dienst van de Raad. Ze zijn benoemd door de minister van Veiligheid en Justitie. De externe klachtencommissie stuurt een afschrift van haar bevindingen naar de minister van Veiligheid en Justitie en naar de Raad voor de Kinderbescherming. Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond is bevonden, deelt de Raad aan klager mee of en zo ja, welke gevolgen de Raad hieraan binnen de organisatie verbindt. Een afschrift van deze mededeling wordt aan de externe klachtencommissie gestuurd. De Raad draagt zorg voor registratie van de bij de externe klachtencommissie ingediende klachten en van de bevindingen en het oordeel van de klachtencommissie. De geregistreerde klachten en de hiervoor besproken gevolgen die daaraan worden verbonden, worden jaarlijks in geanonimiseerde vorm gepubliceerd (Toevoeging door Vader Kennis Centrum (VKC): Zie RvdK 2010, 2011). Wanneer de klacht van de klager niet gegrond wordt bevonden, kan deze zich wenden tot de Nationale ombudsman.

Met het voorgaande mag ervan worden uitgegaan dat de effectiviteit van de behandeling van klachten bij bureau jeugdzorg of de Raad voor de Kinderbescherming voldoende is geborgd.

Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven

[Top]

Voetnoten

[1] Ouders vragen daartoe een formulier op bij de griffie van de rechtbank of bij de gemeente. Dit leveren zij ingevuld weer in bij de rechtbank (voorheen kantongerecht), samen met een aantal bewijsstukken. Is aan alle voorwaarden voldaan dan maakt de griffier een aantekening in het gezagsregister. Vanaf dat moment zijn beide ouders gezamenlijk verantwoordelijk voor het kind. Afschrift wordt naar de gemeente verstuurd die hiervan aantekening maakt in het GBA. (Toegevoegde opmerking door Vader Kennis Centrum (VKC): Zie hiervoor echter het ‘Verzoek Gezamenlijk gezag’ op Overheid.nl, waar (a) het daar vermelde aanvraagformulier d.d. 21 maart 2012 niet meer oproepbaar blijkt door een broken link naar Rechtspraak.nl, terwijl (b) het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan de ongehuwde of niet-geregistreerde ouders die dit betreft ook nog steeds een uiterst gecompliceerde en verwarrende overheidsuitleg geeft.  Gebrekkige overheidscommunicatie waarop nu door VKC meer dan afdoende werd gewezen zonder dat dit tot op heden d.d. 21 maart 2012 tot enige verbetering voor burgers heeft geleid.)
[4] Dat geschiedt conform de Richtlijn voor het laten verrichten van extern onderzoek (oud bijlage 3 van Normen 2000), waarvan de geldigheidsduur in 2010 (wederom) is verlengd tot 31 december 2012. (Toegevoegde opmerking door Vader Kennis Centrum (VKC): Zie hierover echter ook de voor cliënten nog steeds uiterst warrige, verwarrende en misleidende overheidscommunicatie door het Ministerie van Veiligheid en Justitie en haar organen bij a. RvdK en b. KOG-correspondentie met RvdK waarop nu zowel door KOG als VKC meer dan afdoende werd gewezen zonder dat dit tot op heden d.d. 21 maart 2012 tot enige verbetering voor burgers heeft geleid.)

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 839, nr. 141 6

donderdag, januari 13, 2011

409. Tuchtrecht gezondheidszorg LJN: YG0843: Huisarts gewaarschuwd omdat hij, zonder vader te informeren, moeder adviseert om de kinderen aan te melden bij het Centrum Psychotraumatische Hulpverlening Flevoland. Ook advies dient beschouwd te worden als medische verrichting.

Medisch tuchtrecht: Toegewezen klacht tegen huisarts.
Twee dochters van vader en zijn ex-partner vertonen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vader ziet geen aanleiding voor een behandeling, de moeder oordeelt hier anders over. De huisarts adviseert de moeder na ruggespraak met het AMK de kinderen zelf aan te melden bij een centrum voor psychotrauma. Dit advies is te beschouwen als een verrichting waarover de huisarts vader ten onrechte niet (zelf) heeft geïnformeerd. De huisarts krijgt hiervoor een waarschuwing van het regionaal medisch tuchtcollege Zwolle. (Zie voor de volledige uitspraak van het tuchtcollege hieronder.)

Vader schrijft ter toelichting aan Vaderkenniscentrum|SKO:

Beste Vaderkenniscentrum | SKO,

Ik wil graag de uitspraak van het medisch tuchtcollege met jullie delen die naar aanleiding van mijn klachtschrift is gedaan.

Kort samengevat is de zaak als introductie:
Mijn ex en ik hadden een meningsverschil over (sexueel) afwijkend gedrag van mijn kinderen. Ik vond (en vind) dat het omgaan van mogelijk lastig gedrag bij jonge kinderen in eerste instantie gezocht moeten worden bij de ouders zelf, en dat de kinderen niet in allerlei trajecten terecht moeten komen. Mijn ex vond (en vindt)  dat kinderen ondersteuning nodig hebben bij afwijkend gedrag.

We hebben dit in den beginnen bespreekbaar proberen te maken bij de gezamenlijke huisarts en deze had al snel de vinger op de zere plek: de verhoudingen van de beide ouders naar elkaar toe waren niet goed voor de kinderen. Helaas heeft hij hier niet op doorgepakt, maar is hij gesprekken met moeder alleen aangegaan en heeft hij uiteindelijk na nieuwe signalen van moeder en overleg met het AMK besloten door te verwijzen naar het Centrum Psychotraumatische Hulpverlening (CPH) in Dronten. Hier zijn mijn kinderen zonder mijn toestemming onderzocht en na 5 maanden was de conclusie dat beide dochters niets mankeerden, maar dat de oudste wellicht wat last kon hebben van de scheiding!!!

Ik heb om principiële redenen de huisarts voor het tuchtcollege gedaagd met onderstaande waarschuwing als gevolg.

http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2011/YG0843

Het CPH ga ik nu proberen aan te pakken. Bij het tuchtcollege kan ik helaas alleen de directrice dagen, maar ik overweeg een aangifte van onttrekking van het ouderlijk gezag. Zij hadden geen reden om de verrichtingen te starten zonder mijn toestemming (zoals dat zo mooi aangegeven staat in de bovengenoemde uitspraak van het tuchtcollege). Dit verhaal wordt dus nog verder vervolgd.

Erg goed overigens om op internet een punt te vinden met lotgenoten. Eigenlijk is het allemaal te triest voor woorden. Ik heb inmiddels al wel gemerkt dat ik mijn karaktereigenschappen en mijn doorzettingsvermogen het beste kan uiten op de instanties, dan op mijn ex. Deze krijgt uiteindelijk in rechtszaken toch altijd wel gelijk. Ik ervaar rechtszaken met mijn ex dan ook niet als recht, maar als een loterij. Je weet maar nooit, de kans is er.. maar je krijgt het uiteindelijk toch niet.

Met vriendelijke groet,
Een vader
Zelf een klacht indienen bij een regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Hier vindt u meer informatie indien u zelf bij een van de regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg een klacht wilt indienen tegen uw huisarts of een andere behandelaar uit de gezondheidszorg.
U kunt uw klacht alleen schriftelijk indienen. De klacht moet geschreven zijn in het Nederlands. Het voorval waarop de klacht betrekking heeft mag niet langer dan tien jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Als u een klacht wilt indienen kunt u het klaagschrift formulier gebruiken. In een klaagschrift moet in ieder geval staan:
  • Uw naam, voornamen en adres
  • De naam, het werkadres en eventueel het woonadres van de aangeklaagde;
  • De formulering van de klacht, zoveel mogelijk voorzien van de data, feiten en omstandigheden waarop die klacht berust
  • Uw handtekening
  • Als u niet de patiënt bent:
    • Naam, adres en geboortedatum van de patiënt
    • Het belang dat u heeft bij het indienen van de klacht
    • De aard van de relatie met de patiënt
    • De reden waarom patiënt zelf geen klacht kan indienen en indien mogelijk de handtekening van de patiënt als blijk van zijn/haar instemming
  • Als iemand anders u vertegenwoordigt, dan moet u diegene schriftelijke machtigen en de machtiging meesturen.
Advies
Voor hulp bij het indienen van uw klacht kunt u contact opnemen met het Informatie- en Klachtenbureau Gezondheidszorg (IKG) in uw regio. Het IKG kan u bijstaan tijdens de tuchtrechtprocedure. De dienstverlening is gratis. Via het telefoonnummer 0900-2437070 wordt u doorverbonden met het IKG-bureau in uw regio.

Waar moet ik mijn klacht indienen?
U kunt het klaagschrift opsturen naar het tuchtcollege in de regio waar de beroepsbeoefenaar woont:

Uitspraak Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 001/2010 (LJN: YG0843, 13 januari 2011)

Datum uitspraak: 13-01-2011
Datum publicatie: 13-01-2011
LJN: YG0843
Domein: Gezondheidszorg

Inhoudsindicatie:
Klacht tegen huisarts. Twee dochters van klager en zijn ex-partner vertonen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Klager ziet geen aanleiding voor een behandeling, de moeder oordeelt hier anders over. Verweerder adviseert de moeder na ruggespraak met het AMK de kinderen zelf aan te melden bij een centrum voor psychotrauma. Dit advies is te beschouwen als een verrichting waarover verweerder klager ten onrechte niet (zelf) heeft geïnformeerd. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing d.d. 13 januari 2011 naar aanleiding van de op 7 januari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,
k l a g e r

-tegen-

C, huisarts, werkzaam te B, bijgestaan door mr. D. Zwartjens, advocaat te Utrecht,
v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klager heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd, de repliek met een bijlage. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 3 december 2010, alwaar klager is verschenen. Voor verweerder is alleen diens gemachtigde verschenen. Voorafgaand aan de zitting heeft klager nog tweemaal stukken overgelegd.

2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is vader van drie kinderen, een meisje van destijds 7 en een tweeling (een jongen en een meisje) van destijds bijna 5 jaar oud. Klager en de moeder van de kinderen zijn gescheiden. Allen waren patiënt in de huisartsenpraktijk van verweerder.

Op 3 september 2009 vond op initiatief van klager een gesprek plaats tussen verweerder en beide ouders. Onderwerp van dit gesprek was seksueel getint gedrag van beide dochters, mogelijk onder invloed van een van de dochters van de nieuwe partner van klager. Klager was van oordeel dat mogelijk afwijkend gedrag vanzelf wel zou verdwijnen omdat de desbetreffende dochter van zijn partner inmiddels in een pleeggezin verbleef. Besloten werd dat verweerder een orthopedagoog zou consulteren. Deze gaf aan het gedrag van beide meisjes niet passend bij hun leeftijd te vinden. Vervolgens vond een tweede driegesprek plaats op 28 september 2009, waarin verweerder de bevindingen van de orthopedagoog weergaf. Verweerder gaf aan dat aanhouden van het afwijkende gedrag reden zou zijn om verder onderzoek te adviseren. De ouders zaten niet op één lijn, klager stond afhoudend ten opzichte van een verdere behandeling.

Vervolgens is de moeder nog een aantal malen alleen op het spreekuur gekomen om te overleggen over de kinderen. Moeder kwam met nieuwe voorbeelden van seksueel getint gedrag. Zij gaf aan dat zij en klager niet op één lijn zaten. Verweerder adviseerde haar te proberen het eens te worden met klager. Op 9 november 2009 gaf de moeder te kennen dat dit niet gelukt was. Vervolgens heeft verweerder contact opgenomen met de vertrouwensarts van het AMK over de vraag hoe te handelen. De (advocaat van) moeder heeft bij aangetekende brief van 30 december 2009 aan klager laten weten dat de kinderen behandeld zouden worden in een centrum voor hulpverlening bij psychotrauma. Klager heeft hiertegen, als mede met het gezag beklede ouder, geprotesteerd maar genoemd centrum heeft de aanmelding van de twee dochters door uitsluitend de moeder wel geaccepteerd. Na een achttal observaties in een spelkamer luidde het vervolgadvies om de oudste dochter eenmaal per vier weken ondersteunende begeleiding te geven. Voor de jongste dochter was geen vervolgbehandeling geïndiceerd.

Klager heeft per e-mail dringend aan verweerder verzocht zijn kinderen niet meer te behandelen en dit in een voorkomend geval aan een andere huisarts in de praktijk over te laten.

Het AMK heeft desgevraagd aan klager laten weten niet op de hoogte te willen worden gehouden omdat het AMK pas in beeld komt als er een melding is gedaan.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

- dat hij zonder klager hierin te kennen en tegen diens wens overleg over diens kinderen heeft gevoerd met een vertrouwensarts van het AMK;

- dat hij overleg heeft gehad met de ex-partner van klager over zijn kinderen zonder klager hierin te kennen;

- dat hij geen overleg heeft gehad met klager als gezaghebbende ouder over de behandeling van zijn kinderen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat op hem geen plicht rust de ex-partner in te lichten over zijn consulten met de moeder, die overigens ook onder zijn geheimhoudingsplicht vallen. Op 28 september 2009 is hij in gesprek geweest met klager en toen heeft hij aangegeven dat verder onderzoek nodig zou zijn. Klager heeft toen zelf aangegeven dat hij niet verder wilde praten. De vertrouwensarts adviseerde via verweerder de moeder om de kinderen te laten onderzoeken in een centrum voor psychotraumahulpverlening. Als de ouders dat niet zouden doen, dan adviseerde zij een melding te doen bij het AMK aangezien zij de situatie als zeer ernstig inschatte. Het centrum verricht laagdrempelig onderzoek, dus was er geen sprake van een ingrijpende behandeling, terwijl verweerder ook niet hiernaar verwezen heeft omdat hij op aangeven van het AMK de moeder heeft geadviseerd de kinderen zelf aan te melden bij het centrum. Het was ook de taak van de moeder om klager hierover te informeren, hetgeen zij naar zijn weten ook heeft gedaan. Verweerder acht het overigens van groot belang in het kader van goed hulpverlenerschap dat de kinderen onderzocht zouden worden, zelfs als één van de ouders dat niet wenselijk achtte, omdat immers anders een AMK-melding moest worden gedaan om verder onderzoek af te dwingen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Klager heeft ter zitting het eerste klachtonderdeel ingetrokken. Het college overweegt ten overvloede dat aannemelijk is dat verweerder de casus in geanonimiseerde vorm heeft besproken met de vertrouwenarts van het AMK, hetgeen niet ongebruikelijk en zorgvuldig is te noemen.

5.3. Wat het tweede klachtonderdeel betreft, aangaande de consulten met uitsluitend de moeder, overweegt het college het volgende. Uit de overgelegde journaals van verweerder met betrekking tot de kinderen blijkt niet van medische verrichtingen bij de kinderen, die in dat geval uitsluitend met de moeder zouden zijn besproken. Verweerder heeft aangegeven dat hij de consulten waarover wordt geklaagd heeft genoteerd in het dossier van de moeder. Ook overigens is met betrekking tot deze consulten niet gebleken dat verweerder adviezen heeft gegeven met behandelconsequenties voor de kinderen. Niet kan van verweerder worden verlangd dat hij ter verdediging het journaal met betrekking tot de moeder overlegt. De raadsvouw heeft ter zitting een aantal gedeeltes voorgelezen uit het journaal met betrekking tot de consulten van moeder. Al met al is niet aannemelijk dat verweerder meer met de moeder heeft besproken dan hoe om te gaan met het verschil in inzicht tussen haar en klager over de vraag of, en zo ja welke behandeling van de dochters noodzakelijk was in verband met eventueel seksueel getint gedrag bij hen. Dit hoefde verweerder niet ook met klager te bespreken en het hierop gerichte klachtonderdeel is dus niet gegrond.

5.4. Anders is dit wat het derde klachtonderdeel betreft. Weliswaar is niet komen vast te staan dat verweerder formeel de kinderen heeft verwezen naar het centrum voor hulpverlening bij psychotrauma, maar verweerder heeft uiteindelijk wel de moeder aangeraden om de kinderen daar aan te melden. Het enkele feit dat verweerder hierover advies heeft ingewonnen bij het AMK neemt niet weg dat hij als huisarts van de kinderen dat advies aan de moeder heeft gegeven en daarvoor dan ook de verantwoordelijkheid heeft te nemen.

Artikel 7:446, tweede lid, BW, voor zover hier van belang, luidt:
Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:

a) alle verrichtingen -het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen- rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen.
De wetgever heeft het begrip verrichtingen ruim uitgelegd door ook nadrukkelijk het onderzoeken en het geven van raad daaronder te vatten. Anders dan verweerder, is het college dan ook van oordeel dat het geven van het genoemde advies beschouwd dient te worden als een verrichting als bedoeld in artikel 7:446, tweede lid, BW. Hiervoor is dus in beginsel ex artikel 7:450 juncto artikel 7:465 BW toestemming van de ouders nodig die met het gezag belast zijn. Uitzonderingen op deze regel zijn neergelegd in artikel 7:466 BW. Het eerste lid van dit artikel ziet op noodsituaties, waarbij onverwijlde uitvoering van de verrichting kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de patiënte te voorkomen. Hiervan was in casu geen sprake. Volgens het tweede lid van dit artikel mag een volgens de artikelen 7:450 en 7:465 BW vereiste toestemming worden verondersteld te zijn gegeven, indien de desbetreffende verrichting niet van ingrijpende aard is. Niet aanvaard kan worden de stelling van verweerder dat de behandeling bij genoemd centrum niet van ingrijpende aard was. Er heeft immers een achttal observaties plaatsgevonden, gericht op de vraag of verdere behandeling/begeleiding noodzakelijk was, hetgeen bij de oudste dochter ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. En ook al zou het gaan om een niet-ingrijpende verrichting, dan geldt dat klager had aangegeven een dergelijke behandeling niet nodig te vinden, zodat de vereiste toestemming niet verondersteld mocht worden.

Verweerder heeft, tot slot, het niet aan de moeder mogen overlaten om de vader te informeren Verweerder was immers de professional die, beter dan een niet-deskundige ouder die in onmin leeft met de andere ouder, zijn advies aan klager kon overbrengen.

5.6. De klacht is dus deels gegrond. Enerzijds heeft het college wel begrip voor de situatie waarin verweerder zich bevond, waarin hij op advies van een AMK-arts heeft gedaan wat hij meende dat in het belang was van de minderjarigen. Aan de andere kant werd van verweerder niet meer verlangd dan dat hij het aan de moeder gegeven advies ook aan vader uitbracht. Het niet respecteren van het toestemmingsvereiste van c.q. de informatieplicht ten opzichte van beide ouders, indien vereist, kan -zoals ook hier is gebeurd- tot een breuk in de voor een behandelrelatie tussen een patiënt en diens arts vereiste vertrouwensbasis leiden. Al met al is de maatregel van waarschuwing passend te achten. Voorts ziet het college aanleiding op onderstaande wijze bredere bekendheid te geven aan deze uitspraak.

6. DE BESLISSING

Het college:

- waarschuwt verweerder;

- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Huisarts in praktijk’, ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. Th.C.M. Willemse, lid-jurist, en S. Tiemersma, J.M. Komen en G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

_____
Disclaimer: Vaderkenniscentrum kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. Het Vaderkenniscentrum huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel het Vaderkenniscentrum de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is het Vaderkenniscentrum niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van het Vaderkenniscentrum worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van Vaderkenniscentrum voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____