maandag, februari 06, 2006

47. Richtlijnen werkwijze kinderbescherming (Kwaliteitskader 2009)

Let op: Update van de oude Normen 2000, versie 2 van de Raad voor de Kinderbescherming naar het nieuwe Kwaliteitskader 2009 dat geldend is vanaf 1 januari 2009 !!

Het Kwaliteitskader 2009 van de Raad voor de Kinderbescherming
Bron: http://www.kinderbescherming.nl/hoe%5Fwerkt%5Fde%5Fraad/kwaliteitskader/

De werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming is vastgelegd in het Kwaliteitskader. Deze richtlijnen van de minister van Justitie en de minister voor Jeugd en Gezin zijn voor de medewerkers van de Raad leidraad voor hun dagelijks werk.

Het kwaliteitskader beschrijft onder andere hoe een onderzoek uitgevoerd wordt, welke informatie in het rapport komt en hoe lang een onderzoek mag duren. Daarnaast kent de Raad protocollen waarin voorgeschreven wordt hoe de Raad in bepaalde zaken in het bijzonder moet handelen. Er bestaat een protocol Bescherming, protocol Gezag en Omgang, protocol Strafzaken en een protocol Afstand, Screening, Adoptie en Afstamming. Op deze manier wordt elk raadsonderzoek zoveel mogelijk op gelijke wijze uitgevoerd en kunnen cliënten nagaan wat zij mogen verwachten van de Raad.

Het Kwaliteitskader en de Protocollen gelden voor alle zaken die zijn binnengekomen bij de Raad vanaf 1 januari 2009. Voor zaken die eerder zijn binnengekomen geldt nog Normen 2000, versie 2. Ook als deze zaken na 1 januari 2009 worden afgerond. Hieronder kunt u beide documenten downloaden.

Externe deskundigen

De Raad voor de Kinderbescherming kan, als dat nodig is, externe deskundigen inschakelen bij een raadsonderzoek. Daarvoor gelden de richtlijnen in het document hieronder. De minister voor Jeugd en Gezin heeft de geldigheid van de richtlijnen verlengd tot 31 december 2010.
==============================
De normen, richtlijnen en gedragscode voor medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming bij vervulling van de onderzoeks- en adviestaak bij scheiding en omgang

Uit: Kwaliteitskader Raad voor de Kinderbescherming 2009, verkregen op 17 augustus 2010
Download op de volgende links echter altijd zelf de allerlaatste versie:

Zoals geldend op 17 augustus 2010 worden hieronder de normen, richtlijnen, eisen en de gedragscode voor het eigen handelen uit het Kwaliteitskader 2009 nog eens weergegeven en op een rijtje gezet, waaraan raadsmedewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming zich bij het uitvoeren van hun onderzoeks- en adviestaak bij scheiding en omgang te houden hebben.

(Als de raad op haar beurt bij haar onderzoek weer externe deskundigen van buitenaf inschakelt, dan hebben die externe deskundigen zich weer te houden aan de aparte "Richtlijnen voor het inschakelen externe deskundigen" van 18-08-2004.).

A. De taak van de Raad voor de Kinderbescherming bij scheiding en omgang
De taak van de raad bij scheiding en omgang valt onder de overige (advies-)taken (naast kinderbescherming en jeugdstrafrecht) en is als volgt omschreven:
De Raad doet bij scheiding van ouders onderzoek naar en adviseert de rechter over beslissingen over gezag, verblijfplaats en omgang van de minderjarigen met hun ouders.
B. De werkwijze van de Raad bij de onderzoeks- en adviestaak bij scheiding en omgang 
(Uit: Protocol Gezag en Omgang na scheiding op blz. 133 van het Kwaliteitskader 2009)

Paragraaf 4 - Taken en werkwijze
Het doel van het raadsonderzoek is om een onderbouwd advies uit te brengen of informatie te verschaffen over gezag, verblijfplaats en /of omgang, naar aanleiding van een verzoek hiertoe van de rechter in de juridische procedure van de ouders. Zie voor de werkwijze ook het Kwaliteitskader, hoofdstuk 3: Kwaliteitseisen.

4.1 Onderzoeksopzet
Na het verzoek tot onderzoek van de rechter wordt een voorlopige onderzoeksopzet geformuleerd met daarin: de onderzoeksvraag van de rechter, eventuele aandachtspunten voor het onderzoek en de mogelijke inzet van onderzoeksmiddelen, zoals een proefcontact (al dan niet opgelegd door de rechter) of een interactieobservatie.

4.2 Gesprek met ouders en kind(eren)
Het onderzoek start met een eerste gespreksronde met de ouders en met het kind/de kinderen apart. Als (één van) de ouders geen toestemming geeft om met het kind apart te spreken, wordt dit nadrukkelijk in het rapport vermeld. De raadsonderzoeker geeft de betrokkenen uitleg over de aanleiding, het doel en de opzet van het onderzoek, mede op grond van het reeds van te voren toegestuurde foldermateriaal over de werkwijze van de Raad.

4.3 Multidisciplinair overleg
Na deze eerste gespreksronde vindt er een multidisciplinair overleg plaats, waarin afgewogen wordt of het onderzoek gecontinueerd moet worden, of dat het al mogelijk is om, na een afrondend gesprek met kind(eren) en met ouders, de rechter te adviseren. Als verder onderzoek noodzakelijk is, wordt er een plan van aanpak opgesteld. Vaste onderdelen hierin zijn gesprekken met het kind/de kinderen en met de ouders en het raadplegen van informanten. Zonodig verricht de gedragsdeskundige een deelonderzoek. (zie ook Kwaliteitskader 3.2.3.) Deelnemers aan dit multidisciplinaire overleg zijn altijd de raadsonderzoeker en de gedragsdeskundige en indien voorgeschreven (Kwaliteitskader, 3.2.3.) de juridisch deskundige. De aanwezigheid van de juridisch deskundige is verplicht zodra er een voornemen is tot advisering van (tijdelijke) ontzegging van de omgang, van éénhoofdig gezag, van wijziging van gezag en/of van de verblijfplaats van het kind. De teamleider is zonodig aanwezig, maar in ieder geval bij media- en/of klachtgevoelige zaken.
Nadat alle contacten hebben plaatsgevonden, wordt in een tweede multidisciplinair overleg een besluit genomen over het advies. De deelnemers aan dit overleg zijn in principe dezelfde als in het eerste multidisciplinair overleg.
Indien de Raad adviseert om geen omgangsregeling op te leggen, worden zoveel mogelijk de wettelijke gronden (zie 2.1) voor ontzegging benoemd en in het rapport onderbouwd. Tevens wordt nagegaan of de informatie- consultatieplicht van de verzorgende ouder naar de andere ouder al dan niet (beperkt) van toepassing moet zijn.

C. De kwaliteitseisen gesteld aan de onderzoeks- en adviestaak van de Raad 
(Uit: Kwaliteitskader 2009 - Hoofdstuk 3 - zie blz. 9 e.v.)

3.1 Algemeen
De Raad voor de Kinderbescherming voert zijn wettelijke taken uit op een verantwoorde wijze: kindgericht, doeltreffend, doelmatig, controleerbaar en voor zover van toepassing conform de beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent onder meer het volgende:
• De raadsmedewerker houdt zich aan de uitgangspunten bij de uitvoering (paragraaf 2.2) en aan de code (paragraaf 6.1).
• Uitgangspunt voor het onderzoek en de rapportage is, dat deze gericht is op het beschrijven, verklaren en inzichtelijk maken van de aangetroffen problematiek in relatie tot het toekomstperspectief van de minderjarige. Op grond hiervan kan besluitvorming plaatsvinden. De Raad maakt hierbij gebruik van de bij ketenpartners beschikbare relevante informatie.
• De besluitvorming kan bestaan uit: het al dan niet indienen van een verzoek aan de rechter, dan wel adviseren of het geven van informatie over de minderjarige en zijn omgeving. De besluitvorming wordt in de rapportage op een adequate wijze onderbouwd, waarbij feiten, visies van betrokkenen en de interpretaties van de Raad duidelijk zijn gescheiden.
• De Raad werkt multidisciplinair. Dit betekent dat -naast de raadsonderzoeker- een gedragsdeskundige, een juridisch deskundige en eventueel externe deskundigen kunnen worden ingeschakeld. Dit alles gebeurt onder verantwoordelijkheid van een teamleider (zie paragraaf 3.2.3).
• Het definitieve (raads)besluit, onderbouwd in de rapportage, wordt steeds door tenminste twee medewerkers genomen. De besluitvorming valt onder directe verantwoordelijkheid van de teamleider.
• De Raad werkt met onderzoekstermijnen die kenbaar zijn voor de cliënt (zie paragraaf 3.2.9). Van deze termijnen kan – gemotiveerd - worden afgeweken. De cliënt wordt van een verlenging van een termijn en van de redenen hiervoor tijdig op de hoogte gesteld. In dat geval wordt tevens een nieuwe termijn aangegeven.
• De Raad is 7 dagen in de week, 24 uur per dag bereikbaar voor die situaties, waarin het recht van een kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid ernstig wordt bedreigd en direct ingrijpen noodzakelijk is. Onder verantwoordelijkheid van de Raad kunnen daartoe ook andere organisaties ingeschakeld worden.
• Een cliënt kan zich laten bijstaan door iemand in wie hij vertrouwen heeft. Ook kan beroep gedaan worden op de vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Hiertoe zijn op iedere locaties brochures aanwezig. Als met meerdere personen tegelijkertijd wordt gesproken, kan een vertrouwenspersoon slechts worden toegelaten als alle gesprekspartners hiermee instemmen. Een vertrouwenspersoon kan gemotiveerd geweigerd worden, indien deze persoon het onderzoek verstoort.
• De Raad draagt zorg voor een systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de uit te oefenen taken. Over het uitgevoerde kwaliteitsbeleid legt de Raad in zijn jaarverslag verantwoording af.
• De Raad kent een klachtprocedure, zoals vermeld in het interne klachtreglement en in het Besluit externe klachtencommissie Raad voor de Kinderbescherming.

3.2 Het Raadsonderzoek
Omdat een raadsonderzoek ingrijpt in het privéleven van een minderjarige en zijn omgeving, zijn aan een raadsonderzoek, naast bovenstaande kwaliteitseisen, nog de hierna te noemen uitgangspunten en meer specifieke eisen gesteld. Indien er sprake is van een spoedeisende en/of ernstig bedreigende situatie van de minderjarige, kan in zijn belang van de uitgangspunten en de specifieke eisen afgeweken worden.
Tijdens een onderzoek dat aanvankelijk is gestart in het kader van een adviestaak van de Raad, kan een zodanige bedreigende situatie van een minderjarige aangetroffen worden, dat nader bezien moet worden of het verzoeken van een kinderbeschermingsmaatregel gewenst is. De Raad stelt de ouders/verzorgers zo spoedig mogelijk hiervan in kennis.

3.2.1 Bevoegdheid
Het onderzoek wordt in beginsel verricht door de raadslocatie van het arrondissement waarin de minderjarige zijn woonplaats, dan wel zijn feitelijke verblijfplaats heeft.

3.2.2 Verantwoordelijkheid voor de uitvoering
De teamleider draagt de verantwoordelijkheid voor het totale onderzoek, de besluitvorming en de rapportage. De raadsonderzoeker is verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderzoek.
Indien een gedragsdeskundige een (deel-)onderzoek instelt, is deze zowel voor de inhoud als voor de uitvoering daarvan verantwoordelijk.


3.2.3 Multidisciplinair overleg
Op verzoek van de teamleider of de raadsonderzoeker kan in iedere fase van een onderzoek een gedragsdeskundige en/of juridische deskundige worden ingeschakeld.
Een gedragsdeskundige die binnen een multidisciplinair overleg een adviserende/ consulterende rol heeft, kan niet als gedragsdeskundige een (deel-)onderzoek verrichten in dezelfde zaak.

De gedragdeskundige dient in ieder geval ingeschakeld te worden:
• Bij het vaststellen van de onderzoeksvragen en de besluitvorming in een beschermingszaak, in een zaak over gezag, verblijfplaats of omgang en in een uitgebreid onderzoek strafzaken;
• In een onderzoek in verband met een beginseltoestemming buitenlands kind ter adoptie, indien een van de aspirant adoptief ouders ouder is dan 42 jaar en een zgn. IBO onderzoek moet plaatsvinden, dan wel zodra overwogen wordt te adviseren géén beginseltoestemming te verlenen;
• In een onderzoek strafzaken, zodra een advies tot (voorwaardelijke) PIJ-maatregel of gedragsbeïnvloedende maatregel overwogen wordt;
• Zodra overwogen wordt een externe (gedrags-)deskundige in te schakelen.

De juridisch deskundige dient in ieder geval ingeschakeld te worden:
• In een beschermingszaak bij het voornemen van een verzoek tot ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing op tegenspraak, een ontheffing/ontzetting van het gezag, een voorlopige maatregel (VOTS, VoVo), het voornemen van een verzoek tot verlenging van een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing in het kader van de toetsende taak van de Raad;
• In een zaak over gezag, verblijfplaats of omgang bij het voornemen van een advies tot (tijdelijke) ontzegging van de omgang, wijziging van de verblijfplaats en/of het gezag;
• In een onderzoek betreffende een strafzaak: zodra een advies tot een PIJ-maatregel en/of een gedragsbeïnvloedende maatregel overwogen wordt;
• In een onderzoek in verband met een beginseltoestemming ter opneming van een buitenlands kind ter adoptie, zodra overwogen wordt te adviseren géén beginseltoestemming te verlenen;
• In een zaak betreffende internationale pleegzorg, internationale kinderontvoering en mogelijk illegale adoptie;
• Bij justitiële screening van een aspirant pleegouder, indien overwogen wordt géén verklaring van geen bezwaar te verlenen;
• Indien sprake is van vermoedens van een strafbaar feit en aangifte overwogen moet worden;
• Bij verzoek om inzage of afgifte van stukken of van het dossier;
• Zodra overwogen wordt hoger beroep of cassatie in te stellen, of een verweerschrift in hoger beroep in te dienen.

3.2.4 Start onderzoek
Vóór het eerste contact met de raadsonderzoeker ontvangen ouders/verzorgers een brochure over de werkwijze van de Raad.
Vervolgens wordt in het eerste contact uitleg gegeven over de aanleiding, het doel en de opzet van het onderzoek. Ook tijdens het onderzoek ontvangen ouders/verzorgers (aanvullende) informatie zo vaak als dit door de raadsonderzoeker nodig wordt geacht.

3.2.5 De minderjarige
Met de in het onderzoek betrokken minderjarige van 12 jaar of ouder vindt een individueel gesprek plaats. Minderjarigen jonger dan 12 jaar worden in het onderzoek betrokken met inachtneming van hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Indien deze kinderen vanwege hun leeftijd/ontwikkelingsniveau niet in het onderzoek betrokken kunnen worden, dienen deze kinderen in ieder geval door de raadsonderzoeker te worden gezien.
Wanneer niet met een minderjarige van 12 jaar of ouder is gesproken, dan wel kinderen van onder de 12 jaar niet zijn gezien, wordt dit in het rapport gemotiveerd aangegeven. Ook de andere minderjarige kinderen, die in het betreffende gezin verblijven, worden in het onderzoek betrokken/gezien.
Uitzondering hierop is het basisonderzoek strafzaken.
Wanneer niet met de ouders en/of verzorgers van de minderjarige is gesproken, wordt dit eveneens in het rapport/verslag gemotiveerd aangegeven.

3.2.6 Belanghebbende/betrokkene
Een betrokkene is degene die deel uitmaakt van het raadsonderzoek, maar geen informant is. Dit is verschillend en afhankelijk van de zaak. In ieder geval worden de minderjarige en zijn ouders (met of zonder gezag) in het onderzoek betrokken. Indien er al geruime tijd geen contact is tussen de minderjarige en de ouder, kan besloten worden deze ouder niet in het onderzoek te betrekken.
Voorts worden in het onderzoek betrokken de verzorgende stief- of pleegouder en de biologische ouder met family life.
De mening/visie van betrokkenen wordt in het rapport verwoord en zij hebben inzage in het conceptrapport en kunnen daarop hun commentaar leveren.

Een belanghebbende is een begrip in de (juridische )procedure en betreft degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. De rechter bepaalt uiteindelijk wie belanghebbende in een zaak is.In ieder geval is dit de minderjarige, de ouder met en zonder gezag, de verzorgende stiefouder, de biologische ouder met family life, de perspectief biedende pleegouder of de pleegouder die de minderjarige in principe een jaar of langer verzorgt of opvoedt.
Uitgangspunt is dat deze belanghebbende ouder in het geval hij al niet in het onderzoek betrokken moet worden, zo mogelijk bij de aanvang van het onderzoek op de hoogte gesteld moet worden van het onderzoek van de Raad. In ieder geval moet hij/zij op de hoogte gesteld worden van het indienen van een verzoek om een kinderbeschermingsmaatregel over zijn/haar kind. Indien de verzorgende ouder mogelijk gerechtvaardige bezwaren heeft tegen het op de hoogte stellen van de andere ouder van de inhoud, het resultaat van het onderzoek en het indienen van een verzoek om een kinderbeschermingsmaatregel, moeten de bezwaren aan de kinderrechter worden meegedeeld. Deze kan dan een beslissing nemen of de andere ouder als belanghebbende kan worden aangemerkt en zal de betreffende stukken vervolgens naar de andere ouder toesturen tegelijk met een uitnodiging voor de zitting.

3.2.7 Informanten
In het kader van het onderzoek wordt besloten of en zo ja bij welke derden – in beginsel professionals – informatie wordt ingewonnen. In de regel wordt vooraf aan de cliënt/ betrokkene meegedeeld van welke personen of instanties de Raad informatie wenst te betrekken. Hiervoor zal aan de cliënt/betrokkene toestemming worden gevraagd.
Indien toestemming wordt geweigerd, kan hieraan worden voorbijgegaan, indien het belang van het onderzoek dit vereist. Dit wordt aan de cliënt/betrokkene meegedeeld en in het rapport gemotiveerd. In dat geval wordt ook aan de informant meegedeeld, dat cliënt/betrokkene geen toestemming heeft gegeven.
Aan een verzoek van cliënt/betrokkene om bepaalde informanten te horen kan worden voorbijgegaan, indien aangenomen kan worden dat dit niet van belang
is voor het onderzoek. Het niet honoreren van een dergelijk verzoek wordt – met reden omkleed - in het rapport vermeld.
Aan informanten wordt, indien gewenst, de brochure voor informanten uitgereikt. De door informanten gegeven informatie, die in het rapport wordt verwerkt, moet gefiatteerd zijn, zo mogelijk schriftelijk.

3.2.8 Opvragen justitiële informatie
In het kader van screening van pleeggezinnen en onderzoek voor een beginseltoestemming ter opneming van een buitenlandse kind ter adoptie is de Raad bevoegd op grond van de Wet Justitiële Gegevens informatie op te vragen (uittreksel register justitiële gegevens).
In alle andere gevallen is het slechts toegestaan om deze gegevens op te vragen indien betrokkene daarvoor toestemming heeft gegeven dan wel na voorafgaande schriftelijke toestemming van de teamleider. In ieder geval moet betrokkene dit worden meegedeeld. Dit wordt vermeld in het contactjournaal. Zie m.b.t. inzage van het uittreksel justitiële gegevens paragraaf 5.3.

3.2.9 Termijnen
De Raad werkt met termijnen voor de totale onderzoeksduur. De termijn vangt aan op de dag dat de aanvraag om onderzoek of de melding is ontvangen en eindigt op de dag dat het definitieve rapport is verstuurd. Van deze termijnen kan gemotiveerd worden afgeweken. De cliënt/betrokkene wordt van de afwijking van de termijn en de redenen daarvan tijdig in kennis gesteld. Hierbij wordt een nieuwe termijn aangegeven. Indien dit niet schriftelijk aan betrokkenen kan worden meegedeeld, wordt van de mondelinge mededeling een aantekening in het contactjournaal gemaakt.
In verband met de vernieuwing van de onderzoeksmethodiek, verandering van de organisatie van het primair proces en de daarmee samenhangende verkorting van de termijnen, zal de Raad vanaf 2010 werken met nieuwe termijnen. Voor 2009 gelden deze termijnen als streeftermijnen.
(NB dagen zijn kalenderdagen):
- Beschermingsonderzoek: maximaal 42 dagen
- Gezag- en omgangsonderzoek: maximaal 90 dagen
- Overig civiele onderzoek (adoptie, etc.): maximaal 90 dagen
- Basisonderzoek strafzaken: maximaal 42 dagen
- Uitgebreid onderzoek strafzaken: maximaal 42 dagen
- Coördinatie taakstraffen: maximaal 160 dagen

Indien sprake is van een (deel-)onderzoek door een (externe) gedragsdeskundige wordt de betreffende onderzoekstermijn opgeschort voor de duur van het onderzoek door de (externe) gedragsdeskundige.
Indien sprake is van wijziging c.q. aanvulling van de onderzoekstaak wordt de termijn aangepast.

3.2.10 Contactjournaal
Tijdens het onderzoek wordt in het contactjournaal chronologisch bijgehouden wanneer, op welke wijze (telefonisch, persoonlijk), waar en met wie contact is geweest, tevens wordt – kort samengevat - de essentie van het gesprek weergegeven. Voorts wordt vermeld welke raadsbrochures zijn verstrekt. In het contactjournaal worden tevens de datum, deelnemers en het besluit van het interne multidisciplinair overleg vermeld.
Het contactjournaal moet steeds worden bijgehouden, zodat op elk moment de actuele stand van zaken tijdens het onderzoek kenbaar is en een collega het onderzoek zo nodig kan voortzetten.
Bij afsluiting van het onderzoek wordt een uitdraai van het contactjournaal in het dossier opgeborgen.

3.2.11 Afsluiting onderzoek
Zie ook paragraaf 3.3.
Ieder onderzoek wordt afgesloten met een gesprek met de cliënt/betrokkene over het voorgenomen raadsbesluit, dan wel een gesprek waarbij inzage in het conceptrapport wordt gegeven. De cliënt/betrokkene krijgt het conceptrapport ter inzage toegestuurd, evenals de minderjarige van 16 jaar of ouder, tenzij het belang van de minderjarige zich daartegen verzet. Een minderjarige van 12 tot 16 jaar krijgt minimaal zijn/haar gedeelte van het conceptrapport ter inzage toegestuurd, tenzij diens belang zich daartegen verzet.
Op het toegestuurde rapport wordt expliciet vermeld dat het een concept betreft.
De cliënt krijgt de gelegenheid om mondeling dan wel schriftelijk op het conceptrapport te reageren. Hiervoor geldt een termijn van 5 werkdagen, tenzij het belang van de minderjarige anders vereist (bijvoorbeeld in een crisissituatie of na basisonderzoek strafzaken). Feitelijke onjuistheden in de passage van de betreffende cliënt/betrokkene worden gewijzigd. Voor het overige wordt de reactie aan het einde van het rapport verwerkt, dan wel als bijlage aan het rapport toegevoegd. Cliënten/betrokkenen krijgen het definitieve rapport toegestuurd.
...........................
Aan de professionele melder, de professionele informant en externe gedragsdeskundige die een (deel-)onderzoek heeft ingesteld wordt de afloop van het onderzoek c.q. het eindbesluit meegedeeld. Indien dit voor opvolgende hulpverlening gewenst is, wordt het raadsrapport daartoe opgestuurd. De cliënt/betrokkene wordt hiervan in kennis is gesteld.

3.3 Het Raadsrapport [1]
Het raadsrapport is de afsluitende verantwoording van het onderzoek, geeft systematisch de relevante onderzoeksgegevens weer en bevat een adequate onderbouwing van het besluit [2] .

[1] Deze paragraaf is – behoudens hetgeen onder “ondertekening” staat vermeld - niet van toepassing op: rapport basisonderzoek straf (BARO), verslag m.b.t. taakstraffen en rapport opneming buitenlandse kind ter adoptie. Op grond van een spoedeisend karakter kan van dit rapportageschema worden afgeweken.
[2] Een dergelijk besluit is geen besluit in de zin van de algemene wet bestuursrecht; hiertegen kan geen bezwaar worden ingesteld.

De raadsrapportage dient daarom minimaal aan het volgende te voldoen:

• Het rapport is in correct en begrijpelijk Nederlands opgesteld. Er is een duidelijk onderscheid tussen feiten en visies van betrokkenen enerzijds en de interpretatie daarvan door de Raad anderzijds.

• Ieder rapport dient te zijn voorzien van een voorblad waarop tenminste staat vermeld:
- Datum van het rapport;
- Naam raadsonderzoeker;
- Dossiernummer;
- Gegevens ouders: naam, voornamen; geboortedatum en –plaats, nationaliteit, verblijfstitel (indien van toepassing ook voor de minderjarige), beroep, levensovertuiging (indien van belang), adres en woonplaats/verblijfplaats (denk aan eventueel geheim adres!), huwelijksdatum, datum echtscheiding, naam van huidige partner;
- Gegevens alle kinderen: naam, voornamen, geboortedatum en –plaats, gezag, maatregel van kinderbescherming, verblijfplaats. Onderstreept wordt aangeven welk kind het advies/besluit betreft;
- Het raadsbesluit.

• Het rapport vermeldt in ieder geval:
- De aanleiding voor het onderzoek, de melder/verzoeker, de door hem/haar ter beschikking gestelde informatie en de onderzoeksvragen;
- Met wie gesproken is, hoe vaak, hoe (telefonisch/persoonlijk) en waar;
- Eventuele gebeurtenissen of omstandigheden, die het onderzoek beïnvloed hebben;
- Welke raadsmedewerkers en eventuele externe gedragsdeskundigen in het onderzoek (inclusief het multidisciplinair overleg, MDO) betrokken zijn geweest;
- Een beschrijving op hoofdlijnen van relevante feiten en achtergronden;
- Een korte en bondige beschrijving van de situatie van de minderjarige, conform de onderzoeksvraag, een beschrijving van de situatie van de overige in het gezin verblijvende minderjarigen en voor zover van toepassing de risico- en beschermende factoren in het gezin;
- De relevante informatie van derden, op welke wijze deze is verkregen (telefonisch/ persoonlijk) en of de informant akkoord is met de tekst voor het rapport. Indien sprake is van informanten die zijn voorgesteld door cliënt/betrokkene, maar niet door de Raad zijn gehoord, wordt de reden hiervan vermeld. Indien sprake is van het horen van informanten zonder instemming van cliënt/betrokkene, wordt dit gemotiveerd vermeld;
- De gegevens en de interpretatie van deze gegevens die leiden tot de beantwoording van de onderzoeksvragen, zo mogelijk een toekomstgerichte oplossing, de conclusie met de relevante afwegingen en de juridische onderbouwing en het op grond van deze conclusie geformuleerde besluit;
- Het rapport van een interne of externe gedragsdeskundige wordt als bijlage aan het raadsrapport toegevoegd. De conclusies van de interne/externe gedragsdeskundige worden bij de besluitvorming betrokken en in het raadsrapport wordt aangegeven in hoeverre deze (niet) zijn overgenomen;
- (Een weergave van) de reactie van betrokkenen op het conceptrapport;
- De teamleider en de raadsonderzoeker ondertekenen de raadsrapportage en bij eventueel (deel-)onderzoek door de gedragdeskundige ondertekent deze de (deel-) rapportage.

• Ondertekening: brieven met rapportage/adviezen, verzoekschriften om een kinderbeschermingsmaatregel en hoger beroepschriften/ verweerschriften worden door de teamleider ondertekend onder vermelding: “namens de regiodirecteur”;

• Toezending rapport: het rapport wordt toegestuurd aan de cliënt/betrokkene en aan de minderjarige van 16 jaar en ouder, tenzij diens belang zich hiertegen verzet; dit wordt gemotiveerd in het rapport vermeld. De minderjarige van 12 tot 16 jaar krijgt minimaal zijn gedeelte van het rapport toegestuurd, tenzij diens belang zich daartegen verzet. Aan aspirant adoptiefouders wordt het rapport niet toegestuurd. (zie ook paragraaf 3.2 afsluiting onderzoek)

3.4 Zittingsvertegenwoordiging

De locatie die het onderzoek heeft verricht, vertegenwoordigt voor deze zaak de Raad in beginsel zelf bij de betreffende rechterlijke instantie. Binnen de Raad kunnen de locaties op grond van zittingsplanning of om geografische redenen tot andere afspraken komen. In geval van vervanging vindt vooraf overleg plaats tussen de zittingsvertegenwoordiger en de teamleider van de onderzoekende locatie.
Onder verantwoordelijkheid van de teamleider wordt een medewerker aangewezen om de Raad ter zitting te vertegenwoordigen. Uitgangspunt is dat de raadsonderzoeker die zelf het onderzoek heeft gedaan, niet als zittingsvertegenwoordiger in die zaak optreedt.
Alleen ingeval van voorgeleiding in strafzaken kan de raadsonderzoeker die het onderzoek heeft gedaan, de Raad ter zitting vertegenwoordigen. In zaken ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij de Raad partij is, wordt de Raad vertegenwoordigd door de regiodirecteur dan wel door een door de regiodirecteur daartoe speciaal gemachtigde medewerker.
De zittingsvertegenwoordiger dient te beschikken over adequate juridische kennis en dient het besluit dat geleid heeft tot een advies of een verzoekschrift, waar nodig nader toe te kunnen lichten, te ondersteunen en te verdedigen.
Indien ter zitting nieuwe gezichtspunten naar voren komen, is de zittingsvertegenwoordiger gemachtigd het eerder ingenomen standpunt aan te passen. Zonodig kan aanhouding gevraagd worden voor aanvullend onderzoek en /of nadere standpuntbepaling en besluitvorming.

3.4.1 Wanneer is de Raad op de zitting aanwezig?

Civiel /Bestuursrecht
De Raad is altijd vertegenwoordigd bij zittingen in eerste instantie en in hoger beroep waar:
- de Raad verzoekende of verwerende partij is ter zake een kinderbeschermingsmaatregel;
- een beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt behandeld en de Raad partij is;
- het rapport van de Raad behandeld wordt;
- de Raad hoger beroep heeft ingesteld.
De Raad is in principe vertegenwoordigd bij een zitting waar:
- de rechter dit nadrukkelijk gevraagd heeft (bijv. de voorzieningenrechter in Kort Geding of op grond van afspraken gemaakt tussen de rechter en de betreffende locatie).
..............................................

D. De eigen uitgangspunten waar de Raad zich aan zegt te houden bij de uitvoering van haar onderzoeks- en adviestaak bij scheiding en omgang 
(Kwaliteitskader 2009 - Hoofdstuk 2 - zie blz. 7/8)

Voor het uitvoeren van de onderzoeks- en adviestaak bij scheiding en omgang hanteert de Raad in haar kwaliteitskader naar eigen zeggen tot slot nog de volgende uitgangspunten:

2.2 Uitgangspunten bij de uitvoering
De Raad kan zijn wettelijke taken en daaruit voortvloeiende bevoegdheden ter bescherming van de rechten en belangen van het kind desnoods ongevraagd en tegen de wil van de ouders uitoefenen. Om die reden zal de Raad zich bij de uitvoering van die taken houden aan de volgende uitgangspunten:
• De Raad werkt professioneel, zorgvuldig en nauwkeurig.
• De werkwijze en procedures van de Raad zijn kenbaar en transparant.
• De Raad vermijdt iedere vorm van partijdigheid of vooringenomenheid.
• De Raad betrekt het kind bij het onderzoek dat wordt ingesteld.
• De Raad weegt gedurende zijn bemoeienis de in het geding zijnde belangen op redelijke wijze tegen elkaar af, waarbij het belang van het kind de leidraad vormt.
• De Raad informeert de ouders/verzorgers en minderjarigen actief over de werkwijze van de Raad en stelt hen in de gelegenheid hun visie kenbaar te maken. Deze visie wordt meegewogen bij de besluitvorming.
• Iedere beslissing die door de Raad wordt genomen tijdens het onderzoek, is deugdelijk gemotiveerd.
• De Raad maakt deel uit van een keten van instanties die direct en indirect bij de minderjarige zijn betrokken. De Raad maakt hierbij gebruik van de bij die instanties relevante informatie over de minderjarige en zijn gezinsomgeving. Indien dit in het kader van hulpverlening noodzakelijk is, informeert de Raad deze instanties over de situatie van de minderjarige.
• De Raad stelt zich naar cliënten en ketenpartners voortvarend op.
• De Raad maakt gebruik van relevante wetenschappelijke inzichten.
• De Raad zorgt voor een adequate kwaliteitsborging van haar werkzaamheden.

E. Gedragscode Raadsmedewerkers 
(Uit: Kwaliteitskader 2009 - Hoofdstuk 6 - Gedragscode en veiligheid - zie blz. 31)

6.1 Code voor de Raadsmedewerker
Hieronder worden de basisverantwoordelijkheden van de raadsmedewerkers beschreven ten opzichte van alle personen, met wie de raadsmedewerker in zijn of haar functie in contact komt. Deze code is van toepassing op de uitvoering van de taken van de Raad.

Voor alle raadsmedewerkers geldt het ARAR (Algemeen Rijksambtenaren Reglement). Daarin zijn regels (zoals bijvoorbeeld geheimhouding) opgenomen, waaraan de ambtenaar i.c. de raadsmedewerker zich heeft te houden.

De Raad treedt op waar de rechten van het kind mogelijk bedreigd worden. Aangezien de contacten van de Raad ingrijpen in de privacy van de cliënt en de belangen van het kind soms niet dezelfde zijn als de belangen van ouders/verzorgers, gelden naast de in het ARAR genoemde regels ook een aantal basisprincipes specifiek voor de raadsmedewerker:
• De raadsmedewerker behandelt de cliënt met respect;
• De raadsmedewerker informeert de cliënt zo vaak als dat nodig is omtrent de aard, inhoud en voortgang van het onderzoek en de mogelijke gevolgen van de besluitvorming door de Raad;
• De raadsmedewerker is integer en onafhankelijk van partijen en stelt zich actief op om iedere vorm van een vooropgezette mening of schijn van partijdigheid te vermijden;
• De raadsmedewerker werkt zorgvuldig en transparant;
• De raadsmedewerker is zich bewust van het feit dat hij namens de overheid optreedt en gebruikt zijn bevoegdheid alleen voor het doel waarvoor die bevoegdheid is gegeven;
• De raadsmedewerker houdt zich aan afspraken;
• De raadsmedewerker neemt ingrijpende inhoudelijke beslissingen niet individueel;
• De raadsmedewerker onderhoudt zijn professionele deskundigheid en neemt zowel op voorstel van zijn leidinggevende als op eigen initiatief deel aan relevante na- en bijscholing.

==================================================

De oude tekst inzake de vorige Normen 2000

De werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming was tot 2009 vastgelegd in Normen 2000-versie 2. Deze richtlijnen van de minister van Justitie zijn voor de medewerkers van de Raad de leidraad voor hun dagelijks werk. Het document beschrijft onder andere hoe een onderzoek uitgevoerd wordt, welke informatie in het rapport komt en hoe lang een onderzoek mag duren. Daardoor komt elk raadsonderzoek in principe op dezelfde manier tot stand.
Op de officiële overheidswebsite “Wetten Overheid NL“ valt te lezen (zie hieronder) dat al in 1996 (nu ruim 10 jaar geleden) door het Ministerie van Justitie aan de Tweede Kamer werd toegezegd dat de “Normen” in een “Ministeriële regeling” zouden worden opgenomen. Dat is nog steeds niet gebeurd, de “Normen 2000” hebben nog steeds de status van gepubliceerde beleidsregels en circulaires.


Op de officiële overheidswebsite Wetten Overheid NL zegt het Ministerie van Justitie de burger verder toe: “Normen 2000 zal telkens in zijn meest actuele vorm in te zien zijn op www.minjust-dpjs.nl “ 



Die toezegging van het Ministrie van Justitie bleek van nul en generlei waarde. Niet alleen op de genoemde website zijn nergens de Normen 2000 voor de werkwijze van de kinderbescherming weergegeven maar ook op www.justitie.nl, de website waarnaar het ministerie inmiddels uitweek, zijn de Normen 2000 nergens terug te vinden. Na lang zoeken blijken de Normen alleen bij de kinderbescherming zelf, de uitvoerder die volgens de normen moet werken, terug te vinden. Zie:
Normen 2000; Richtlijnen en regels voor de werkwijze van de kinderbescherming
Raad voor de Kinderbescherming
PDF-Download Normen 2000-versie 2

Zoals u hieronder zelf kunt vaststellen en lezen, is de tekst van het Ministerie van Justitie op de officiële overheidswebsite “Wetten Overheid NL” over de normen en regels die gelden voor de werkwijze van de eigen Raad voor de Kinderbescherming verder ook stuitend gedateerd.
Wat een ministerie!! Men houdt zich daar kennelijk liever bezig met lanterfanten, intimidatie en achterkamertjespolitiek dan dat men zijn werk serieus neemt.
drs. Peter Tromp (Fathercare Kenniscentrum)

Nieuwe beleidsregels Raad voor de Kinderbescherming (geldend op: 06-02-2006)

Wetten Overheid NL (Zoekwoord: kinderbescherming > Zie bij Gepubliceerde beleidsregels en circulaires )

Vanaf 1 april 2001 waren de oude beleidsregels voor de Raad voor de Kinderbescherming geldig. Deze beleidsregels waren vastgelegd in het rapport 'Normen 2000'. Dit normenrapport is een algemene aanwijzing van de Minister van Justitie in de zin van artikel 1, vierde lid, van het Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming. Normen 2000 werd op 21 februari 2001 ter informatie aan de Tweede Kamer toegezonden.

Aanleiding
Ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel in verband met de reorganisatie van de Raad voor de Kinderbescherming (Wet van 13 juni 1996) is aan de Tweede Kamer toegezegd dat de regels ten aanzien van de werkwijze van de Raad in een ministeriële regeling zullen worden opgenomen. Daartoe werd een werkgroep ingesteld die de opdracht kreeg het rapport Normen II (uit 1992) te herzien en te actualiseren. In Normen 2000 werden ook aanwijzingen als gevolg van sinds 1992 gewijzigde wet- en regelgeving en aanwijzingen uit afzonderlijke circulaires verwerkt. Daarnaast werden richtlijnen van het Landelijk Management Team van de Raad, alsmede aanwijzingen die zijn afgeleid van de zgn. Wopp-rapporten van de Raad (Wopp= Werkwijze en organisatie primair proces) verwerkt. 

Inhoud
Normen 2000 geeft niet alleen beleidsaanwijzingen, maar moet ook een document zijn waaruit de kenbaarheid van het raadshandelen blijkt voor burgers, medewerkers van de Raad en netwerk- en ketenpartners. Als afgeleide daarvan dient het als toetsingskader ten behoeve van de klachtencommissies en de Nationale Ombudsman.


Normen 2000 bestaat uit meerdere hoofdstukken, waarin achtereenvolgens o.a. de volgende onderwerpen aan bod komen: de grondslag en legitimatie voor het raadshandelen, rapportage en ondertekening, omgang met dossiers en persoonsgegevens, de klachten- en bezwarenprocedure en zittingvertegenwoordiging. Daarnaast worden er hoofdstukken gewijd aan beleidsaanwijzingen voor civiele zaken en beleidsaanwijzingen in strafzaken. Tot slot is een aantal bijlagen opgenomen, waaronder de richtlijnen voor het laten verrichten van extern onderzoek. Deze richtlijnen zijn vooralsnog geldig tot en met 30 juni 2001. Zodra deze richtlijnen zijn aangepast op grond van een reeds uitgevoerd evaluatieonderzoek, zullen de nieuwe richtlijnen worden opgenomen in Normen 2000. 

Geldigheidsduur
De geldigheidsduur van Normen 2000 is vastgesteld voor de periode van 1 april 2001 tot 1 januari 2003. De geldigheidsduur is gekozen met het oog op de toekomstige Wet op de Jeugdzorg. Tot het moment van ingaan, werkt de Raad volgens het Normenrapport II.
Normen 2000 is geen statisch kader. De Raad kan het beleidskader verder invullen met bijvoorbeeld protocollen of beleidsaanwijzingen naar aanleiding van uitspraken van klachtencommissies.


Normen 2000 is schriftelijk opvraagbaar bij het Ministerie van Justitie (Kamer H16.36, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag, of fax. 070-370 7916). Daarnaast zal een exemplaar van Normen 2000 ter inzage liggen bij de bibliotheek van het Ministerie van Justitie te Den Haag. Normen 2000 zal telkens in zijn meest actuele vorm in te zien zijn op www.minjust-dpjs.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten