vrijdag, april 13, 2007

123. Discussie in Tijdschrift voor FJR over het Franse (en Belgische) uitgangspunt van verblijfs-co-ouderschap in de vernieuwde scheidingswetgeving

V.l.n.r. Ruud Luchtenveld (VVD), Emiel Smulders, Harry van Bommel (SP) en Joep Zander in 2006 bij de presentatie van het boek Gemist Vaderschap van Joep Zander en Emiel Smulders



Reactie van Joep Zander op het Editorial van Prof. dr. K. Boele-Woelki in het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht (afl. 12; 2006)

Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, J. Zander, 'Reactie', FJR 2007, 28

J. Zander [1]

Professor Boele-Woelki schreef in FJR 2006, 120, een pleidooi tegen de résidence alternée, een principe dat in Frankrijk sinds 2002 in theorie mogelijk is na scheiding. In 10% van de gevallen (waarvan 0,5% tegen de wil van een der ouders) wordt dat ook praktijk; dus blijkbaar niet zo stelselmatig doorgevoerd als verondersteld. Bilocatie is inmiddels ook in de Belgische wet verankerd, en velen wensen dat dit, als belangrijkste onderdeel van het principe van gelijkwaardig ouderschap, ook in Nederland wordt overgenomen.

Ik neem aan dat Boele-Woelki het met ondergetekende eens zal zijn dat de betrokkenheid van vaders bij de opvoeding van kinderen moet worden vergroot. De afwezigheid van vaders bij zo'n twintig percent van de kinderen leidt tot grote sociologische (criminaliteit, suïcidaliteit) en psychologische schade aan kinderen en de samenleving (prof. Tavecchio, De betekenis van vaders, 2006; Civitas rapport, O'Neill, september 2002; Sconyer en Heuer 1998).

Tot nu toe heeft het familierecht gefaald in het creëren van oplossingen. Ergo, er zijn verschillende aanwijzingen die er op duiden dat de staat meehelpt onzekerheid, en dus conflicten, te creëren en kinderen van hun vaders te scheiden. Ik verwijs daarbij naar de vele voorbeelden van eenduidige discriminatie van vaders (Zander, Gemist Vaderschap, 2006).

Kinderen worden geschaad door chronische herrie door scheiding. En wat ze zeker ook niet ten goede komt is afgesloten worden van een van de ouders. Dit existentiële principe is dan ook vastgelegd in de Internationale Verklaring van de Rechten van het Kind.

Er is een oplossing voor deze kinderen; gedeeld verblijf als vertrouwenwekkend juridisch uitgangspunt, dat redelijk overleg en onvoorwaardelijke opvoedingsverantwoordelijkheid mogelijk maakt. (Zie ook de Verklaring van Langeac; papa.nl.nu/langeac).

Amerikaans meta-onderzoek (onder andere Benjamin, Irving 1989; Bauserman 2002) wijst uit dat ouders onder condities van gedeeld ouderschap minder vaak herrie hebben en psychische storingen bij de kinderen niet vaker voor komen. Verbreken van contact met een van de ouders kwam praktisch niet meer voor.

Het, door professor Boele-Woelki aangehaalde, verhaal van Phélip is gebaseerd op bijeengesprokkeld case-onderzoek waarvan de relevantie volgens Poussin (Résidence alternée, 2004) en zelfs enkele van Phélip’s medestanders (Hayez en Kinoo 2005) zeer twijfelachtig is. Veelal hebben de beschreven problemen te maken met weerstanden die moeders hebben met de aanwezigheid van de vader in het kinderleven. Phélip valt terug op de reeds lang weerlegde discriminerende theorie van de tender years presumption (Rutter, Maternal Deprivation Reassessed, 1981). Overigens mag wel duidelijk zijn dat de gebruikelijke westerse scheidingspraktijken an sich al schadelijk zijn voor het kind.

De opvatting van Boele-Woelki dat ouders kinderen veelal als eigendom behandelen wordt weersproken door de bereidheid van de meeste ouders om het leven van hun kinderen vóór dat van henzelf te laten gaan. Wel leidt de gang van zaken in het familierecht, toewijzing aan één status-quo-ouder, ertoe dat mensen uit angst er voor gaan kiezen zichzélf in die een-ouder-positie te gaan manoeuvreren en aan het kind gaan trekken. Het meer salomonswijze gedrag van een goedwillende ouder wordt afgestraft, zelfs en met name als ze zorgend vader waren. Er is meer reden om aan te nemen dat juist de Staat kinderen hoe langer hoe meer als eigendom beschouwt en het alleenrecht claimt om te bepalen wat goed en slecht is voor kinderen. Zo pleit Boele-Woelki ervoor om elk gedeeld verblijf als risico te gaan beschouwen. Vanuit het oogpunt van gelijke behandeling naar burgerlijke staat zouden dan voortaan ook alle kinderen die leven in LAT-relaties gemonitord moeten worden.

Wat meer reserve naar zin en effectiviteit van overheidsingrijpen zou op zijn plaats zijn.

1. J. Zander is pedagoog en auteur van o.a. het boek Gemist Vaderschap

Prof. dr. K. Boele-Woelki



Verblijfs-co-ouderschap : regel of uitzondering?

Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, Editorial Prof. dr. K. Boele-Woelki, afl. 12 uit 2006, 120

http://www.fjr.nu/inhoud/Editorial.htm

Op 14 september 2006 is de Belgische Wet tot bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting in werking getreden. Art. 374 §2 BW bepaalt sedertdien dat de rechtbank op verzoek van minstens één der ouders bij voorrang de mogelijkheid dient te onderzoeken om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen. Voor het gelijkelijk verdeeld verblijf geldt een bijzondere motiveringsplicht waarbij het belang van het kind vooropstaat. Wat te denken van deze wetswijziging die de rechter de verplichting oplegt om bilocatie of varianten daarvan te onderzoeken en vast te stellen, zelfs indien de ouders hierover van mening verschillen? Volgens de toelichting op de Belgische wet is het geenszins bewezen dat een opgelegde klassieke verblijfsregeling bij één ouder meer in het belang van het kind zou zijn dan een in tijd zo gelijk mogelijk opgelegd verblijfs-co-ouderschap. Een verblijf van het kind bij één ouder zou bij de andere ouder bijna steeds zware ontgoocheling, verdriet, frustratie en de kans op vervreemding genereren, terwijl een in tijd zo gelijk mogelijk verblijfs-co-ouderschap beide ouders doet samenwerken in het belang van het kind als zij echt van hun kind houden. Maar impliceert de vrijwillige of opgelegde samenwerking tussen de ouders dat de alternerende verblijfplaats van het kind ook daadwerkelijk in diens belang is? Ervaringen in Frankrijk, waar de rechter op grond van de Wet van 4 maart 2002 inzake de ouderlijke macht eveneens de mogelijkheid heeft om de zogenaamde résidence alternée op te leggen, ook als één der ouders zich daartegen verzet, zijn alarmerend. Dit blijkt uit het onlangs verschenen boek van J. Phélip, Le livre noir de la garde aIternée, Dunod 2006, dat aangrijpende getuigenissen van inmiddels volwassen kinderen, co-ouders, advocaten, kinderpsychiaters en psychoanalytici bevat. Er blijken zich in Frankrijk schrijnende gevallen te hebben voorgedaan. Neem bijvoorbeeld het 24 maanden oude kind dat op grond van een rechterlijke beslissing afwisselend een maand in de VS verblijft en een maand in Frankrijk. De vader geeft toe dat het ritme voor zijn zoon weliswaar moeilijk is maar ziet er geen probleem in dat het kind later zowel in de VS als in Frankrijk naar school zal gaan! Het blijkt dat met name kinderen tot de leeftijd van zes jaar, maar ook oudere kinderen, door de ouders vaak als een voorwerp worden behandeld ten aanzien waarvan zij eigendomsrechten "kunnen claimen. Dit is in strijd met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het zal daarom niet verbazen dat in Frankrijk wordt gepleit voor een wetswijziging. Hoe zullen de Belgische rechters de nieuwe regeling toepassen? Zal daar meer belang worden gehecht aan de persoonlijkheid,. de ontwikkeling en vooral de leeftijd van het kind? Ook in Nederland is bilocatie een bekend verschijnsel. Meestal komt de rechter hier niet aan te pas. Indien echter de woonplaats van één der ouders wijzigt door bijvoorbeeld verhuizing naar een ander land en de ouders zijn het niet eens bij wie het kind moet verblijven, dient een beslissing hieromtrent te worden genomen. Zo besliste de Rb. Utrecht onlangs dat een co-ouderschapsregeling niet eenzijdig kan worden beëindigd (18 augustus 2006, LJN AZ1192). Gelukkig bestaat bij ons geen wettelijke verplichting om met voorrang een afwisselend verblijf vast te leggen. Een fraai voorbeeld hoe in een dergelijke situatie moet worden geoordeeld heeft ook het Hof Amsterdam in zijn beschikking van 6 juli 2006, LJN AY3929 gegeven. Bij de discussie over het verplichte ouderschapsplan bij echtscheiding (Kamerstukken II, 30 145) dat ook het 'gelijkwaardig ouderschap' (Kamerstukken II, 29 676) wil stimuleren is - gezien de ervaringen in Frankrijk - het verheffen van het verblijfs-co-ouderschap tot regel geen optie. Maar indien ouders toch dergelijke regelingen treffen, dient ook in Nederland een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de RvdK) periodiek de situatie van het kind te onderzoeken. Zelfs overeenstemming tussen de ouders garandeert bepaald niet dat twee verblijfsplaatsen voor het kind over een lange periode bevorderlijk zijn.