Daarmee kiest de Tweede Kamer naar Belgisch en Frans voorbeeld nu ook voor gedeelde zorg en opvoeding van scheidingskinderen door beide ouders in plaats van de huidige praktijk van eenouderzorg na scheiding.
Klik op de pijl in het plaatje boven voor een videoverslag door het Vader Kennis Centrum i.s.m. 4BF.
Stemmingsuitslag gelijkwaardig ouderschap na scheiding: De voorzitter van de Tweede Kamer: "In stemming komt het gewijzigde amendement-De Wit (stuk nr. 26). Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66, de PvdD, de SGP, het CDA en de PVV voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen. Onderdeel G, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het gewijzigde amendement-De Wit (stuk nr. 26), wordt zonder stemming aangenomen." |
Vóór het amendement 26 op gelijkwaardig ouderschap na scheiding stemden:
- Socialistische Partij (SP)
- Democraten 66 (D66)
- GroenLinks (GL)
- Partij van de Dieren (PvdD)
- Christen Democratisch Appel (CDA)
- Partij voor de Vrijheid (PVV)
- Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP)
Tegen gelijkwaardig ouderschap na scheiding stemden:
- PvdA (Samira Bouchibti)
- ChristenUnie (Ed Anker, André Rouvoet)
- VVD (Fred Teeven)
De volledige tekst van het door de Tweede Kamer aangenomen Gewijzigd Amendement 26 van kamerlid Jan de Wit (SP) op het gelijkwaardig ouderschap luidt:
In artikel I wordt onderdeel G vervangen door:
G
Aan artikel 247 worden drie leden toegevoegd, luidende:
3. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.
4. Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, na het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, of na het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders.
5. Ouders kunnen ter uitvoering van het vierde lid in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, of het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan.
Toelichting
Het is in het belang van het kind dat het contact heeft met beide ouders en ook verzorgd wordt door beide ouders. In het wetsvoorstel worden twee normen ontwikkeld; de ene ouder is verplicht de ontwikkeling van de band van het kind met de andere ouder te bevorderen, de ouder zonder gezag heeft ook de plicht omgang te hebben met zijn kind. Het wetsvoorstel is hierin niet duidelijk genoeg.
Gelijke rechten en plichten voor beide ouders is de basis om beide ouders onvoorwaardelijke opvoedingsverantwoordelijkheid te laten dragen. Beide ouders hebben het recht en de plicht om gelijkwaardig aan de opvoeding deel te nemen. Ouderschap is uitsluitend gebaseerd op de relatie kind-ouder, niet op de relatie tussen ouders onderling. De continuering van de opvoedingsrelatie tussen kind en beide ouders is in het belang van het kind. Gelijkwaardig ouderschap en een opvoedingsplicht dienen ook na een echtscheiding, een geregistreerd partnerschap of een periode van samenleven centraal te blijven staan.
Om expliciet duidelijk te maken dat beide ouders gelijke rechten en plichten hebben wordt gelijkwaardig ouderschap de norm. In de wet wordt opgenomen dat het kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Deze wettelijke basis voor gelijkwaardig ouderschap geeft ouders een uitgangspositie om gezamenlijk tot een bij hun situatie passende oplossing te komen.
De Wit
--------------------------------------------
Stemmingen wetsvoorstel bevordering voortgezet ouderschap en afschaffing flitsscheiding
Tweede Kamer - Plenaire vergadering 12 juni 2007
Uit deze ongecorrigeerde tekst mag niet worden geciteerd. Aan deze tekst kunnen geen rechten worden ontleend.
Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding) (30145),
en over:
- de motie-Agema over een sanctie op het frustreren van de omgangsregeling (30145, nr. 25).
(Zie vergadering van 5 juni 2007.)
De voorzitter:
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.
De heer Teeven (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Hoewel het amendement-De Pater-van der Meer c.s. sympathiek oogt, is het dat absoluut niet. Het geeft kinderen met ongehuwde ouders of met ouders die hun partnerschap niet hebben geregistreerd, het idee dat zij rechten hebben op het moment dat het fout gaat met die relatie. Dat is echter slechts schijn. Er is geen sprake van handhaving. Het kabinet deelt de mening van de VVD-fractie. Het is pure symboolwetgeving: leuk voor de bühne maar niet effectief. De VVD-fractie zal daarom tegen stemmen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Mevrouw de voorzitter. Het was aanvankelijk mijn bedoeling om mijn stemverklaring af te leggen na de stemming over de amendementen. Ik heb echter de indruk dat de stemverhoudingen inmiddels als het ware in beton zijn gegoten. Dit wetsvoorstel maakt het voor mensen onmogelijk om in de toekomst buiten de rechter om gebruik te maken van het instrument flitsscheiding of administratieve scheiding. Het wetsvoorstel verplicht alle scheidende ouders om een ouderschapsplan op te stellen, ook degenen die vriendschappelijk uit elkaar gaan en die het belang van de kinderen volledig vooropstellen. Mijn fractie vindt dat dit wetsvoorstel bureaucratie en onnodige juridische procedures met zich brengt. Daarmee is het een voorbeeld van politieke bedilzucht. Mijn fractie zal dan ook tegen het wetsvoorstel stemmen.
Onderdeel A van artikel I wordt zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het derde nader gewijzigde amendement-Teeven (stuk nr. 23, II) tot het invoegen van een nieuw onderdeel AOa.
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66, de PvdD en de VVD voor dit derde nader gewijzigde amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.
Ik stel vast dat door de verwerping van dit derde nader gewijzigde amendement de overige op stuk nr. 23 voorkomende derde nader gewijzigde amendementen als verworpen kunnen worden beschouwd.
De onderdelen Aa en Ab worden zonder stemming aangenomen.
Onderdeel B wordt zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het gewijzigde amendement-Bouchibti (stuk nr. 19, I).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, de PvdA, de VVD, het CDA en de PVV voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.
Ik stel vast dat door de aanneming van dit gewijzigde amendement het andere op stuk nr. 19 voorkomende gewijzigde amendement als aangenomen kan worden beschouwd.
Onderdeel Ba, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het gewijzigde amendement-Bouchibti (stuk nr. 19, I), wordt zonder stemming aangenomen.
De onderdelen C tot en met F worden zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het gewijzigde amendement-De Wit (stuk nr. 26).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66, de PvdD, de SGP, het CDA en de PVV voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.
Onderdeel G, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het gewijzigde amendement-De Wit (stuk nr. 26), wordt zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het amendement De Pater-van der Meer c.s. (24, I) tot het invoegen van een nieuw onderdeel Ga.
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdA, de PvdD, de ChristenUnie, de SGP, het CDA en de PVV voor dit amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.
Ik stel vast dat door de aanneming van dit amendement het andere op stuk nr. 24 voorkomende amendement als aangenomen kan worden beschouwd.
De onderdelen H tot en met J worden zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het gewijzigde amendement-De Wit (stuk nr. 15).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, GroenLinks, de VVD, de SGP en de PVV voor dit gewijzigde amendement hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is verworpen.
Onderdeel K, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het amendement-De Pater-van der Meer (stuk nr. 24, II), wordt zonder stemming aangenomen.
De onderdelen L tot en met T worden zonder stemming aangenomen.
Artikel I wordt zonder stemming aangenomen.
Onderdeel AO van artikel II wordt zonder stemming aangenomen.
Onderdeel A, zoals het is gewijzigd door de aanneming van het gewijzigde amendement-Bouchibti (stuk nr. 19, II), wordt zonder stemming aangenomen.
De onderdelen B tot en met E worden zonder stemming aangenomen.
Artikel II wordt zonder stemming aangenomen.
De artikelen III tot en met V en de beweegreden worden zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdA, de VVD, de PvdD, de ChristenUnie, de SGP, de PVV en het CDA voor het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.
In stemming komt de motie-Agema (30145, nr. 25).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fractie van de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemmingen diervoeders
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over diervoeders,
te weten:
- de motie-Thieme c.s. over een positieflijst van diervoedergrondstoffen (26991, nr. 155);
- de motie-Koopmans/Van der Vlies over het maken van afspraken met landen over de teelt van producten voor diervoeders (26991, nr. 156).
(Zie vergadering van 6 juni 2007.)
De voorzitter:
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf.
Mevrouw Thieme (PvdD):
Voorzitter. Wij hebben een paar weken geleden over diervoeders gesproken. Het grootschalige gebruik van soja in diervoeders is niet alleen een ecologisch, maar ook een sociaal drama. De vaste commissie voor LNV gaat hierover binnenkort met de minister in debat. De fractie van de Partij voor de Dieren wil een uitgebreid debat kunnen voeren over deze veelomvattende problematiek en heeft de heer Koopmans gevraagd de motie aan te houden. Wij vinden het positief dat hij met ons van mening is dat de teelt van onder andere soja op sociale en duurzame wijze dient te geschieden. Ook vinden wij het positief en bemoedigend dat de fractie van het CDA de nog te maken sectorafspraken wil terugzien in de overheidsmaatregelen.
De voorzitter:
De bedoeling van een stemverklaring is dat u uw eigen opvattingen toelicht en niet dat u commentaar geeft op de opvattingen van anderen.
Mevrouw Thieme (PvdD):
Dat is goed. De motie-Koopmans bevat echter ook een aantal onjuistheden, zoals de constatering dat er al afspraken zijn gemaakt over sociaal verantwoorde en duurzame teelt van biomassa voor energie. Er zijn namelijk wel gesprekken gaande, maar er zijn nog geen sectorbrede afspraken gemaakt of afspraken waarbij de overheid is betrokken. Bovendien vindt de Partij voor de Dieren het uitbreiden van de afspraken een te magere inzet voor de verantwoordelijkheid die de overheid draagt voor de import van duurzame en sociaal verantwoorde producten. Dit alles overwegende, zal mijn fractie tegen de motie stemmen.
In stemming komt de motie-Thieme c.s. (26991, nr. 155).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Koopmans/Van der Vlies (26991, nr. 156).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdA, de VVD, de ChristenUnie, de SGP, het CDA en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
Stemmingen Verdrag van Prüm
Aan de orde zijn de stemmingen in verband met het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 27 mei 2005 te Prüm totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie (Trb. 2005, 197) (30881).
(Zie vergadering van 6 juni 2007.)
De artikelen 1 tot en met 3 en de beweegreden worden zonder stemming aangenomen.
In stemming komt het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdA, D66, de VVD, de ChristenUnie, de SGP, het CDA en de PVV voor dit wetvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat het is aangenomen.
Stemmingen orgaandonatie
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over orgaandonatie,
te weten:
- de motie-Koşer Kaya/Halsema over een onderzoek naar het beperken van de rol van nabestaanden (28140, nr. 39);
- de motie-Kant c.s. over een integraal plan vóór 1 juli aanstaande (28140, nr. 40);
- de motie-Kant c.s. over een actief donorregistratiesysteem (28140, nr. 41).
(Zie vergadering van 6 juni 2007.)
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Kant stel ik voor, haar motie (28140, nr. 41) van de agenda af te voeren.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring vooraf.
Mevrouw Gill'ard (PvdA):
Voorzitter. Voor ons was het hoogtepunt in het debat van vorige week de mededeling dat de wachtlijsten worden aangepakt. Wij zijn blij dat minister Klink ons verzoek om een uitgebreid en inclusief masterplan Orgaandonatie, waarin de ambitie moet doorklinken dat de wachtlijsten in drie jaar worden weggewerkt, heeft gehonoreerd. Hoewel de leden van de fractie van de PvdA sympathie hebben voor de bedoelingen van de moties zijn wij ervan overtuigd dat de wachtlijsten alleen zullen teruglopen wanneer alle goede strategieën bij elkaar worden gebracht in dat masterplan. De leden van de PvdA-fractie zullen daarom, in afwachting van dat plan in september van dit jaar, tegen alle moties over orgaandonatie stemmen.
In stemming komt de motie-Koşer Kaya (28140, nr. 39).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van D66, de PvdD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Kant/Koşer Kaya (28140, nr. 40).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
Stemmingen pardonregeling
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (Pardonregeling),
te weten:
- de motie-Fritsma over definitief afblazen van het generaal pardon (31018, nr. 4);
- de motie-Fritsma over uitsluiting van de pardonregeling van personen die een misdrijf hebben gepleegd (31018, nr. 5);
- de motie-Fritsma over het schrappen van de verklaring van de burgemeester uit de pardonregeling (31018, nr. 6);
- de motie-De Wit over een voorbehoud ten aanzien van gezinsleden van een vreemdeling aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen (31018, nr. 7);
- de motie-De Wit c.s. over individuele afweging van feiten en omstandigheden bij opgave van verschillende identiteiten of nationaliteiten (31018, nr. 8);
- de motie-De Wit c.s. over erkenning van andere vormen van duurzame relaties dan huwelijk of geregistreerd partnerschap (31018, nr. 9);
- de motie-De Wit over een zelfstandig verblijfsrecht voor kinderen van ouders met een contra-indicatie (31018, nr. 10);
- de motie-Azough over toepassing van de pardonregeling op zogenaamde Dublinclaimanten (31018, nr. 11);
- de motie-Azough over cumulatie van veroordelingen bij contra-indicatie (31018, nr. 12);
- de motie-Azough c.s. over het aannemelijk maken van ononderbroken verblijf op grond van verklaringen van maatschappelijke organisaties (31018, nr. 13);
- de motie-Azough c.s. over overbruggingsmaatregelen ter behoud van de rechtspositie (31018, nr. 14);
- de motie-Zijlstra over intrekking van de pardonregeling en terugkeer naar individuele en zorgvuldige behandeling van alle asielaanvragen (31018, nr. 15);
- de motie-Zijlstra over het eenmalige karakter van de generieke pardonregeling (31018, nr. 16);
- de motie-Zijlstra over het opnieuw onderhandelen met de VNG over het bestuursakkoord inzake vreemdelingenbeleid (31018, nr. 17);
- de motie-Zijlstra over besluitvorming over toelating tot de pardonregeling op rijksniveau (31018, nr. 18);
- de motie-Zijlstra over sluiting van de noodopvang (31018, nr. 19);
- de motie-Zijlstra over de financiële dekking voor de pardonregeling (31018, nr. 20);
- de motie-Van der Vlies over het informeren van de Kamer over gevallen waarin de asielprocedure langer dan drie jaar duurt (31018, nr. 21).
(Zie vergadering van 7 juni 2007.)
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van der Vlies.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter, de staatssecretaris heeft aangegeven dat wat er in het dictum van mijn motie op stuk nr. 21 gevraagd wordt, voor een deel al wordt gedaan. Voor een ander deel heeft zij het gevraagde toegezegd. In dit licht adviseerde zij de Kamer, de motie als overbodig te beschouwen. Ik heb toen gezegd dat ik mij daar even over zou beraden. Wat de staatssecretaris zei, is inmiddels ook mijn bevinding, zodat ik mijn motie intrek, met excuses aan de Kamerleden die zich erop hadden verheugd, voor deze motie te kunnen stemmen…
De voorzitter:
Aangezien de motie-Van der Vlies (31018, nr. 21) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit. En de excuses zijn aanvaard, zo zeg ik namens de Kamer…
In stemming komt de motie-Fritsma (31018, nr. 4).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Fritsma (31018, nr. 5).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de SGP en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Fritsma (31018, nr. 6).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-De Wit (31018, nr. 7).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-De Wit c.s. (31018, nr. 8).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-De Wit c.s. (31018, nr. 9).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-De Wit (31018, nr. 10).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Azough (31018, nr. 11).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Azough (31018, nr. 12).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en D66 voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Azough c.s. (31018, nr. 13).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Azough c.s. (31018, nr. 14).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, GroenLinks, D66 en de PvdD voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Zijlstra (31018, nr. 15).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de SGP en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Zijlstra (31018, nr. 16).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de SGP en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Zijlstra (31018, nr. 17).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de SGP en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Zijlstra (31018, nr. 18).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de SGP en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Zijlstra (31018, nr. 19).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Zijlstra (31018, nr. 20).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de VVD, de SGP en de PVV voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
Stop fout vlees
Aan de orde is de behandeling van:
- de brief van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het burgerinitiatief "Stop fout vlees" (31060, nr. 1).
De voorzitter:
Ik stel voor, met het door de commissie voorgestelde behandeltraject in te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Doorlichting reorganisatie Belastingdienst
Aan de orde is de behandeling van:
- het verslag van een algemeen overleg over de Belastingdienst (30800-IXB, nr. 37).
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie heeft bij herhaling vragen gesteld over het grote aantal mensen dat wacht op teruggave van te veel betaalde zorgpremie. In het algemeen overleg is dit aan de orde geweest. Nog steeds is er geen zicht op wanneer het zal gebeuren. Om die reden dien ik twee moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het in 2006 niet mogelijk was om in het geval van meerdere inkomensbronnen rekening te houden met het feit dat de inkomensafhankelijke bijdrage is gemaximeerd bij een inkomen van €30.015;
overwegende dat dit heeft geleid tot een ingewikkeld en niet werkend systeem waarbij te veel betaalde zorgpremie over 2006 pas in 2007 of, nog steeds niet, kan worden terugbetaald;
constaterende dat voor de toekomst een beter systeem van premieheffing moet worden geïntroduceerd, waardoor het te veel betalen van inkomensafhankelijke zorgpremie zal worden voorkomen;
verzoekt de regering uitvoering te geven aan eerdere toezeggingen van diverse bewindspersonen en binnen twee maanden met een voorstel te komen dat erin voorziet dat deze problemen structureel worden opgelost,,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 3 (31066).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de staatssecretaris teruggave van te veel betaalde inkomensafhankelijke premie ZVW aan een beperkte groep gepensioneerden toezegde vóór 1 september 2006 en aan de rest van de rechthebbenden, (zoals mensen met meerdere dienstbetrekkingen of uitkeringen) via het reguliere traject 2007;
constaterende dat het te veel betaalde bedrag aan veel mensen nog steeds niet is teruggegeven en tienduizenden mensen hierdoor al lange tijd in onzekerheid verkeren of én hoe zij het bedrag zullen ontvangen;
verzoekt de regering, het te veel betaalde bedrag met heffingsrente binnen een maand rechtstreeks via de Belastingdienst terug te betalen
,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dezentjé Hamming. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 4 (31066).
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Voorzitter. Het is mij bekend dat de brief van de staatssecretaris vanmorgen is binnengekomen, waarin hij aangeeft nog geen oplossing te kunnen aanbieden omdat het niet gemakkelijk binnen handbereik ligt om de loongegevens tot stand te brengen. Ik ga er echter van uit dat de Belastingdienst als uitvoerende instantie de verantwoordelijkheid daarvoor op zich neemt. Het kabinet spreekt met één mond. Ik verwacht dan ook van de staatssecretaris een duidelijk antwoord en vooral een toezegging.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het is mij de afgelopen jaren niet ontgaan dat de Belastingdienst zeer zwaar onder druk is gezet dankzij de te snelle invoering van de Zorgverzekeringswet van de partijgenoot van mevrouw Dezentjé Hamming. Ik heb dus wel enige sympathie voor de staatssecretaris die hier zit, maar ik begrijp uit zijn brief dat hij binnen een paar dagen wellicht beide moties van mevrouw Dezentjé Hamming uitvoert. Of heeft zij zulke sterke indicaties dat dit niet het geval is dat zij ze nu toch moet indienen?
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik had er behoefte aan om deze moties in te dienen. Ruim een week geleden is een brief binnengekomen, waarin op een vraag van de VVD is aangegeven dat de loongegevens uit de bestanden van het UWV nog steeds niet op orde zijn. Zodra de kwaliteit van de loongegevens voldoende is, aldus de staatssecretaris, kan het terugbetalingsproces in gang worden gezet. En dan duurt het nog enkele weken. Er zijn heel veel mensen, tienduizenden, die soms al ruim een jaar op hun geld wachten. Dat is voor mij aanleiding om te vragen waarom de informatie die over drie dagen beschikbaar is, vandaag niet kan worden gegeven.
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
U hebt meer ervaring in dit huis dan ik, maar ik heb begrepen dat het hier een goed gebruik is om moties in te dienen om bewindslieden aan te sporen om bepaalde dingen te doen. Is dat juist?
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik sta hier om een toezegging aan de staatssecretaris te ontlokken dat inderdaad de mensen die op hun geld wachten, zo snel mogelijk worden geholpen.
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Mag ik u verwijzen naar de brief die u vanmorgen van de staatssecretaris hebt ontvangen? Deelt u mijn mening dat in die brief duidelijk wordt aangegeven dat de staatssecretaris onverwijld aan de slag gaat om de juiste oplossing voor dit probleem te zoeken?
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Dat staat er inderdaad, maar hij had dat al een jaar geleden kunnen doen. Voor ons is het geduld nu op. Wij wachten al een jaar. Het had veel eerder moeten gebeuren. Ik snap niet waarom de oplossing over drie dagen wel kan en vandaag niet. Het lijkt mij dat dit ook vandaag moet kunnen.
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Als mijn geheugen mij niet in de steek laat, was uw partijgenoot de heer Zalm een jaar geleden verantwoordelijk voor de Belastingdienst. Klopt dat?
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Sterker nog, de heer Zalm heeft toegezegd dat deze mensen zo snel mogelijk zouden worden terugbetaald. Vervolgens heeft minister Donner van Sociale Zaken een toezegging gedaan, net als de minister van Volksgezondheid, maar er is nog steeds niets gebeurd. Die mensen zitten nog steeds op hun geld te wachten. Ik heb als Kamerlid geen andere keuze dan om de staatssecretaris echt om een harde toezegging te vragen. Dat doe ik met behulp van een motie. Ik neem aan dat u die ondersteunt, want u hebt al gezegd dat u het belang ervan onderkent. Ik reken ook op uw fractie.
De voorzitter:
Ziet u af van uw eigen termijn?
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Nee, daar zie ik niet vanaf.
De voorzitter:
Dan kunt u uw opmerkingen in uw eigen termijn maken.
De heer Irrgang (SP):
Voorzitter. Er is een lang algemeen overleg geweest over de vele problemen met de toeslagen bij de Belastingdienst, waarover nog steeds berichten binnenkomen. Mijn fractie vindt dat er compensatie tegenover mag staan, als burgers problemen ondervinden van de Belastingdienst. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat personen die in aanmerking komen voor een toeslag zeer afhankelijk zijn van een snelle en correcte afhandeling van hun aanvraag, omdat zij niet beschikken over voldoende liggende gelden om een lange wachttijd te overbruggen;
overwegende dat uit vele signalen van aanvragers en hulpverleners blijkt dat er nog steeds sprake is van overschrijdingen van behandeltermijnen;
spreekt uit dat complete aanvragen voor een toeslag en bezwaarschriften binnen vier respectievelijk zes weken afgehandeld dienen te worden;
spreekt uit dat de Belastingdienst bij een overschrijding van de maximale afhandelingstermijn een vorm van financiële compensatie dient te bieden;
verzoekt de regering, binnen een redelijke termijn een uitgewerkt voorstel aan de Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Irrgang en Jansen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 5 (31066).
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Voorzitter. Zoals ik reeds tijdens de regeling zei, vormt te veel betaalde zorgpremie een belangrijk probleem. De heer Irrgang heeft gelijk dat het vaak gaat om mensen met een kleine beurs die op die centen zitten te wachten, en dat is een ernstig en dringend probleem. Een overheid moet dienstbaar zijn aan de burger en aan de samenleving. In dit geval blijkt dat die service-oriëntatie helaas tekortschiet. De staatssecretaris heeft ons vanmorgen al geïnformeerd dat hij per ommegaande aan de slag gaat om tot een oplossing te komen en dat hij ons hierover aan het einde van deze week of uiterlijk begin volgende week zal informeren. Het is dan ook volstrekt voorbarig om hierover moties in te dienen. Het kan best zijn dat de staatssecretaris met oplossingen komt die onze zorgen kunnen wegnemen. Het lijkt erop dat het politieke proces hier belangrijker is dan de oplossing van het onderliggende probleem. Op dit moment ondersteunt mijn fractie de motie van mevrouw Dezentjé Hamming dan ook niet.
Staatssecretaris De Jager:
: Voorzitter. Er zijn twee onderwerpen aan de orde gesteld door de Kamer, namelijk de terugbetaling van te veel betaalde inkomensafhankelijke bijdragen bij de ziektekostenverzekeringswet over 2006 en een meer structurele oplossing voor het proces van terugbetalen.
Inderdaad heeft de genoemde groep gepensioneerden nog geen terugbetaling ontvangen van de over 2006 te veel betaalde inkomensafhankelijke bijdrage. Wij spreken op dit moment nog over een groep van zo'n 30.000 personen. Dat zijn 65-plussers met AOW, pensioen en andere inkomsten uit arbeid. U mag gerust weten, dat ik er eerlijk gezegd van baal dat wij nog niet in staat zijn geweest tot terugbetaling net als iedereen die dat hier heeft gezegd.
Ik weet dat dit vooral moeilijk is voor degenen die in 2006 geen voorschot hebben gekregen. Ik begrijp de gevoelens die in deze Kamer leven dan ook volledig. Het is daarom goed om de feiten op een rijtje te zetten die tot deze situatie hebben geleid. In de analyse daarvan deel ik niet geheel wat hier is gezegd.
Bij de start van de Zorgverzekeringswet is afgesproken dat 65-plussers van wie in 2006 te veel inkomensafhankelijke bijdrage zou worden ingehouden na afloop van het jaar het te veel betaalde bedrag zouden terugkrijgen. Begin 2006 heeft mijn voorganger toegezegd om 65-plussers met enkel AOW en pensioenuitkering medio 2006 een voorschot te geven op de te ontvangen terugbetaling. Daarbij werd al in 2006 zo'n 85% van de totale doelgroep, zo'n 170.000 personen, geholpen. Dat zijn mensen van wie wij als Belastingdienst de gegevens konden achterhalen. Nu zijn wij bezig met het proces van terugbetaling na afloop van het kalenderjaar. De bedoeling was dat de 65-plussers die te maken hebben met te veel betaalde inkomensafhankelijke bijdrage in het voorjaar van 2007 een afrekening zouden ontvangen. Er traden evenwel twee problemen op die dit op dat moment voorkwamen.
Allereerst bleek het binnen de Belastingdienst niet mogelijk om op tijd een integraal werkend systeem te ontwikkelen dat zowel de terugbetaling van de inkomensafhankelijke bijdrage als de terugbetaling van de premie werknemersverzekeringen kon ondersteunen. Daarom moesten wij binnen de Belastingdienst terugvallen op een alternatief. Dat werd voor de inkomensafhankelijke bijdrage gevonden in het systeem bij de Belastingdienst dat de uitbetaling van de zogenaamde tegemoetkoming buitengewone uitgaven ondersteunt. Hiermee is de belemmering aan de kant van de Belastingdienst inmiddels opgelost. Daarmee ben ik heel blij. De met deze oplossing gemoeide tijd zorgt er wel voor dat de start van de terugbetaling in de tijd is verschoven, maar wij zijn er nu klaar voor om de uitbetaling uit te voeren.
Helaas heeft de stagnatie in de keten loonaangifte en polisadministratie ook hier gevolgen. Dat kan ik niet genoeg benadrukken, want het is kennelijk niet altijd even duidelijk in het debat. Dit tweede probleem is nog steeds actueel. Wij hebben nu eenmaal de loongegevens van de genoemde groep 65-plussers over 2006 nodig voor een adequate afrekening van eventueel te veel betaalde premie. Wij kunnen daar op dit moment nog steeds niet over beschikken. Voor de volledigheid meld ik hier dat dit probleem nog speelt. Het speelt ook bij 65-minners met meerdere dienstbetrekkingen. Voor deze groep geldt dat de betrokken werkgevers de te veel afgedragen Zvw-premie terugkrijgen. Het gaat om ruim 400.000 65-minners en om zo'n 350.000 werkgevers. Voor de werknemers zelf vormt de te veel afgedragen premie negatief loon. Dat betekent dat zij daarover nog loonheffing tegemoet kunnen zien, maar dan gaat het wel om veel lagere bedragen dan bij de groep 65-plussers.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Hoor ik de staatssecretaris zeggen dat het vorige kabinet te weinig tijd heeft genomen om een goed systeem door de Belastingdienst te laten ontwikkelen, opdat de teruggave van de te veel betaalde inkomensafhankelijke Zvw-premie op tijd gerealiseerd zou kunnen worden?
Staatssecretaris De Jager:
Voor zover ik heb kunnen nagaan, is dit probleem bij de totstandkoming van de wet onvoldoende in kaart gebracht. Het is pas op een later moment gesignaleerd, ook binnen de Belastingdienst. Binnen een paar maanden heeft de dienst een bestaand systeem aangepast om de terugbetaling op orde te krijgen. Dat is dus inmiddels gelukt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Is het een kwestie geweest van te laat ontdekken of is het een kwestie geweest van te laat erkennen?
Staatssecretaris De Jager:
Het is voor mij heel moeilijk om dat nuanceverschil te bepalen, zeker in een periode die ver van mij ligt.
Het is zoals ik u heb gezegd. Ik denk dat men in de uitvoering op dat moment onvoldoende rekening heeft gehouden met deze complexe situatie van meerdere dienstbetrekkingen of meerdere bronnen van inkomen waarop loonbelasting en ZVW-premie zijn ingehouden. Als men het maximum heeft overschreden, is er een probleem met de terugbetaling. Dat is een vrij complex probleem en ik denk dat dit op dat moment onvoldoende is onderkend. Toen men het heeft gezien, is men in ieder geval heel snel tot actie overgegaan en inmiddels heeft de Belastingdienst ook een oplossing voor het probleem. Op dit moment speelt dat dan ook helemaal niet meer en hebben wij alleen nog het probleem, zij het niet onbelangrijk, dat wij de loongegevens niet hebben. Ik heb al gezegd dat dit probleem ook bij de toeslagen speelt. Het feit dat op dit moment nog geen volledig correcte loongegevens voor de Belastingdienst beschikbaar zijn vanuit de polisadministratie, betekent dat wij op dit moment in de hele keten enkele problemen ervaren bij toeslagen en bij dit dossier. Deze problemen hebben dezelfde oorzaak, namelijk dat wij op dit moment niet kunnen beschikken over adequate loongegevens uit 2006. Dat is op dit moment nog het enige probleem dat resteert.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Dan heb ik daar wel een paar vragen over. Kan de staatssecretaris dan nog eens toelichten waarom die loongegevens niet beschikbaar zijn? Ik hoor hem alleen maar zeggen dat hij op het punt staat om uit te betalen, maar wat kan hij nu beloven aan de mensen in het land die op hun geld zitten te wachten? Het is hun eigen geld, want er is gewoon te veel ingehouden omdat het systeem niet klopt en kennelijk ook de uitvoering niet werkt. Deze mensen hebben nu al voor de derde keer een toezegging gehad, maar het is nog helemaal niet duidelijk wanneer ze hun geld krijgen en hoe. Er bestaat ook uitermate grote verwarring over de vraag of zij het nu rechtstreeks van de Belastingdienst krijgen of van hun pensioenfonds en, zo ja, wanneer. Kan de staatssecretaris hier nog even een toelichting op geven?
Staatssecretaris De Jager:
Ik heb volgens mij net al heel duidelijk gemaakt dat de Belastingdienst klaar staat voor het terugbetalen van deze bedragen voor de groep 65-plussers, maar dat hij dat op dit moment niet kan omdat hij niet beschikt over de juiste loongegevens. Ik kan u niet zeggen wanneer dat probleem zal zijn opgelost.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik vroeg ook waarom u niet over die loongegevens kunt beschikken.
Staatssecretaris De Jager:
Die gegevens moeten komen uit de polisadministratie. Op basis van hier aangenomen wetgeving inzake basisadministraties moeten gegevens van onder andere inkomen en loon slechts op een plek komen te liggen. De gegevens over het loon worden op basis van die wetgeving niet beheerd bij de Belastingdienst. Als dat niet correct wordt aangeleverd, kunnen wij niet beschikken over de juiste gegevens. Op zich had de wetgever wel goede redenen om hiertoe te beslissen, want het bespaart wel kosten en het is op zich ook logisch om gegevens over het loon binnen de huidige keten slechts op een plek te bewaren. Op zich is dat wel een goed ICT-principe, maar wij zullen dan wel moeten erkennen dat als er op een bepaald moment stagnatie in de keten ontstaat, dat enorm veel problemen kan veroorzaken bij andere instanties die in hun functioneren afhankelijk zijn van dat ene basisgegeven, in dit geval het loongegeven. Het gegeven dat bij de Belastingdienst bekend is, is het BRI, het inkomengegeven. Dat hebben wij dus wel. Mensen die bij ons in de inkomstenbelasting zitten, kunnen wij wel compenseren en eventueel te veel betaalde premies terugbetalen. Waar wij uitsluitend afhankelijk zijn van het gegeven loon, kunnen wij dat niet, omdat wij op dit moment niet kunnen beschikken over dat loongegeven. Dat krijgen wij niet aangeleverd vanuit UWV.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag en dus vraag ik nog maar even door. Wat kunt u nu de mensen in het land beloven, die verschillende groepen waar u wel of niet de loongegevens van hebt?
De voorzitter:
Als u kortere vragen stelt, is de kans dat u antwoord krijgt wel groter!
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Kan de staatssecretaris per groep aangeven wat hij voor die mensen kan betekenen en hoe zij hun geld terug kunnen krijgen? Moeten zij bijvoorbeeld zelf naar hun pensioenfonds? Wat kan de staatssecretaris deze mensen beloven?
Staatssecretaris De Jager:
De mensen hoeven niet zelf naar hun pensioenfonds. Zodra wij beschikken over dat loongegeven dat wij zouden moeten krijgen uit de polisadministratie, kunnen wij binnen enkele weken het proces zodanig inrichten dat de mensen binnen enkele weken kunnen worden terugbetaald.
Wij moeten dan wel beschikken over het gegeven loon. Ik kan dus geen datum geven, omdat ik afhankelijk ben van een gegeven dat buiten mijn dienst ter beschikking moet worden gesteld.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Dus de staatssecretaris kan eigenlijk niets toezeggen en zeker niet wanneer?
Staatssecretaris De Jager:
Nee, ik kan niets toezeggen op dit moment.
De heer Irrgang (SP):
Het maakt voor de mensen in kwestie niet uit of zij door de hond of de kat worden gebeten. Het is echt heel vervelend voor hen. De staatssecretaris schrijft in zijn brief dat hij ons vrijdag of maandag aanstaande zal informeren over de stand van zaken. Een stand van zaken hoeft niet persé ook een oplossing in te houden. Zal hij ons vrijdag of maandag melden wanneer het probleem van de mensen die wachten op hun geld kan worden opgelost? Ik neem aan dat dit binnen enkele weken is.
Staatssecretaris De Jager:
Ik zal de Kamer meer informatie sturen zoals ik ook al heb aankondigd in mijn brief. Ik zal contact opnemen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daardoor kan ik meer informatie geven, wellicht ook over mogelijke oplossingsrichtingen. Ik voeg hier wel aan toe dat wij voor de definitieve vaststelling afhankelijk zijn van een gegeven waar wij op dit moment niet over kunnen beschikken. Het UWV werkt keihard om ons dat gegeven te kunnen aanleveren. Het ligt echt niet aan onwil of gebrek aan samenwerking. De samenwerking tussen het UWV en de Belastingdienst is dankzij een gezamenlijk beheerteam goed op orde. Zo lang ik echter niet over het gegeven beschik dat ik conform de wet nodig heb om tot uitbetaling te kunnen overgaan, kan van mij niet worden verlangd dat ik tot terugbetaling overga.
De heer Irrgang (SP):
Begrijp ik het zo dat wij dus vrijdag of maandag net zo goed van de staatssecretaris te horen kunnen krijgen dat dit nog maanden gaat duren? Informatie is iets anders dan een oplossing.
Staatssecretaris De Jager:
Ja. Stel dat ik te horen krijg dat het nog maanden kan duren tot het loongegeven beschikbaar is, dan is het heel lastig om het op een andere manier te doen. Je kunt niet zo maar wat gissen en tot uitbetaling overgaan.
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Begrijp ik het goed dat wij aanstaande vrijdag of maandag van de staatssecretaris te horen krijgen wanneer naar zijn verwachting de gegevens door het UWV kunnen worden aangeleverd dan wel dat het onduidelijk is wanneer die gegevens door het UWV worden aangeleverd?
Staatssecretaris De Jager:
Ja, dit zal ik inderdaad doen. Als het antwoord moet zijn: ik kan u die informatie niet verstrekken, dan kan ik op dat moment niet meer doen dan de Kamer informeren dat mij dat is medegedeeld. Ik heb de urgentie onderstreept en ik twijfel er niet aan dat er in volle vaart aan wordt gewerkt om die gegevens aan te leveren. Zo lang ik die gegevens niet heb, kan ik niet veel meer doen.
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Betekent dit dat wij wellicht volgende week wel een zinvol gesprek kunnen hebben met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die verantwoordelijk is voor het UWV over de vraag hoe en wanneer de loongegevens van het UWV beschikbaar zullen zijn?
Staatssecretaris De Jager:
Dit kan in ieder geval leiden tot een discussie tussen de Kamer en de bewindspersoon die meer informatie over het UWV kan verstrekken. Ik vind het heel lastig om daarover informatie te geven.
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Dit illustreert misschien dat dit de juiste weg is.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Het kabinet spreekt toch met een mond. De staatssecretaris kan zich niet verschuilen achter het feit dat hij niet weet waarom het bij het UWV mis gaat. Hij had dit moeten weten voordat hij hier in debat ging over dit vraagstuk. Ik heb geen idee wat hij in de brief van vrijdag of maandag zal toezeggen. Wat mogen wij daarvan verwachten? Wat mogen de mensen in het land verwachten? Toch niet weer een toezegging dat hij zijn best doet maar dat het nog wel maanden kan duren.
Staatssecretaris De Jager:
Mevrouw Dezentjé heeft een aantal moties ingediend. Ik heb de Kamer een brief gestuurd omdat het gerucht ging dat zij vragen zou stellen over dit onderwerp. Ik vraag in die brief om iets meer tijd om gelegenheid te hebben voor die afstemming.
Ik had dus helemaal niet zoveel tijd om dit debat met het UWV en het ministerie van Sociale Zaken voor te bereiden.
Voorzitter: Ten Hoopen
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik houd mijn moties uiteraard aan.
Staatssecretaris De Jager:
De moties zijn mij uiteraard sympathiek, want ook ik wil zo snel mogelijk te veel betaalde inkomensafhankelijke bijdragen terugbetalen. Ik ben hiervoor echter afhankelijk van andere onderdelen van de keten. Overigens zijn dat onderdelen die de wetgever heel bewust en met goede redenen aan de keten heeft toegevoegd. Al met al kan ik de Kamer dus niet toezeggen wat in de moties wordt gevraagd voor het jaar 2006.
Dan de moties over de systematiek van de terugbetaling in 2007. Ik ben bereid om te onderzoeken welke regelgeving daarvoor nodig is. Ik teken daarbij aan dat het essentieel is dat het nieuw in te richten proces robuust, efficiënt en eenvoudig is. Dat vergt wellicht een vereenvoudiging van het systeem van de inkomensafhankelijke bijdragen. Het huidige systeem is heel complex, omdat allerlei verschillende bronnen bij elkaar opgeteld moeten worden, voordat uitgekomen kan worden op dat bedrag van €31.000. Wellicht moeten wij toe naar een forfaitaire benadering, maar dat moeten natuurlijk de beleidsverantwoordelijke bewindspersonen, onder wie die van het ministerie van VWS, beslissen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Naarmate dit debat vordert, groeit mijn irritatie. De staatssecretaris stuurt ons een brief en ik wil dat de staatssecretaris daarin ingaat op de vraag hoe de besluitvorming is verlopen. Ik vraag dat, omdat de Kamer de bewindslieden van Financiën en VWS in eerdere debatten keer op keer heeft gevraagd of de uitvoering van de zorgtoeslag, Awir en de zorgverzekeringswet op orde was. Steeds weer hebben wij gevraagd of het zou lukken, of het "kraakvrij" was en of de grote groepen betrokkenen wel fatsoenlijk zouden worden behandeld. Over dit soort uitvoeringsvragen is eindeloos in de Kamer gesproken. Ik begrijp nu dat het departement van de staatssecretaris tegen een probleem is aangelopen, waarvan onduidelijk is hoelang de oplossing nog op zich laat wachten. Het kan nog wel eens een hele tijd duren, terwijl het eigenlijk al allemaal goed geregeld had moeten zijn. De staatssecretaris is ons daarover uitleg verschuldigd. Waar is het fout gegaan? Ik kan begrijpen dat mijn verzoek om een schriftelijke reactie de staatssecretaris misschien rauw op het dak valt, maar ik wil het echt weten, want deze gang van zaken bevalt mij totaal niet.
Staatssecretaris De Jager:
Laat ik een misverstand rechtzetten: ook ik vind dat het niet "kraakvrij" is. Dat is het dus niet. Ik ben bereid om hierover een historisch exposé naar de Kamer te sturen en daarover in een algemeen overleg met u van gedachten te wisselen. In het algemeen overleg over de Belastingdienst heb ik overigens al een aantal oorzaken genoemd. De echte oorzaak van de huidige problematiek is echter de stapeling van problemen. Dat het systeem niet "kraakvrij" is, is een juiste constatering. Dat is ook de reden dat ik vrijdagavond een brief met een vereenvoudigingsplan naar de Kamer heb gestuurd. Dit plan dat in de ministerraad is besproken, is bedoeld om een substantiële oplossing voor dit probleem aan te dragen. Je lost dit probleem namelijk niet op door eventjes het systeem aan te passen. Als de systematiek te ingewikkeld is, moet je die durven vereenvoudigen. Pas daarna kun je een goed systeem bouwen.
De heer Vendrik zegt dat in het verleden is toegezegd dat het goed zou gaan. Dan is er kennelijk sprake van voortschrijdend inzicht, aangezien wij nu inzien dat het op een aantal punten te complex is geworden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Die constatering deel ik met de staatssecretaris. Ik heb geprobeerd eerdere debatten zorgvuldig te voeren. Wij kunnen van mening blijven verschillen over nut en noodzaak, maar dat staat los van het gegeven dat wij bewindslieden op hun blauwe ogen moeten kunnen geloven als zij zeggen dat iets uitvoeringstechnisch mogelijk is. Het parlement moet ervan uit kunnen gaan dat de informatie die zij van de regering over de uitvoering krijgt, waar is. Ik kan en kon namelijk niet overzien welke systemen noodzakelijk zijn om dit type wetgeving "kraakvrij" uit te voeren. Ik moet af kunnen gaan op het oordeel dat de bewindslieden destijds hebben gegeven. Ik constateer dat dat niet kan en dat ik wantrouwender had moeten zijn. Dat bevalt mij niet en dat is de reden voor mijn verzoek om uitleg van de staatssecretaris.
Staatssecretaris De Jager:
Achteraf kun je inderdaad conclusies trekken, maar het is altijd gemakkelijk om achteraf te spreken. Voor mij is het belangrijker om vanaf nu met deze wetenschap naar de toekomst te kijken. Over het laatste deel van het betoog van de heer Vendrik wil ik het volgende zeggen. Als de heer Vendrik, elke keer dat ik zeg dat een bepaald voornemen of amendement van de Kamer uitvoeringstechnisch te ingewikkeld is of dat wij het niet moeten doen, vervolgens zegt: oké, laten wij het dan niet doen, dan heeft dit debat alleen maar winst opgeleverd.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik verwacht dat de brief die wij vrijdag of uiterlijk maandag zullen ontvangen, een gezamenlijke brief is van de staatssecretaris en minister Donner. Ik verwacht dat daarin exact staat wanneer de problemen zijn opgelost en wat het kabinet voor deze mensen gaat doen. Ik zou mij kunnen voorstellen dat er een crisisteam wordt geformeerd dat zich specifiek op dit probleem richt. Ik ga er bovendien van uit dat de heffingsrente wordt vergoed over de bedragen die mensen inmiddels bij de Belastingdienst hebben uitstaan.
De voorzitter:
Dit is een toevoeging aan de brief.
Staatssecretaris De Jager:
Ik heb niet gezegd dat het een gezamenlijke brief zou worden. Ik kan daartoe een verzoek doen, maar ik kan hierover geen toezeggingen doen zonder de heer Donner erin te betrekken. Als de Kamer hier prijs op stelt, zal ik het verzoek overbrengen. Mensen die de inkomensafhankelijke bijdrage over 2006 al hadden moeten terugkrijgen, zullen de heffingsrente over de "te late periode" terugkrijgen.
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Ik constateer twee dingen. Ten eerste constateer ik op basis van de gedachtewisseling tussen de heer Vendrik en de staatssecretaris dat wij als Kamer ook een grote verantwoordelijkheid hebben om zorgvuldig na te denken voordat wij deadlines stellen die niet realistisch zijn. In dezen wijs ik er dus op dat de motie van mevrouw Dezentjé Hamming, die van het kabinet eist dat binnen een maand deze te veel ingehouden zorgpremies worden terugbetaald, wederom een verwachting schept bij de burger die helaas -- ernstige zaak, zeer vervelend -- misschien niet kan worden waargemaakt. Ik constateer dat wij daar wederom op het verkeerde pad zijn.
De voorzitter:
Mijnheer Kortenhorst, wacht u even. Als ik goed ben geïnformeerd, maar nu kijk ik even naar mevrouw Dezentjé Hamming, is het verzoek aan haar gedaan om deze twee moties aan te houden. Doet zij dat ook?
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik heb dat verzoek niet ontvangen.
De voorzitter:
U hebt dat toch zelf in het debat naar voren gebracht?
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Neen. Ik heb gezegd: ik houd mij vast aan mijn eigen moties. Goed dat u dat nog even rechtzet, voorzitter, want het is geenszins de bedoeling om mijn moties aan te houden. Ik zet mijn moties dus juist door.
De voorzitter:
Dan is dat helder. Mijnheer Kortenhorst, u kunt uw interruptie kort afronden.
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Ten tweede constateer ik dat de staatssecretaris bereid is om ons aan het einde van de week of begin volgende week te informeren. Ik constateer tevens dat mevrouw Dezentjé Hamming vraagt of ook minister Donner van SZW bij het schrijven van de brief kan worden betrokken, en dat dit nu juist de essentie was van het ordevoorstel dat wij eerder vanmiddag deden. Wederom lijkt het erop dat het politieke opportunisme de boventoon heeft gevoerd.
De heer Irrgang (SP):
De brief die wij vrijdag of maandag krijgen, is een brief van het kabinet. Met wie de staatssecretaris daarover verder contact heeft en welke handtekeningen daaronder staan, is aan hem. Als wij er volgende week opnieuw een debat over voeren, willen wij echter niet te horen krijgen dat de brief alleen van de staatssecretaris is of dat er geen overleg over is geweest. Dat is de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. Wij spreken alleen over een brief van de regering en niet over een brief van de staatssecretaris en de minister van SZW gezamenlijk.
Staatssecretaris De Jager:
Zoals ik al zei, zal ik de krachten bundelen met de heer Donner. Dat hebben wij op dit dossier overigens al gedaan in het gezamenlijke algemeen overleg over SUB/Walvis. Ik zal hem van de wensen van de Kamer op de hoogte stellen. Wij zullen toewerken naar een gezamenlijke reactie of een gezamenlijk debat, afhankelijk van wat er dan uit komt.
Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):
Ik stel vast dat de CDA-fractie het niet nodig vindt om een termijn vast te stellen voor terugbetaling van teveel betaalde zorgpremie. Kennelijk beschikt de CDA-fractie over informatie dat het niet kan en dat het veel langer gaat duren. Ik wijs zowel de heer Kortenhorst als de staatssecretaris er nogmaals op dat mensen die met dit probleem te maken hebben tot drie keer toe de toezegging hebben gehad dat zij het geld terugkrijgen. Het is echter nog steeds niet gebeurd, dus ik vind het alleszins op zijn plaats dat ik namens de VVD-fractie nu maar een termijn stel waarbinnen de terugbetaling moet plaatsvinden, namelijk vier weken. Ik wil graag dat de staatssecretaris in zijn brief de planning van zijn acties aangeeft en ook vermeldt welke oplossingen hij ziet.
Staatssecretaris De Jager:
Wij dreigen in herhalingen te vervallen. Ik heb al aangegeven dat de Belastingdienst alle mogelijke inspanningen heeft verricht op het gebied van dit dossier. Ik vind het ontzettend vervelend dat wij op dit moment niet kunnen uitbetalen. Wij kunnen dat pas gaan doen als wij de loongegevens krijgen aangereikt. Wij doen er alles aan om die loongegevens te verkrijgen. Daarvoor hebben wij natuurlijk ook UWV nodig. In het algemeen overleg over SUB/Walvis en in het technisch overleg dat daaraan is voorafgegaan, is aan de Kamer gemeld dat het op dit moment ontzettend lastig is om de juiste informatie uit de polisadministratie te verkrijgen. U vraagt nu om terugbetaling binnen een maand. Welnu, ik zou dat over een week willen doen, maar zolang wij de gegevens niet hebben -- en die moeten ergens anders vandaan komen -- kan ik volgens de wet niet uitbetalen.
De heer Jules Kortenhorst (CDA):
Mevrouw Dezentjé Hamming zei dat ik een toezegging voor snelle uitbetaling niet belangrijk vond. Ik heb echter aan het begin van mijn betoog heel uitdrukkelijk gezegd dat ik het zowel urgent als belangrijk vind dat het probleem wordt opgelost. Als ik echter een toezegging doe, is het mijn gewoonte om mij daaraan te houden. Zo verwacht ik van de staatssecretaris een toezegging waaraan hij zich kan houden. Mevrouw Dezentjé Hamming kijkt daar misschien anders tegenaan, maar voor mij is een toezegging een toezegging.
De voorzitter:
Dan is nu weer het woord aan de staatssecretaris. Er ligt nog één motie, van de leden Irrgang en Jansen, waarover hij zijn licht zou laten schijnen.
Staatssecretaris De Jager:
Voor zover in 2006 bepaalde wettelijke termijnen van terugbetaling zijn overschreden, wordt er financiële compensatie verleend door middel van heffingsrente. Het betreft mensen met een kleine portemonnee. Wij moeten dit debat echter niet koppelen aan het toeslagendebat. In dit geval gaat het om mensen die meer dan €30.000 per jaar verdienen, want anders zouden zij in het geheel niet met deze problematiek te maken hebben. Ik zeg de Kamer toe dat ik het probleem zo snel mogelijk zal oplossen. De Belastingdienst is inmiddels zo ver om dat te doen, nadat er eerst sprake was van enige aanloopproblemen. Sinds kort zijn wij er echter klaar voor om uit te betalen. Wij hebben nog de loongegevens nodig, maar als wij die krijgen, kunnen wij heel snel uitbetalen. De Kamer heeft van mij de toezegging dat ik de kwestie zal afronden zo snel als binnen mijn vermogen als staatssecretaris ligt.
De beraadslaging wordt gesloten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Inrichtings- en examenvoorschriften vmbo
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs onder meer in verband met enkele aanpassingen in de inrichtings- en examenvoorschriften met betrekking tot het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (30988).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Verdonk (VVD):
Voorzitter. Ik dank mijn collega's dat zij mij de gelegenheid bieden om als eerste het woord te voeren. Ik houd het kort.
De VVD-fractie is blij met dit wetsvoorstel. Ten eerste wordt het mogelijk dat in het vrije deel van de gemengde theoretische leerweg de vakken lichamelijke opvoeding, LOII, als examenvak en Friese taal en cultuur als extra vak worden gekozen. Leerlingen krijgen de mogelijkheid om op een hoger niveau examen te doen. Daar is mijn fractie erg blij mee. De administratieve procedure voor het aanwijzen van de tweede corrector wordt bovendien vereenvoudigd.
Zoals ik zei, is mijn fractie erg blij met het eerste gedeelte. Zij vindt ook dat leerlingen die goed zijn in bepaalde vakken, uitgedaagd moeten worden. Mijn fractie is daarom tegen het voorstel om ook naar een lager niveau te gaan. Zodra je dat doet, maak je het leerlingen namelijk gemakkelijker om niet aan de eisen te voldoen, terwijl wij zo langzamerhand wel weten dat je moet voldoen aan bepaalde basiseisen, wil je slagen in de Nederlandse samenleving.
Mijn fractie staat kritisch tegenover de tweede corrector. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om absoluut te garanderen dat de tweede corrector onafhankelijk is. Ik kan nu al vast zeggen dat ik een amendement indien als de staatssecretaris niet aan dit verzoek tegemoetkomt. Ik besef dat dit als een dreigement klinkt.
Ik maak mijn excuses voor het feit dat ik de vergadering nu dien te verlaten.
De heer Depla (PvdA):
Voorzitter. De Partij van de Arbeid haalt graag het beste uit kinderen. Elke generatie moet zich kunnen verbeteren ten opzichte van de generatie ervoor. Dubbeltjes moeten weer kwartjes kunnen worden. Onderwijs speelt daarin een cruciale rol. De Partij van de Arbeid wil dat iedereen de kans krijgt om het beste uit zichzelf halen, zoals ik net zei. Dan krijgt iedereen gelijke kansen om zich te kwalificeren voor een goede maatschappelijke positie. Het gaat om het ontwikkelen van kennis, vaardigheden en een goede beroepshouding. Een succesvolle schoolcarrière is alleen ook afhankelijk van de belangstelling voor bepaalde scholingsmogelijkheden en van de wil om daarvoor de nodige inspanning te leveren. Dat is niet alleen een persoonlijk gegeven. In het verleden waren ongeschoolde arbeiders van mening dat het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs niet voor hun soort mensen was, zoals in deze tijd meisjes denken dat techniek niets voor hen is. Het gevolg is dat deze leerlingen afzien van bepaalde kwalificatiemogelijkheden. Dit kan ook gebeuren als om wat voor een reden dan ook hun motivatie onvoldoende is of als zij, bij voorbeeld vanwege gezinsomstandigheden, een extra stimulans nodig hebben om het niveau te halen dat zij eigenlijk in zich hebben. Daarom is het zo belangrijk dat het onderwijs niet alleen kennis en vaardigheden overdraagt, maar kinderen ook motiveert om het beste uit zichzelf te halen. Tegen die achtergrond beoordeelt de PvdA-fractie de voorstellen in het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen.
De mogelijkheid om vakken op een hoger niveau te volgen, past goed bij het vertrekpunt van de PvdA-fractie. Zij wil het beste uit kinderen halen en ze motiveren om er een schepje bovenop te doen. Dat onderdeel van het wetsvoorstel steunt mijn fractie dan ook van harte. De Partij van de Arbeid wil meer, zoals blijkt uit het door haar ingediende amendement. Zij koestert al langer de wens dat niet langer het niveau van het zwakste vak het niveau van het diploma bepaalt. Als een leerling het vak Duits niet op een hoger niveau kan doen, bij voorbeeld op de beroepsgerichte leerweg, dan krijgt de leerling nu de mogelijkheid om een vak op een hoger niveau af te sluiten. Het blijft alleen een diploma op het niveau van de basisberoepsgerichte leerweg. Mijn fractie zou het mooi vinden als de inspanningen van leerlingen om het maximale uit zichzelf te halen, ook beloond werden als zij in één vak op een lager niveau examen doen. Mijn fractie wil de vakken Nederlands, Engels en wiskunde wel van deze mogelijkheid uitzonderen en vindt dat maximaal twee vakken op een niveau lager mogen worden gedaan.
Het doel is dus motiveren om het maximale uit zichzelf te halen. Als iemand onvoldoende gemotiveerd is, kan dat leiden tot matige prestaties of tot doubleren. Het is ook mogelijk dat leerlingen daardoor kiezen voor een te laag niveau of dat zij niet meer naar school gaan. Het voorstel om leerlingen de gelegenheid te geven tot het volgen van twee vakken op een lager niveau, mag uiteraard niet worden misbruikt door zogenaamde calculerende leerlingen. De mogelijkheid bestaat dat die leerlingen minder gemotiveerd zijn. In hun visie mogen zij voor twee vakken immers slechter scoren. Zij zijn zich ervan bewust dat zij uiteindelijk toch hetzelfde diploma behalen en vinden dat wel goed. Wij hebben in het amendement daarom opgenomen dat alleen de schoolleiding de bevoegdheid krijgt om leerlingen die mogelijkheid te bieden. Zij kan het instrument zodoende inzetten voor leerlingen voor wie dat positief werkt. Een andere reden voor het geven van die bevoegdheid aan de schoolleiding is dat het instrument alleen effectief kan zijn indien er goede afspraken zijn gemaakt met het mbo in een bepaalde regio. De trend is dat het mbo dat maatwerk wil leveren. Daarover hebben wij vorige week nog gesproken. Op het mbo neemt men ook waar dat vmbo-scholen met dat soort preciezere dossiers werken waardoor de overdracht naar het mbo goed verloopt.
In het verslag hebben wij ook gevraagd wat het nut nog is van het strikt gescheiden houden van de gemengde en de theoretische leerweg. Er waren voor ons twee redenen om die vraag te stellen. De eerste was dat veel mensen een eendimensionaal beeld hebben van het beroepsonderwijs. Dat beeld is dat het een slap aftreksel is van het algemeen vormend onderwijs. In hun visie vertegenwoordigt dat niet een eigen waarde. De theoretische leerweg is onder andere aantrekkelijk vanwege het niveau en omdat die een exclusieve doorgang geeft naar het havo. De leerlingen die de theoretische leerweg volgen, zijn het toekomstige kader van onze bedrijven. Het zou dan ook goed zijn als daar een beroepsgericht vak kon worden gegeven. Het doel moet dus niet alleen zijn het doorstromen naar het havo, maar ook het bieden van meer bagage voor het mbo.
De tweede reden voor het stellen van onze vraag was dat de gemengde leerweg nog een mogelijkheid is voor kinderen die op de lagere school een te laag niveau hebben "meegekregen". Misschien kunnen zij het brede pakket van dertien vakken niet aan. Via de gemengde leerweg is het voor hen later misschien wel mogelijk om met zeven vakken naar het havo door te stromen. Er zijn ook kinderen die een te lage indicatie hebben, terwijl zij veel meer in hun mars hebben. Op school komt dat tot uitdrukking. Dan kan de gemengde leerweg een mogelijkheid zijn om naar het havo door te stromen. Die leerlingen krijgen dan een tweede kans. Wij vinden die gedachte interessant en betreuren het dat in het verslag staat dat dat niet kan. Wij verzoeken de staatssecretaris daarom om daaraan uitgebreider aandacht te besteden en een en ander met het veld te onderzoeken. Graag willen wij weten of leerlingen op het vmbo-t dan beter worden voorbereid om naar het mbo te gaan. Dat zou dan ook een volwaardige route zijn. Daarnaast willen wij weten of er voor kinderen die later opbloeien of die om wat voor reden dan ook een minder breed pakket aankunnen, alsnog gelegenheid kan worden geboden om naar het havo door te stromen.
De twee amendementen van de PVV-fractie zullen wij niet steunen, behalve als wordt voorgesteld om het lesgeven in alle buitenlandse talen op school te verbieden. Het amendement-De Rooij vind ik wat te ingewikkeld. Vooralsnog ben ik er niet van overtuigd dat dat een goede bijdrage levert.
Mevrouw De Rooij (SP):
Mijnheer de voorzitter. Het is een goed moment om een wetswijziging over het vmbo-examen te behandelen. Het is immers de tijd van hoge temperaturen, tweede correctoren, vlaggenstokken met schooltassen en meer dan 90.000 klachten over schoolexamens. Leerlingen die de theoretische of de gemengde leerweg volgen, hebben volgens dit wetsvoorstel de mogelijkheid om in het vrije deel het vak lichamelijke opvoeding 2 of Fries te kiezen.
De SP pleit al jaren voor meer bewegingsonderwijs. Wij zijn blij dat er nu een vak komt, LO2, dat de achtergrond en organisatorische aspecten van beweging en sport behandelt. Wij vinden het jammer dat er niet voor is gekozen om het voor leerlingen uit de basis- en kaderberoepsgerichte leerweg mogelijk te maken om LO2 te kiezen. Sport, bewegen en gezondheid zijn belangrijk. Als de leerling daarnaast nog leert hoe hij moet coachen en organiseren, dan lijkt het mij op het lijf van de basis- of kaderberoepsgerichte leerling geschreven, namelijk actief en praktisch bezig zijn.
De ruimte in het vrije deel van de basis- of kaderberoepsgerichte leerwegen wordt geheel door het beroepsgerichte programma in beslag genomen. Het is daarom volgens de staatssecretaris niet mogelijk, het vak in het vrije deel in te passen. De SP is er ook niet voor om het vak LO2 ten koste te laten gaan van een basisvak als Nederlands of Engels in de bovenbouw. Het kan voor veel leerlingen aantrekkelijk zijn LO2 naast hun reguliere vakken te volgen, dus in hun vrije tijd. Dat werkt voor de leerling hetzelfde als één vak op een niveau hoger afsluiten, namelijk als een extra stimulans. Hij kan trots zijn op zijn diploma met de aantekening dat hij een vak extra met succes heeft afgerond. Het vak zou dus vrijwillig, maar natuurlijk nooit vrijblijvend gevolgd kunnen worden door de leerlingen van de basis- en de kaderberoepsgerichte leerweg. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe zij tegenover dit idee staat.
Het is een goede zaak dat leerlingen de mogelijkheid krijgen dit soort vakken op een hoger niveau af te ronden dan de andere vakken. Voor veel leerlingen zal dit een grote extra stimulans betekenen. Het maakt de leerling trots als op het diploma te zien is dat het vak waarin hij of zij goed is, op een niveau hoger is afgesloten. Ik wil graag van de staatssecretaris weten hoeveel vraag hiernaar is. Ik neem aan dat zij ons kan verzekeren dat de scholen niet op organisatorische problemen stuiten. Volgen de leerlingen de lessen zonodig buiten het schoolgebouw of moet een vmbo-school eerst een eerstegraadsdocent aannemen om een havo-les te geven? Ook vraag ik de staatssecretaris of en, zo ja, hoe alternatieve leerroutes, zoals het leerwerktraject of de arbeidsmarkt gekwalificeerde assistentenopleiding, de AKA, betrokken zijn bij deze wetswijziging.
Op de vraag of het ook mogelijk wordt om examen te doen op een lager niveau, antwoordt de staatssecretaris dat dan "de bodem onder de huidige opleidingsstructuur wordt weggeslagen". Het is jammer dat de staatssecretaris daar zo over denkt. Het vmbo is op dit moment een grote vergaarbak die geen recht doet aan de verschillen tussen de leerlingen onderling en hun verschillende talenten. Volgens mij moeten wij niet kijken of de structuur dan intact blijft, maar moeten wij het onderwijs zo goed mogelijk maken. Het onderwijs moet worden aangepast aan de leerling en niet andersom. Ik kom graag op dit punt terug.
Het komt vaak voor dat leerlingen in een lagere leerweg terechtkomen dan zij, gezien hun cijferlijst, aan zouden kunnen. Zij stranden dan op één vak. Het zou voor deze leerlingen fijn zijn als het mogelijk wordt gemaakt om één vak op een lager niveau af te sluiten. Dit voorkomt dat de leerling gedemotiveerd raakt, zich gaat vervelen, rottigheid gaat uithalen of erger, gaat spijbelen en afhaakt. Dat is het laatste wat wij willen. Ik begrijp dat je niet zonder slag of stoot kunt zeggen dat een leerling een vak op een lager niveau kan afsluiten om vervolgens een diploma met dezelfde waarde toe te kennen. Wij hebben ooit samen afgesproken wat een leerling moet kunnen voordat hij of zij een diploma van de kaderberoepsgerichte leerweg krijgt. Rondt hij of zij bijvoorbeeld economie op een lager niveau af, dan voldoet de leerling niet meer aan deze afspraken. Gelukkig heeft iedere leerling die minder goed is in het ene vak, een talent voor het andere vak. Een mogelijkheid om een diploma van soortgelijke waarde te behouden, maar toch het onderwijs aan te passen op de leerling, zou dus kunnen zijn, dat de leerling het ene vak op een lager niveau afsluit en dit compenseert met het andere vak dat hij op een hoger niveau afsluit. Uiteraard dient de leerling het hoofdvak met een hoofdvak te compenseren en een bijvak met een bijvak. Dat is naar mijn mening een noodzakelijke en waardevolle aanvulling op het amendement van de heer Depla. Ik hoor graag van de staatssecretaris wat zij van mijn voorstel vindt.
De heer Biskop (CDA):
Voorzitter. De mogelijkheid voor leerlingen van het vmbo om lichamelijke opvoeding 2 te kunnen toevoegen aan het examenprogramma maakt een betere aansluiting op de studieprogramma's sport, dienstverlening en veiligheid mogelijk. Ook de mogelijke toevoeging van de Friese taal en cultuur komt tegemoet aan de door de CDA-fractie gewenste aandacht voor de levende streektalen. De Friese taal is immers ook Europees erkend.
De mogelijkheid om vakken op een hoger niveau te kunnen afsluiten in het vmbo ziet de CDA-fractie als een uitdaging aan leerlingen om te excelleren in die vakgebieden waarop zij talenten hebben. Wanneer een leerling deze uitdaging aangaat, maar faalt, dan blijft het volgens de nota van het verslag wel mogelijk en zelfs noodzakelijk de behaalde resultaten te vertalen naar een ander niveau als het gaat om de schoolexamens. Het blijkt echter niet mogelijk de centraal schriftelijk behaalde resultaten dan te vertalen naar het oude niveau. Bovendien wordt aangegeven dat zelfs de mogelijke herkansing op het hogere niveau zou moeten plaatsvinden. Ik begrijp de argumentatie dat wij niet moeten uitlokken dat de leerlingen gaan gokken, maar dat is volgens mij niet aan de orde. Immers, wij praten hier over leerlingen die doelbewust willen excelleren in een bepaald vak.
Wij zouden een dergelijke mogelijkheid toch graag nader onderzocht zien.
Verder heeft de staatssecretaris negatief gereageerd op onze suggestie om toe te staan, een enkel vak dat minder relevant is voor de doorstroming of de uitoefening van een beroep, op een lager niveau af te sluiten; mijn collega's Depla en De Rooij zijn hier al uitgebreid op ingegaan. De staatssecretaris heeft deze suggestie in forse bewoordingen terzijde geschoven; mevrouw De Rooij heeft ze ook al geciteerd: "Dan wordt de bodem onder de huidige structuur weggeslagen." Ik kreeg de indruk dat een opgelaten ballonnetje door een houwitser werd neergehaald. De staatssecretaris heeft ook geen argumenten gegeven. Worden leerlingen zo niet de mogelijkheden ontnomen om maximaal gebruik te maken van hun competenties?
Er is in het verslag ook nog even op het praktijkonderwijs ingegaan. Het valt niet onder deze regeling en de staatssecretaris verwijst in de nota naar aanleiding van het verslag naar het behalen van certificaten die relevant zijn voor de arbeidsmarkt. Zou het dan ook niet redelijk zijn om de kosten die hiermee gemoeid zijn, aan de praktijkscholen te vergoeden? De kosten worden nu verhaald op de ouders of ze worden via het reguliere budget van de school betaald.
Ten slotte nog een reactie op de amendementen. Aan het amendement van de heer Bosma hebben wij geen behoefte. Ik heb er nog even aan gedacht om een subamendement in te dienen om er ook Swahili of gebarentaal aan toe te voegen, maar het lijkt mij verstandiger als de heer Bosma dit amendement gewoon intrekt. Het amendement van mevrouw De Rooij lijkt ons wat ingewikkeld.
De heer Bosma (PVV):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel heeft z'n goede kanten: meer bewegen is goed en dit kan best via de school bevorderd worden. Om dit te onderstrepen had ik eigenlijk even een driedubbele achterwaartse flikflak willen maken, maar ik heb mij ingehouden… Ook het Fries op een hoger niveau aanbieden is hartstikke goed. Met mijn achternaam zou ik ook geen andere mening kunnen hebben, dat zal men begrijpen.
Wel heeft mijn fractie ernstig bezwaar tegen het opwaarderen van Turks en Arabisch in het vmbo. Mijn partij is hier duidelijk over: dit zijn talen die niet in het middelbaar onderwijs onderwezen behoren te worden. Onze scholen moeten helemaal gericht zijn op de assimilatie van allochtonen. Dat er op welke manier dan ook les wordt gegeven in deze talen of dat er examens in deze talen worden afgenomen, is helemaal verkeerd. Het is niet goed dat hiervoor Nederlandse voorzieningen zoals onze schoolgebouwen worden ingezet. De termen oalt en oetc zijn voor de Partij voor de Vrijheid een gruwel; het is zeer terecht dat ze zijn afgeschaft.
Onlangs heeft de Turkse ambassadeur er nog druk op uitgeoefend om aan kinderen in Nederland les in het Turks te geven. Mijn fractiegenoot Fritsma heeft hierover op 3 april mondelinge vragen gesteld en mijn fractie was blij met de reactie van minister Vogelaar, die stelde dat het onwenselijk is om onderwijs in eigen taal en cultuur te geven. Zij stelt dat het niet effectief is gebleken: "Het blijkt uit de mate van Nederlandsetaalbeheersing die in de afgelopen jaren bij deze kinderen is gerealiseerd." Dit is juist, alles moet erop gericht zijn, in de Nederlandse samenleving op te gaan. Wie zijn toekomst in Nederlands ziet, moet Nederlands leren. Les krijgen in de taal van het land van herkomst is daarvoor niet bevorderlijk. Het inrichtingsbesluit biedt de mogelijkheid van ontheffing en er moet dan sprake zijn van het aanbieden van de taal waarom het gaat door een school. Dit zal wel, maar met deze beperkende maatregelen wordt toch de deur wagenwijd opengezet voor het lesgeven in het Turks en het Arabisch aan de snel groeiende islamitische groep in Nederland. Ik verneem graag wat de staatssecretaris hiervan vindt en ik heb, zoals de heer Biskop al aangaf, een amendement hierover ingediend.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
: Voorzitter. Dank aan de Kamer voor de vragen en voor haar betrokkenheid bij dit wetsvoorstel. Ik zal op de vragen ingaan na het maken van een enkele algemene opmerking.
De voorgestelde wijzigingen kennen een verschil in zwaarte. Wij hebben de mogelijkheid gecreëerd om in sommige situaties het vak LO2 te kiezen.
Wij hebben de mogelijkheid van Fries, wat voortkomt uit de convenanten die wij hebben afgesloten. Wij weten dat Friesland er zeer aan hecht om rijkstaal nummer twee te zijn. Het is heel mooi dat het nu ook zo verwerkt is.
Wij hebben de mogelijkheid, weliswaar via de IB-Groep, van de tweede corrector. Daarmee garanderen wij -- dit richting mevrouw Verdonk die niet meer in ons midden is hier -- de onafhankelijkheid. Zo was die en zo blijft die. Alleen de formele aanstelling gaat niet via een procedurele formulierenronde langs de IB-Groep. De IB-Groep heeft zijn onafhankelijkheid op dat moment neergelegd. Het is gewoon een kwestie van aanstellen. Natuurlijk moet de school degene aanstellen die de IB-Groep heeft aangewezen als corrector. Daarmee is de onafhankelijkheid even hard als zij altijd was. Wij hebben alleen de procedure wat vereenvoudigd.
Het mooiste is natuurlijk dat het mogelijk wordt om een vak op een hoger niveau te gaan doen. Het was heel mooi gezegd door de heer Depla. Van een dubbeltje een kwartje maken is natuurlijk een beetje de gedachte van vroeger, dat wij wilden dat mensen meer konden. Waar jonge mensen kunnen excelleren, moeten wij dat ook daadwerkelijk willen stimuleren. Dat is overigens ook de achtergrond geweest achter deze wijziging. Wij hebben niet voor ogen gehad hoe wij met het hele vmbo-beeld, met al die vakken, zouden omgaan. Wij wilden dat leerlingen extra uitdagingen kregen. Het stuk dat minister Van der Hoeven naar de Kamer heeft gestuurd en dat hier besproken is, had ging ook het boeien van leerlingen. De aanleiding ertoe was de mogelijkheid tot excelleren. Dat zit er gewoon in en dat is natuurlijk heel erg mooi. Wij willen dat leerlingen waar mogelijk worden opgetild boven het niveau waarmee zij bezig zijn en dat alle talent dat erin zit, eruit wordt gehaald.
Het gaat om motivatie en om excelleren. Het mooie is dat wij heel goed tegemoet kunnen komen aan die wens tot excelleren met behoud van die betrouwbaarheid van het vmbo-diploma. Dat vmbo-diploma kent een mooie basis van vakken die keurig op de leerweg zijn afgelegd en geëxamineerd, met de examenprogramma's die erbij horen. Dat ene hoge vak geeft het een extra sterretje. De basis wordt behouden. Dat is belangrijk.
Dat brengt mij bij de vraag van de heer Depla en mevrouw de Rooij, bij het amendement van mevrouw De Rooij en in zekere zin ook bij de opmerking van de heer Biskop. Waarom zou je niet naar beneden kunnen? Laat ik nuchter zijn. Wij hebben het in de beantwoording van de vragen helder aangezet, niet om met een botte bijl te werk te gaan maar om eerlijk en helder aan te geven wat het betekent als je dat doet. Daarbij wilden wij ook teruggrijpen op waar wij vandaan komen. Indertijd hebben wij aangegeven dat wij maatwerk willen, dat het gaat om motiveren en excelleren en liever niet devalueren. Dat was een belangrijke achtergrond. Daarom is het voorstel ook zo gedaan. Indertijd is het vmbo gevormd vanuit de wens om overzicht en structuur te krijgen en om de chaos van de verschillende niveaus op allerlei vmbo-scholen te ordenen. Nu zijn er vier kraakheldere leerwegen. Zodra je varieert in niveaus naar beneden is dat weg. De leerwegstructuur vindt zijn betrouwbare waarde in het daadwerkelijk halen van de vakken op het niveau van de leerweg zelf.
De heer Depla (PvdA):
De vorige week hebben wij met de staatssecretaris gedebatteerd over het herontwerp van het mbo. Er werd hoog opgegeven over het feit dat bij leerlingen die binnenkomen maatwerk wordt geleverd, dat wordt gekeken wat hun achtergrond is en wat zij moeten leren, in plaats van die eenheidsworst. In het vmbo zijn sommige scholen bezig met het elektronisch dossier waardoor de informatie van een leerling op het vmbo, veel beter bij het mbo terechtkomt. Nu zegt u eigenlijk dat wij daar vorige week over gesproken hebben, maar dat u dat eigenlijk niet wilt en dat u eigenlijk uniforme helderheid wilt. Juist vanuit die ontwikkeling die u de vorige week zo enthousiast verdedigde, is het toch niet meer dan logisch dat u de schoolleiding gericht dat instrument in handen geeft waarmee zij studenten denkt te motiveren en niet generiek iets te maken waarmee mensen achterover leunen? Dat is toch iets heel moois, waardoor dat grote gevaar dat u schetst helemaal niet meer voorkomt?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik vind het goed om te kijken naar de aansluiting van vmbo en mbo en alles wat daaromheen zit. Ik denk dat wij dat heel goed moeten doen, maar ik hecht er wel aan dat iemand die van een leerweg komt een bepaald basisniveau heeft. Wij hebben zekerheid en helderheid over de instroommogelijkheden bij de beroepsgerichte en de kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo naar mbo-1 en -2 en bij de gemengde en de theoretische leerweg naar mbo-3 en -4. Mijn zorg is dat er dan weer vraagtekens zijn over de doorstroomrechten en dat scholen dan extra gaan toetsen. Wij hebben het niet alleen over het mbo, maar ook over de opleiding voor de politie en de brandweer. Wij hebben transparantie gecreëerd door het vmbo zo te organiseren. Excelleren is natuurlijk prima, want het is altijd goed om meer te hebben dan een basis, maar als je naar beneden gaat, maak je de transparantie, inzichtelijkheid en civiele waarde van het diploma kwetsbaar.
De heer Biskop (CDA):
Het voorstel is niet om naar een lager niveau te gaan en er een ratjetoe van te maken. Als een leerling tegen één bepaald vak aanloopt, terwijl hij verder uitstekende resultaten behaalt, is de vraag of de consequentie moet zijn dat hij dan alles op een lager niveau moet doen.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
De scholen moeten heel goed selecteren en kijken naar kwetsbare kanten van kinderen, waar zij extra ondersteuning moeten geven om te zorgen dat zij dat niveau halen. Ik vind dat daar wel een prikkel achter mag zitten, want daarmee worden mensen ook gestimuleerd. Het gevaar is dat de school zegt: ach, er komt altijd wel een diploma uit. Ik kan mij voorstellen dat een leerling moeite heeft met één vak, maar dan moet je er even harder aan trekken met z'n allen. Ik vind dat een heel goede stimulans voor de school om ervoor te gaan. Het gevaar is aanwezig dat je te makkelijk wat naar beneden zakt, onder het motto: hij haalt het altijd wel. Ik vind het niet zo slecht om ergens een lat te leggen, zodat de school en het kind er goed voor gaan, maar dan moet aan het begin wel goed worden geselecteerd.
Het amendement van mevrouw De Rooij is nog niet ingediend, maar wel genoemd door de heer Depla, wat ik heel creatief vind. Daar zie je al wat er gebeurt: twee vakken erboven, twee vakken eronder, wat zijn dan belangrijke doorstroomvakken, wat staat in evenwicht met elkaar. Ik maak mij grote zorgen dat wij in een chaos terechtkomen. Ik ben gewoon eerlijk over deze oprechte zorg.
Het CDA heeft gevraagd of een cijfer, als iemand op een hoger niveau niet geslaagd is, naar een lager niveau teruggerekend kan worden en over herexamens. Als een jongere kiest voor een vak op een hoger niveau, gaan wij ervan uit dat hij zowel het schoolexamen als het centraal examen doet op dat hogere niveau. Wanneer het schoolexamen is aangemeld bij de IB-groep, moet die weg ook worden voortgezet. De programmaonderdelen zijn verschillend bij gemengde leerweg en havo, want die opties zitten er allemaal in. De IB-groep moet op een bepaald moment weten voor welk examen iemand opgaat. Dan ga je over een grens heen waarbij je niet meer terug kunt.
Als het schoolexamen is geweest en de leerling het bevoegd gezag verzoekt om gelet op het schoolexamen het centraal examen te mogen doen op het eigen leerwegniveau, dan kan het bevoegd gezag kijkend naar het programma en eventueel met aanvullende eisen bij hoge uitzondering die mogelijkheid bieden. Ik wil die uitzonderingsmogelijkheid bij de school laten. Die ruimte is er dan tussen het schriftelijk examen en het centraal examen, voordat het is aangemeld bij de IB-Groep. Is het al aangemeld, dan is er sprake van een formeel traject en dan kan het niet. Die helderheid moeten wij houden. Om na het schoolexamen op een lager niveau centraal examen te doen, moet het schoolexamen heel goed kunnen worden omgezet naar het niveau van de leerweg, eventueel met aanvullende eisen. Ik beveel de scholen aan om dit slechts bij hoge uitzondering te doen, want als de school en de leerling kiezen voor het doen van examen op hoger niveau, dan moet die keuze zeer bewust zijn. Ik ga ervan uit dat de school in dat geval ervoor zorgt dat die leerling het ook redt en niet zomaar de mogelijkheid biedt om examen te doen op hoger niveau.
Omrekenen van het centraal examen naar een ander cijfer ontraad ik. Indertijd hebben de scholen gemeld dat als een zware last te ervaren. Het gaat er ook om dat duidelijk moet zijn waarvoor het examen dat iemand heeft afgelegd, heeft gestaan. Programmaonderdelen kennen, zoals ik al zei, verschillende niveaus en verschillende toetsprogramma's. Er ontstaan dus onvergelijkbare grootheden die men dan toch met elkaar zou moeten vergelijken. Ook hier geldt dat examen afleggen op een hoger niveau een bewuste keus moet zijn. Het moet een traject zijn dat de school al langer volgt. De omrekening van de centrale examens is fraudegevoelig. Het wordt op een gegeven moment onduidelijk hoe er precies mee wordt omgegaan. In die zin raad ik het af. Er is nog een "noodmoment" nadat het schoolexamen is afgelegd. Ik adviseer de scholen om ook met dat "noodmoment" terughoudend mee te zijn, omdat het anders een kwestie is van gokken dat examen op een hoger niveau mogelijk is om als dat niet het geval blijkt, halverwege weer wat anders te roepen. Dit is echt een inspanning die door de school extra wordt gepleegd en natuurlijk extra organisatorische inspanningen van de school vraagt. Immers, er moet worden ingeroosterd en het moet allemaal worden meegenomen. Als voor een hoger examenniveau wordt gekozen, moet men het ook serieus nemen.
De heer Biskop (CDA):
Natuurlijk is terughoudendheid in dezen op haar plaats. Er is een moment waarop het eventueel kan, namelijk tussen het schoolexamen en het centraal schriftelijk. Bestaat dat moment ook nog tussen het centraal schriftelijk en de herkansing?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Nee, want dan ligt bij de IB-Groep klip en klaar vast waar deze leerling voor is gegaan. De leerling kan niet herkansen op een ander examen. Herkansen wil zeggen dat je herhaalt wat je eerder hebt gedaan, namelijk examen doen op een bepaald niveau. Dan kan het dus niet meer.
De PvdA-fractie heeft vragen gesteld over de gemengde leerweg en de theoretische leerweg. Ongetwijfeld komt dat punt ook nog aan de orde wanneer wij straks in brede zin praten over het advies van de Adviesgroep vmbo over het vmbo, de aansluiting op het mbo en dergelijke. Leerlingen kiezen soms bewust voor de gemengde leerweg, omdat er meer praktijk in wordt gegeven en zij er moeite mee hebben om zeven examenvakken op tl-niveau te doen. Wij kennen, door sommigen toegejuicht, nog een aantal mavoscholen. Die hebben op dit moment sowieso niet de mogelijkheid om het op die manier aan te bieden en moeten echt een slag maken. Als wij over het advies van de Adviesgroep vmbo spreken kunnen wij nog eens naar deze elementen kijken. Op dit moment heb ik die behoefte niet.
De heer Depla (PvdA):
U zegt dat de gemengde leerweg een lager niveau is, omdat je daar maar zes en niet zeven vakken op t-niveau hoeft te doen. Ik neem overigens aan dat het praktijkvak van hetzelfde niveau is. Dat argument vind ik dan ook niet sterk.
U gaat niet in op mijn vraag of het niet voor laatbloeiers en diegenen die om welke reden dan ook niet meteen op het hoogste niveau terecht zijn gekomen, een mogelijkheid is om alsnog naar de havo te gaan. Aan de andere kant kan het een route zijn om mensen vanuit vmbo-t beter voor te bereiden op het mbo. Ik snap ook dat er scholen zijn waar het niet van vandaag op morgen kan, maar wij zouden scholen die het wel kunnen op z'n minst de gelegenheid kunnen bieden om het wel te doen.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Als op een bepaald moment aan een leerling is te zien dat er een slag gemaakt moet worden, zou eraan kunnen worden gedacht om hem in die gemengde leerweg op een aantal onderdelen een examen op een hoger niveau te laten doen. Ik zou het jammer vinden als leerlingen die in het begin heel bewust hebben gekozen voor die gemengde leerweg die niet verder kunnen volgen omdat er uiteindelijk een leerweg van gaat worden gemaakt.
De heer Depla (PvdA):
Ik wil niemand de mogelijkheid ontnemen, ook niet degenen die bewust voor die gemengde leerweg hebben gekozen, omdat daar nog steeds dat beroepsvak in zit. Het gaat mij erom dat je mensen uit het vmbo-t beter kan voorbereiden op het mbo en dat het voor de mensen die vanaf de tweede en derde klas van de kadergerichte leerweg naar de gemengde leerweg schuiven de lijn naar de havo wat gemakkelijker wordt.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik denk dat wij daar met die excelleervakken, dus examen op een iets hoger niveau, behoorlijk aan tegemoet komen. Ik verwees al even naar het advies van de vmbo-groep. Wellicht kunnen wij hier nog wat uitgebreider over praten als dat in de Kamer aan de orde komt.
Vanuit het CDA zijn vragen gesteld over het praktijkonderwijs, met name over de certificaten. Het is voor kinderen heel goed als zij op een aantal onderdelen certificaten kunnen krijgen omdat zij dan naast hun diploma nog wat hebben waar ze iets mee kunnen. Wij hebben afgesproken dat de startkwalificatie niet van toepassing is op kinderen uit het praktijkonderwijs. Op deze manier kunnen wij ze wel een eigen waardigheid en waarde geven en hebben ze ook een kwalificatie in de richting van de arbeidsmarkt.
Met de kosten wordt verschillend omgegaan. Sommige scholen betalen het uit eigen middelen, andere uit ESF-middelen, weer andere laten het ouders betalen om hen ook te stimuleren om het kind te motiveren. Wie betaalt bepaalt toch ook altijd een beetje. Ik ben nu niet direct geneigd om het over te nemen. Wel zeg ik de heer Biskot toe dat ik dit punt bij het landelijk werkverband van praktijkonderwijs zal neerleggen om te vragen wat nu precies het probleem is en wat wij daaraan zouden kunnen doen.
De fractie van de SP vroeg hoe groot nu de vraag is. Er is veel vraag naar, maar ik kan dat niet kwantificeren. Het blijkt in ieder geval wel uit vragen van scholen bij het informatiepunt CFI. Als de vraag er is en maatwerk mogelijk is zonder dat het systeem wordt ondergraven, waarom zouden wij het dan niet doen? Ik heb indertijd ergens eens een mooi artikel over Friesland gelezen waaruit bleek dat er al zo'n zeven scholen waren die het met het Fries deden. Er wordt in ieder geval ingespeeld op vragen van de scholen zelf. Het is dus geen window dressing, het gaat echt ergens over!
Als een school in het ene gebouw alleen maar vmbo heeft en vwo/havo in een ander gebouw en iemand toch een deel van zijn opleiding op havo-niveau wil, dan is het best mogelijk dat hij daarvoor wat moet reizen. Dat zal voor de school ook een extra inspanning vragen. Maar, het is aan de school om uit te maken of het gebeurt. Dat is wel belangrijk om hier vast te stellen.
Mevrouw De Rooij (SP):
Dat bedoelde ik niet. Als een kind op een vmbo-scholengemeenschap zit en de theoretische leerweg volgt maar een vak op een niveau hoger wil doen, moet daar eigenlijk een eerstegraadsleraar voor zijn. Moet die vmbo-school dan een eerstegraadsleraar in dienst nemen of kan zo'n leerling bijvoorbeeld worden gedetacheerd naar een havo-scholengemeenschap elders?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Het gaat dan om een sec vmbo-scholengemeenschap. Het is aan het bevoegd gezag om uit te maken of de school deze mogelijkheid wel of niet wil aanbieden. Het bevoegd gezag moet dat beslissen.
Als het bevoegd gezag zegt dat het alleen vmbo kan bieden, gaat het niet door. Ik kan me ook voorstellen dat de school contact opneemt met een collega-school die wel een hoger niveau biedt. Ik zal nagaan of dit inderdaad mogelijk is om te voorkomen dat ik nu onverhoeds iets zeg dat later grote gevolgen blijkt te hebben.
Mevrouw De Rooij (SP):
Voorzitter. Er zijn twee vragen nog niet beantwoord. De eerste is wat de staatssecretaris ervan vindt om leerlingen in de basisberoepsgerichte- en kaderberoepsgerichte leerweg de mogelijkheid te bieden om LO2 vrijwillig, maar niet vrijblijvend te volgen. De tweede is in hoeverre leerwerktraject en AK betrokken zijn bij dit wetsvoorstel.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Voorzitter. Als mevrouw De Rooij het goed vindt, wil ik deze vragen schriftelijk beantwoorden. In het vrije deel van de basisberoepsgerichte- en de kaderberoepsgerichte leerweg is geen ruimte en dit betekent dat er een extra vak moet worden toegevoegd. Op dit moment kan het niet, maar ik weet dat er compensatiewetgeving wordt voorbereid die ertoe leidt dat het wel mogelijk is. Ik zal u daar schriftelijk over informeren.
Mevrouw De Rooij (SP):
Kan de staatssecretaris ons dan laten weten of dit haalbaar is?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik heb de indruk dat dit eraan komt, maar ik wil de Kamer zo precies mogelijk antwoorden.
Verder ben ik vergeten te antwoorden op de vraag van de heer Bosma. Ik ben het niet met hem eens. Wij voeren nu geen discussie over de vraag welke vakken er tot het onderwijs behoren. Wij voegen nu formeel Fries en LO2 toe. De heer Bosma verwijst naar een toelichting op de wet waarin staat hoe moet worden gehandeld als het examen op een hoger niveau wordt afgenomen. Daarin worden Arabisch en Turks genoemd. Wij discussiëren nu niet over de vraag of wij het daarmee eens zijn. Die fundamentele vraag is eerder in de Kamer besproken. Voor alle vakken geldt dat er op een hoger niveau geëxamineerd mag worden. Dit doen wij bijvoorbeeld voor Spaans als een belangrijke wereldtaal en ook voor Arabisch dat ook een belangrijke wereldtaal is. Dit gaat echter niet ten koste van het Nederlands, want het Nederlands blijft een onderdeel van het algemene en dus verplichte deel van elk onderdeel van het vmbo.
De heer Depla (PvdA):
Voorzitter. Ik stel vast dat de Kamer het over het wetsvoorstel eens is, maar dat zij het nog wat mooier wil.
Ik stel verder vast dat er geen meerderheid is voor mijn amendement, daarvoor moet ik dus naar andere wegen zoeken. Het antwoord van de staatssecretaris heeft mij bovendien niet overtuigd. Ik volg de heer Biskop die zegt dat het er niet omgaat dat het niveau omlaag gaat, het gaat erom dat wij kinderen omdat zij een of twee vakken niet zo beheersen, de mogelijkheid ontnemen om voor een groter aantal vakken op een hoger niveau les te krijgen en examen te doen.
De staatssecretaris zegt dat dit tot chaos zal leiden. Eigenlijk zegt zij daarmee dat zij de schoolleiding niet vertrouwt. In ons amendement is juist neergelegd dat de schoolleiding het beste kan beoordelen of dit ertoe zal leiden dat kinderen achterover leunen omdat zij denken: ach, als ik de kadergerichte leerweg wil hebben, kan ik twee vakken op de beroepsgerichte leerweg doen en niemand maakt mij wat.
Dat is de reden om het geen algemeen recht te laten zijn en het aan de schoolleiding over te laten. Verder noemt zij de doorstroming naar het vmbo.
De staatssecretaris is blij dat het eindelijk uniform is geregeld. De hogeschool Fontys heeft leerlingen toegelaten die niet voldeden aan de vooropleidingseisen, maar volgens de school wel voldoende talent hebben. Vandaag bracht deze hogeschool het nieuws naar buiten dat de leerlingen met voldoende talent beter hebben gescoord dan de leerlingen met voldoende vooropleiding. Wij moeten dit idee dus niet zomaar weggooien. Daarbij komt dat wij met het vmbo ook die kant opgaan. Om te voorkomen dat dit idee van tafel verdwijnt, dien ik mede namens de heer Biskop van de CDA-fractie de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het voor leerlingen binnen het vmbo niet mogelijk is om één of enkele vakken op een lager niveau af te sluiten;
overwegende dat het van belang is om leerlingen te stimuleren het maximale uit zichzelf te halen door enkele vakken op een hoger niveau te laten behalen;
overwegende dat niet langer het zwakste vak het niveau moet behalen waarop vmbo'ers hun diploma behalen en dat daarom het volgen van één of maximaal twee vakken op een lager niveau ook mogelijk dient te zijn;
overwegende dat dit niet wenselijk is voor de vakken Nederlands, Engels en wiskunde;
overwegende dat de afstemming met het mbo hiervoor wenselijk is;
verzoekt de regering, in afstemming met het mbo de mogelijkheden te onderzoeken de schoolleiding de mogelijkheid te bieden om leerlingen één of maximaal twee vakken op een lager niveau te laten behalen, met uitsluiting van de vakken Nederlands, Engels en wiskunde,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Depla en Biskop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (30988).
De heer Depla (PvdA):
Voorzitter. Ik ben overtuigd door het argument van de staatssecretaris dat mensen die hebben aangegeven examen op een hoger niveau te willen doen, niet tussentijds van deze keuze kunnen afzien. Het mag geen gok worden die je altijd kunt doen, omdat je er een paar maanden later weer van af kunt zien. Als iemand herexamen doet en zijn inspanning voor het hogere niveau heeft geleverd, moet het wel mogelijk zijn om het herexamen op het lagere niveau te doen. De heer Biskop zal hierover een motie indienen.
De staatssecretaris is niet overtuigd van de nut en noodzaak van het samenvoegen van de gemengde leerweg en het vmbo-t. Zij stelt dat leerlingen die de gemengde leerweg volgen, de mogelijkheid hebben om een vak op een hoger niveau te volgen. Volgens mij hebben de vakken op de gemengde leerweg en het vmbo-t hetzelfde niveau en dat zou betekenen dat dit argument vervalt. Een commissie gaat hierover nadenken. Ik zal daarom hierop terugkomen als het rapport van deze commissie klaar is. Kan de staatssecretaris mij zeggen of het rapport van deze commissie en de kabinetsreactie voor het einde van het jaar naar de Kamer zullen worden gestuurd?
Mevrouw De Rooij (SP):
Voorzitter. Het vmbo moet volgens de staatssecretaris structuur aanbrengen. Dat is hartstikke leuk, maar voor een groot deel van de leerlingen zijn deze termen eigenlijk al te moeilijk.
De staatssecretaris wil het niveau net als ik in mijn creatieve plan garanderen door eisen te stellen aan het diploma. Zij wil maatwerk leveren, omdat de scholen daarnaar vragen. Dat wil ik ook. Ik wil alleen ook dat alle talent wordt benut. Wij mogen leerlingen niet hun toekomst ontnemen. De heer Biskop en de heer Depla wezen hier eveneens op.
Er zijn echt leerlingen -- ik ken ze persoonlijk -- die struikelen over een slecht vak en vervolgens in een lagere leerweg terechtkomen. Zij kunnen fluiten naar de opleiding die tot het beroep van hun dromen zou leiden. De staatssecretaris ziet graag prikkels in het onderwijs en ik denk dat voor deze groep het hogere vak deze prikkel zou moeten zijn.
Ten slotte wil ik nog zeggen dat ik benieuwd ben wat de motie van de heer Depla ons gaat brengen.
De heer Biskop (CDA):
Voorzitter. De heer Depla heeft mede namens mijn fractie een motie ingediend over examen doen op een lager niveau. Ik kom even terug op het moment van het herexamen indien een leerling die gekozen heeft voor een hoger niveau bij het eindexamen toch faalt. Moeten wij dan wachten tot deze leerling nog een keer faalt? Moet hij dan een jaar lang wachten voordat hij examen mag doen op het reguliere niveau? Ik dien hierover de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat door de regering de wenselijkheid wordt onderkend om leerlingen in het vmbo te laten excelleren door vakken op een hoger niveau te laten volgen dan waarop zij regulier onderwijs volgen;
constaterende dat door middel van de wijziging van de Wet voortgezet onderwijs betreffende aanpassingen inrichtings- en examenvoorschriften vmbo (30988) de mogelijkheid wordt gecreëerd om vakken op een hoger niveau te kunnen afsluiten;
overwegende dat het wenselijk is dat leerlingen die er niet in slagen om het examen op het hogere niveau voldoende af te sluiten, het examen op het reguliere niveau alsnog binnen hetzelfde schooljaar kunnen herkansen;
verzoekt de regering, de mogelijkheid te onderzoeken en waar mogelijk te realiseren voor het doen van een herexamen op het reguliere niveau, wanneer een leerling gebruik gemaakt heeft van het hoger toegestane niveau van examinering en daarin geen voldoende resultaat heeft gehad,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Biskop en Depla. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (30988).
De heer Biskop (CDA):
Dan kom ik ten slotte op het praktijkonderwijs. Wat betreft de bekostiging van de beroepskwalificerende vakbekwaamheidscertificaten geeft de staatssecretaris aan dat het misschien stimulerend werkt om ouders iets te laten betalen, of dat er wellicht ESF-gelden beschikbaar zijn. Wij hebben het over een kwetsbare groep jongeren. In een vorig debat over de kwalificatieplicht heb ik daarover al mijn zorg uitgesproken. Ik heb de staatssecretaris uitgedaagd om juist voor de groep praktijkschoolleerlingen het maximale mogelijk te maken. Ik vind het niet wenselijk om de kosten daarvan buiten het onderwijs neer te leggen, en dien daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het voor leerlingen van het praktijkonderwijs niet mogelijk is om certificaten te behalen voor hun praktijklessen;
constaterende dat deze leerlingen voor het behalen van beroepskwalificerende vakbekwaamheidscertificaten zijn aangewezen op opleidingsinstituten buiten hun eigen school;
constaterende dat de kosten verbonden aan het behalen van deze certificaten voor rekening van ouders en/of praktijkschool zijn zonder dat daarvoor een bekostiging geldt;
overwegende dat het wenselijk is dat leerlingen van een praktijkschool, die in staat zijn om een beroepskwalificerend vakbekwaamheidscertificaat te behalen, daartoe ook financieel in de gelegenheid worden gesteld;
verzoekt de regering, de mogelijkheid te onderzoeken om de kosten voor het behalen van beroepskwalificerende vakbekwaamheidscertificaten te vergoeden via de bekostiging van de praktijkscholen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Biskop en Depla. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (30988).
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Staatssecretaris Van Bijsterveld-Vliegenthart:
: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de vragen en opmerkingen in de tweede termijn. Er is een aantal moties ingediend. De heer Depla sprak over een amendement. Handhaaft hij dat amendement of komt zijn motie in plaats daarvan?
De heer Depla (PvdA):
Het amendement op stuk nr. 7 heb ik gisteren ingediend. Mijn motie op stuk nr. 10 die ik net heb ingediend, komt daarbij.
Staatssecretaris Van Bijsterveld-Vliegenthart:
Er zijn vragen gesteld over de mogelijkheid voor leerlingen om vakken op een lager niveau af te sluiten. Daar zijn al behoorlijk veel argumenten over uitgewisseld. Ik blijf er grote vraagtekens bij plaatsen. Ik vind het heel belangrijk dat er een zorgvuldig selectieproces plaatsvindt en dat leerlingen worden gestimuleerd. Het is niet dat ik scholen niet vertrouw. Ik vind echter dat er stimulansen moeten zijn om ervoor te zorgen dat alles eruit wordt gehaald wat erin zit. De aanleiding van de huidige voorstellen was de wens om te excelleren. De structuur moet transparant zijn. Dat soort termen zal niet al te direct worden begrepen op het vmbo. Het is echter wel belangrijk voor ons. Ook het vmbo moet, net als andere zaken, worden omgeven met goede wetgeving. Die kan soms ingewikkeld zijn en ingewikkelde woorden bevatten. Wij doen dat echter om te proberen om de mensen tot volle bloei te laten komen. Wij verschillen er van mening over of de huidige voorstellen voldoende zijn om dat te bereiken of dat er nog een schepje bovenop kan door de mogelijkheid te creëren om vakken op een lager niveau af te sluiten. Ik heb al gezegd dat ik daarover denk.
In de motie-Depla/Biskop op stuk nr. 10 wordt gevraagd of, in overleg met het mbo, kan worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn. De Adviesgroep vmbo komt met een advies waar wij in het najaar over zullen spreken. Ik vind het prima om dit verzoek in dat licht te bekijken. Ik blijf argumenten houden tegen het voorstel, maar ik ben wel bereid om te onderzoeken wat de feitelijke problemen zijn en welke mogelijkheden er zijn. Ik ontraad het aannemen van het amendement op stuk nr. 7 zeer stellig. Mijn oprechte zorg is dat wij te snel ingrijpen in de structuur. Ik ben wel bereid om het onderzoek te doen waar in de motie om wordt gevraagd.
De voorzitter:
Laat u het oordeel over de motie aan de Kamer over?
Staatssecretaris Van Bijsterveld-Vliegenthart:
Ja, maar ik zou de motie ook als overbodig kunnen aanmerken. Ik zeg bij dezen dat ik het verzoek zal doorspelen aan de Adviesgroep vmbo.
De heer Depla (PvdA):
Dat is geen ondersteuning van het beleid. Als ik het goed begrijp, doet de staatssecretaris een toezegging.
Staatssecretaris Van Bijsterveld-Vliegenthart:
Ik ben nog steeds van mening dat er sterke argumenten tegen dit voorstel zijn. Als de Kamer mij een breed gedragen verzoek doet om er vanuit verschillende invalshoeken naar te kijken, ben ik bereid om dat te doen. De uitkomsten van dat onderzoek zullen worden meegenomen in het debat komend najaar over het advies van de Adviesgroep vmbo.
De heer Depla (PvdA):
Ik wil even een precies antwoord hebben, omdat ik wellicht mijn motie kan intrekken. Gaat de staatssecretaris aan de Adviesgroep vmbo vragen wat deze vindt van het voorstel om schoolleidingen de bevoegdheid te geven om leerlingen in bepaalde vakken examen te laten doen op een lager niveau? Krijgen wij dan dit najaar niet alleen een advies over de toekomst van de gemengde leerweg en de theoretische leerweg, maar ook een antwoord op onze vraag op basis waarvan wij het debat verder kunnen voeren? Heb ik dat goed begrepen?
Staatssecretaris Van Bijsterveld-Vliegenthart:
Nee. Het zou kunnen dat ik de Adviesgroep vmbo vraag om dit te onderzoeken. Er zal een algemeen debat over het vmbo worden gevoerd aan de hand van het advies van de Adviesgroep vmbo.
Daarbij zal ik ervoor zorgen dat er dan nader onderzoek is gedaan naar de vraag die u hebt gesteld. Het is aan mij hoe ik daar vorm en inhoud aan geef. Mij lijkt dat u dan in ieder geval voldoende inzicht in de gegevens rondom uw vraag hebt.
De heer Depla (PvdA):
Dan trek ik mijn amendement bij dezen in. Dat lijkt mij wel zo praktisch. De motie houd ik nog even aan om het duidelijk geformuleerd te krijgen, zodat wij daarop in het najaar kunnen terugvallen.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik heb bij dezen gezegd dat wij dat zullen doen.
De voorzitter:
Het amendement-Depla (stuk nr. 7) is ingetrokken.
Mevrouw De Rooij (SP):
Als de adviesgroep zich er toch over gaat buigen, kan die dan ook nagaan hoe het zit met de vakken op een hoger niveau?
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
U doelt op de teneur van uw amendement?
Mevrouw De Rooij (SP):
Ja.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Wij gaan goed na hoe het zit. Uw vraag wordt er allicht meteen bij betrokken. Dat lijkt mij geen probleem. Laten wij dat afspreken. Dan hebben we het totaal in beeld en voeren wij een inhoudelijk debat, erop rekenend dat de uiteindelijke inhoud doorslaggevend is.
Mevrouw De Rooij (SP):
Dan trek ook ik mijn amendement in.
De voorzitter:
Het amendement-De Rooij (stuk nr. 8) is ingetrokken.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik heb zojuist beloofd, na te gaan hoe het zit waarnaar mevrouw De Rooij vroeg. Ik koppelde daaraan de vraag of een vmbo-school uit winkelen kon gaan bij een andere school. Dat kan. Het is geen probleem, mits de school het zelf wil aanbieden. Het is aan de school om dat af te wegen, want het vergt toch de nodige organisatie. Dat moeten wij respecteren, vind ik.
Een herexamen impliceert dat je iets herhaalt wat je al hebt gedaan. Het examen dat je herhaalt kan alleen maar een examen zijn dat je reeds hebt gedaan. Dat maakt iets tot een herexamen. Ik vind dat er behoorlijk veel ruimte zit door de mogelijkheid daartoe in uitzonderlijke gevallen direct na het schoolexamen te bieden, dus voordat het aangemeld is bij de IB-groep. Ik denk wel dat het lastig is, want een herexamen impliceert een herhaling van iets wat al gedaan is. Wij gaan het echt over een ander examen hebben. Dat vind ik niet zo consequent.
De heer Biskop (CDA):
De consequentie kan de staatssecretaris ook van een andere kant bekijken. De consequentie is namelijk dat een leerling die erop vastloopt, een jaar moet wachten voordat hij op dat andere niveau examen kan doen. Ik begrijp de staatssecretaris goed, maar zou haar willen vragen, deze mogelijkheid toch nader te onderzoeken.
Staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart:
Ik zal die mogelijkheid bestuderen, maar ik blijf het niet logisch vinden.
In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat ik de landelijke werkgroep de mogelijkheid wil laten onderzoeken om de kosten van het behalen van beroepskwalificerende en vakbekwaamheidscertificaten te vergroten, et cetera. Ik zal vragen hoe dat op dit moment werkt en in hoeverre het een probleem is voordat ik de portemonnee trek. Ik vind dat dit eerst nader moet worden onderzocht. Ik had eigenlijk de toezegging al gedaan. In die zin vind ik de motie overbodig.
Ik heb al tegen de heer Depla gezegd dat wij er in het najaar op terugkomen, maar mij rest hem nu al te zeggen dat een leerling uit de gemengde leerweg een extra vak kan kiezen en daarmee vervolgens op het niveau van de theoretische leerweg kan komen. Het is dus niet allemaal afgekaart, zoals ik in mijn eerste termijn al zei. Dit is nu bevestigd. Er kan nu al een extra vak worden gekozen, waardoor het niveau van de theoretische leerweg kan worden behaald. Ik vind dat wij daar eigenlijk best veel flexibiliteit in hebben.
Volgens mij heb ik nu alle vragen beantwoord. Ik hoop dat tenminste, anders hoor ik het ongetwijfeld nog.
De voorzitter:
Wij zijn aan het einde van de algemene beraadslaging gekomen. Er is nog een amendement over. Verder is er een aantal moties ingediend. Aanstaande dinsdag stemmen wij daarover.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
Uit deze ongecorrigeerde tekst mag niet worden geciteerd. Aan deze tekst kunnen geen rechten worden ontleend.
---------------------------------------------------------
Stemmingslijst wetsvoorstel 30145 (Bevordering voortgezet ouderschap na scheiding en afschaffing flitsscheiding)
Tweede Kamer der Staten-Generaal; week 24 (indicatief); 12 juni 2007
Stemmingen in verband met: 30 145, Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding)
30 145 (bijgewerkt t/m nr. 26)- artikel I, onderdeel A
- derde nader gewijzigd amendement Teeven (23,II) (invoegen nieuw onderdeel A0a)
- onderdelen Aa en Ab
- derde nader gewijzigd amendement Teeven (23,III) (invoegen vier nieuwe onderdelen Ac t/m Af)
- onderdeel B
- gewijzigd amendement Bouchibti (19,I)
- onderdeel Ba
- onderdeel C
- derde nader gewijzigd amendement Teeven (23, IV) (invoegen nieuw onderdeel Ca)
- derde nader gewijzigd amendement Teeven (23,V)
- onderdeel D
- derde nader gewijzigd amendement Teeven (23,VI) (invoegen twee nieuwe onderdelen Da en Db)
- onderdelen E t/m G
- amendement De Pater-van der Meer c.s. (24,I) (invoegen nieuw onderdeel Ga)
- onderdeel H
- Gewijzigd amendement De Wit (26)
- onderdeel I
- onderdeel J
- amendement De Pater-van der Meer (24,II)
- gewijzigd amendement De Wit (15)
- onderdeel K
- onderdelen L t/m T
- artikel I
- artikel II, onderdeel A0
- gewijzigd amendement Bouchibti (19,II)
- onderdeel A
- onderdelen B t/m E
- artikel II
- derde nader gewijzigd amendement Teeven (23,VII) (invoegen nieuw artikel IIA)
- derde nader gewijzigd amendement Teeven) (23,VIII)
- artikel III
- derde nader gewijzigd amendement Teeven (23,IX) (invoegen nieuw artikel IIIA)
- artikelen IV en V
- derde nader gewijzigd amendement Teeven (23,I)
- beweegreden
- wetsvoorstel
Stemming over: motie ingediend bij Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding)
- 30 145, nr. 25: de motie-Agema over een sanctie op het frustreren van de omgangsregeling
Geen opmerkingen:
Een reactie posten