Bron :: Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht; Aflevering 2008-2; 19; Reacties
Door mr. J. de Wit [2]
In het editorial van het oktobernummer van 2007 van dit tijdschrift becommentarieert mevrouw mr. drs. J. Kok het amendement gelijkwaardig ouderschap, dat een nieuwe norm aanbrengt in het wetsvoorstel bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige echtscheiding (Kamerstukken II 2006/07, 30 145). Haar conclusie dat ze er graag van uit gaat 'dat de rechtspraak wel wijzer zal zijn en de norm niet op deze wijze ('het kind wordt speelbal van strijdende ouders') zal gaan uitleggen' vraagt om een reactie van de indiener van dit amendement.
Ten eerste verdient de stelling van mevrouw Kok dat het amendement een krappe meerderheid behaalde een relativering. De VVD heeft tijdens de regeling van werkzaamheden op 20 juni 2007 (acht dagen na de stemmingen over dit wetsvoorstel en de amendementen) laten weten geacht te willen worden voor mijn amendement gestemd te hebben. Dit is niet erg opmerkelijk, gezien het feit dat de formulering van het gelijkwaardig ouderschap niet nieuw is maar eerder is gebruikt in het initiatiefwetsvoorstel van de heer Luchtenveld (inderdaad, lid van de VVD). Zo bezien hebben alleen de PvdA en de ChristenUnie tegen het amendement gestemd, en dat is toch een aanzienlijke minderheid aan tegenstemmers.
Interessanter zijn natuurlijk de inhoudelijke overwegingen die mij er toe gebracht hebben dit amendement in te dienen. Uitgangspunt bij iedere echtscheiding (of het beëindigen van een samenleving) waarbij een kind betrokken is moet steeds zijn dat het kind recht behoudt op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Het is principieel een juiste keuze dat gelijkwaardig ouderschap de norm wordt, waarvan zonodig kan worden afgeweken. De ene ouder heeft niet meer rechten dan de andere ouder, beide ouders zijn en blijven gelijkwaardig, ook na echtscheiding of het eindigen van de samenleving. Deze norm in de wet geeft ouders een uitgangspositie om gezamenlijk tot een bij hun situatie passende oplossing te komen. Indien er geschillen ontstaan moet ook de rechter bij de beslechting daarvan het uitgangspunt hanteren dat beide ouders gelijkwaardig zijn, en het kind recht heeft op opvoeding en verzorging door beide ouders. Wanneer de rechter in het belang van het kind tot een beslissing komt, die op het eerste oog geen recht doet aan dit uitgangspunt, zal de rechter dit bijzonder goed moeten motiveren. De huidige praktijk is dat het kind soms al snel aan een van beide ouders (vaak de moeder) wordt toegewezen. Dit doet geen recht aan de gelijkwaardigheid van beide ouders en is (in tegenstelling tot wat wel gesuggereerd wordt) nou juist niet in het belang van het kind. Het is in het belang van het kind dat het contact heeft en verzorgd wordt door beide ouders. Ik ben dan ook blij met de ruime steun in de Tweede Kamer en hoop op instemming van de Eerste Kamer.
Over de uitspraak van de Rechtbank Haarlem, waarin is bepaald dat de kinderen in de woning blijven en dat afwisselend de vader en de moeder bij de kinderen in de woning verblijven, heb ik uitdrukkelijk gezegd dat dit een voorbeeld is dat inhoud geeft aan gelijkwaardig ouderschap. Dit kan immers een uitstekende oplossing zijn, en dat kan ook gelden voor andere vormen van co-ouderschap. In eerste instantie proberen de ouders samen tot een oplossing te komen en wanneer dat niet lukt beslist de rechter. Dat dit niet in alle gevallen zal leiden tot een 50-50% verdeling is evident, maar waarom de norm van gelijkwaardig ouderschap naar de mening van mevrouw Kok de kans vergroot dat het kind tot speelbal wordt gemaakt van strijdende ouders is mij niet duidelijk. Integendeel, juist in de huidige praktijk waarbij de beide ouders aan het kind trekken met alle stuitende taferelen van dien is het kind te vaak speelbal van zijn ouders. De norm na echtscheiding wordt nu gelijkwaardigheid. Dat schept duidelijkheid en kan een heleboel ellende voorkomen.
Verder stelt mevrouw Kok dat ouders 'uiteraard' gelijkwaardig zijn en dat dit nu reeds juridisch tot uitdrukking komt in het uitoefenen van het gezamenlijk gezag. Hiermee wordt gesuggereerd dat het amendement overbodig zou zijn, maar dat is niet zo. Mevrouw Kok ziet over het hoofd dat de situatie na echtscheiding of het eindigen van de samenleving een fundamenteel andere is dan in de periode tijdens huwelijk of samenleven. Twee partijen gaan uit elkaar en moeten met het oog op die nieuwe situatie nieuwe afspraken maken. Het is dan goed dat beide partijen weten dat dat moet gebeuren op basis van gelijkwaardigheid. Het uitdrukkelijk vastleggen van de norm gelijkwaardig ouderschap moet aan deze gelijkwaardigheid bij gaan dragen. De rechter moet daaraan de gemaakte afspraken toetsen en als hij zelf een oplossing moet zoeken (omdat beide partijen er niet uitkomen) is dat ook voor de rechter richtsnoer.
Ik hoop en verwacht dat de rechtspraktijk wijs zal zijn, tot zover net als mevrouw Kok. Het uitoefenen van de rechtspraktijk kan echter in volledige wijsheid, juist met de rechtsnorm gelijkwaardig ouderschap.
________________________________________
Voetnoten:
[1] Editorial Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht; oktober 2007, 98.
[2] Mr. J. de Wit is Tweede Kamerlid voor de SP en indiener van het amendement gelijkwaardig ouderschap.
________________________________________
Zie voor meer informatie ook:
- Justitieambtenaar Jeanette Kok ontraadt in een editorial in het oktober-2007-nummer van het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht aan rechters de uitvoering van de rechtsnorm "gelijkwaardig ouderschap" in de rechtspraktijk
- Breaking news 12 juni 2007 - Tweede Kamer kiest voor gelijkwaardig ouderschap na scheiding
- Eindversie van het in de Tweede Kamer aangenomen Wetsvoorstel 30145 zoals dat naar de Eerste Kamer is gestuurd
- Ook VVD stemde op 12 juni 2007 vóór gelijkwaardig ouderschap