donderdag, april 12, 2012

535. Turkse vader krijgt 3 jaar celstraf voor onttrekking van zijn dochtertje aan moeder (LJN: BW2171). Zou dat ook gebeurd zijn als vader een moeder was geweest?

Drie jaar cel voor onttrekking van dochtertje aan haar moeder

Bron: Rechtspraak.nl, Alkmaar , 12-4-2012

Een 32-jarige inwoner van Alkmaar is door de rechtbank van Alkmaar veroordeeld voor het onttrekken van zijn dochter aan het gezag van haar moeder. Het toen 2-jarige meisje was tijdens een verblijf van het gezin in Turkije door de rechter in de rechtbank van Konya aanvankelijk voorlopig toegewezen aan de verdachte tijdens detentie van haar moeder. Nadat deze was vrijgesproken heeft de familiekamer het kind in oktober 2010 aan haar moeder toevertrouwd en dit is in december 2010 bevestigd.

Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren. De straf is hoger dan de eis van de officier van justitie die een gedeelte van de straf in voorwaardelijke vorm had gevorderd. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank overwogen dat de man het recht in eigen hand heeft genomen en alle rechterlijk uitspraken heeft genegeerd. Ook na terugkeer in Nederland heeft de man de uitspraken genegeerd waarbij het kind door de Nederlandse rechter is toevertrouwd aan haar moeder, met bevel tot afgifte onder oplegging van een dwangsom. Inmiddels is ook lijfsdwang opgelegd. De rechtbank neemt het de man ernstig kwalijk dat hij niet alleen ieder contact tussen het nu 3-jarige meisje en haar moeder afwijst, maar daarnaast ook de moeder in het geheel geen informatie geeft over de verblijfplaats en het welzijn van haar dochter.

Uitspraken: BW2171

LJN: BW2171, Rechtbank Alkmaar , 14.810019-11

Datum uitspraak: 12-04-2012
Datum publicatie: 12-04-2012
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaats: Rechtspraak.nl

Inhoudsindicatie:
Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag en bevoegd opzicht van de moeder tijdens verblijf van de verdachte en zijn vrouw en hun tweejarige dochter in Turkije. Haags kinderbeschermingsverdrag. Voortduren van de onttrekking na de ten laste gelegde periode, in weerwil van uitspraken van rechters in familiekamers in Turkije en in Nederland. Veroordeling tot gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.

Uitspraak
RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf

Parketnummer:   14.810019-11 (P)
Datum uitspraak:   12 april 2012

TEGENSPRAAK
(gemachtigd raadsman)

VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het

OPENBAAR MINISTERIE

tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats]([geboorteland]) op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats], feitelijke verblijfplaats onbekend.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2012.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. G.J.M. Kruizinga, advocaat te Alkmaar naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2010 tot en met 2 maart 2011 in de gemeente Alkmaar, althans in Nederland en/of in Turkije, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige beneden de 12 jaren oud, te weten [de dochter], geboren op [geboortedatum], die toen aldus de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, genoemde minderjarige niet aan haar moeder, te weten [de moeder] teruggegeven, terwijl door de Turkse rechter (van de rechtbank in familiezaken te [plaatsnaam]) op 18 oktober 2010 (en/of welk [tussen]vonnis is bevestigd op 16 december 2010) was beslist dat
- het gerechtelijke bevel van 07 september 2010 van voornoemde rechtbank in familiezaken, tot afgifte van voornoemde minderjarige aan hem, verdachte, is ingetrokken en/of
- voornoemde minderjarige door hem, verdachte, aan de moeder, te weten [de moeder], moet worden teruggegeven;

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4. Overweging ten aanzien van het bewijs

A. Inleiding
De verdachte is in 2007 in het huwelijk getreden met [de moeder] (hierna: de moeder). In 2008 is de moeder bij de verdachte in Nederland komen wonen en op [geboortedatum] werd uit het huwelijk een dochter geboren, [de dochter]. Tijdens een vakantie in Turkije in de zomer van 2010 kregen de verdachte en de moeder ruzie. De verdachte heeft aangekondigd van haar te willen scheiden. De moeder heeft daarop een poging tot zelfdoding ondernomen en is vervolgens aangehouden en in bewaring gesteld op verdenking van het vergiftigen van haar dochter [de dochter]. Op 7 september 2010 heeft de rechtbank te [plaatsnaam] (Turkije) [de dochter] bij voorlopige maatregel toegewezen aan de verdachte. Toen de moeder de daaropvolgende maand werd vrijgesproken heeft dezelfde rechtbank tot tweemaal toe bepaald dat [de dochter] moest worden toegewezen aan de moeder. In weerwil van deze beslissingen van de rechtbank in Turkije, heeft de verdachte [de dochter] niet aan de moeder afgegeven. De moeder heeft aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag door de verdachte.

De rechtbank dient te beoordelen of het ten laste gelegde feit bewezen te achten is. Voorts dient de rechtbank te oordelen over de strafbaarheid van het feit en van de verdachte.

B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.

De tenlastelegging is onderbouwd met uitspraken van de Turkse rechter van 18 oktober 2010 en van 16 december 2010. Volgens de raadsman was de Turkse rechter gelet op het door Turkije geratificeerde Haags kinderbeschermingsverdrag, te weten het verdrag van 1961 (hierna: het Verdrag), echter niet bevoegd en kan de maatregel waarin [de dochter] aan de moeder werd toegekend niet worden erkend, nu niet blijkt dat de rechtbank in [plaatsnaam] aan de Nederlandse autoriteiten kenbaar heeft gemaakt dat zij voornemens was een dergelijke maatregel te nemen

D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
In juni 2010 is de moeder met [de dochter] naar Turkije gegaan. De verdachte is hen nagereisd. Op 6 augustus 2010 werd de moeder in Turkije aangehouden omdat zij ervan werd verdacht dat zij had gepoogd haar dochter om het leven te brengen. Bij voorlopige maatregel van 7 september 2010 – genomen in het kader van een door de verdachte ingediend verzoekschrift tot echtscheiding – heeft de rechtbank in [plaatsnaam] het voogdijschap over [de dochter] aan de verdachte toegekend.

Op 13 oktober 2010 is de moeder vrijgesproken van het haar ten laste gelegde. In dit vonnis is onder meer overwogen dat, nu in het bloed van het kind niet is aangetroffen het werkzame bestanddeel van rattengif, het opzet op de dood van kind ontbreekt, terwijl evenmin de wijze waarop de moeder heeft gepoogd zelfdoding te plegen door het drinken van rattengif uit een zuigflesje tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde kan leiden. Bij beschikking van 18 oktober 2010 heeft de rechtbank in [plaatsnaam] het besluit van 7 september 2010 ingetrokken en bepaald dat [de dochter] naar de moeder moest worden gebracht. Op 16 december 2010 heeft de Turkse rechter de eis van de verdachte om, met wijziging van laatstgenoemde beschikking, het tijdelijk ouderlijk gezag weer aan hem toe te kennen, afgewezen. De verdachte erkent dat hij [de dochter] in weerwil van deze rechterlijke uitspraken niet aan de moeder heeft teruggegeven. Toen de moeder vrijkwam heeft haar broer telefonisch contact met de verdachte opgenomen, omdat de moeder [de dochter] wilde ophalen. De verdachte heeft [de dochter] elders ondergebracht en is naar Nederland gereden. [de dochter] staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de verdachte, [adres en woonplaats]. De verdachte heeft verklaard dat hij [de dochter] bij haar moeder vandaan houdt, omdat hij de moeder niet vertrouwt. De verdachte heeft [de dochter] ondergebracht bij een kennis die ook een vrouw en een kind heeft.

De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak toepasselijk is het door de raadsman genoemde Haags kinderbeschermingsverdrag van 1961, nu Turkije niet is toegetreden tot het ‘Haags kinderbeschermingsverdrag 1996’.

Anders dan de raadsman is de rechtbank evenwel van oordeel dat de bevoegdheid van de Turkse autoriteiten om een beschermingsmaatregel ten aanzien van [de dochter] te nemen niet voortvloeit uit artikel 4 van het Verdrag, maar uit artikel 9 van dat Verdrag, welk artikel onder meer bepaalt dat de autoriteiten van iedere Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de minderjarige zich bevindt, in spoedeisende gevallen de noodzakelijke beschermingsmaatregelen nemen.

Hiertoe overweegt de rechtbank dat, gelet op de omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, vanaf augustus 2010 sprake was van een urgente situatie die in het belang van [de dochter] onmiddellijk ingrijpen van de Turkse autoriteiten vergde. Immers, tussen de verdachte en de moeder was een ernstig conflict ontstaan, resulterend in een poging tot zelfdoding van de moeder en daaropvolgend haar aanhouding op verdenking van een strafbaar feit. De verdachte heeft vervolgens een echtscheidingsverzoek ingediend. Hangende dit verzoek tijdens de detentie van de moeder waren de Turkse autoriteiten – als de autoriteiten van het land waar [de dochter] zich op dat moment bevond – gehouden zo spoedig mogelijk duidelijkheid te scheppen over het voorlopig gezag over [de dochter]. Na de vrijspraak en daarmee samenhangende vrijlating van de moeder was het conflict tussen de verdachte en de moeder geenszins voorbij, de echtscheiding werd doorgezet en beiden maakten aanspraak op [de dochter], die zich op dat moment nog altijd in Turkije bevond. In een dergelijke conflictsituatie, waarbij beide partijen hangende een procedure het tijdelijk gezag eisen over een minderjarige, is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van een spoedeisend geval zoals bedoeld in artikel 9 van het Verdrag. Dit maakt dat de Turkse autoriteiten zowel op 18 oktober 2010 als op 16 december 2010 bevoegd waren maatregelen betreffende het gezag over [de dochter] te nemen.

De Nederlandse rechter heeft, na een voortgezette mondelinge behandeling waar zowel de verdachte als de moeder aanwezig waren, op 28 maart 2011 bepaald dat [de dochter] aan haar moeder wordt toevertrouwd en heeft tevens de afgifte van [de dochter] aan de moeder bevolen op straffe van een dwangsom. Ingevolge artikel 9 van het Verdrag waren de uitspraken van de Turkse rechter derhalve gedurende de hele ten laste gelegde periode van kracht.

Uit het voorgaande volgt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode heeft gehandeld in strijd met eerdergenoemde bevoegd genomen beslissingen van de rechtbank in [plaatsnaam], door [de dochter] niet terug te geven aan de moeder die niet slechts mede het ouderlijke gezag had maar tevens het opzicht over [de dochter]. De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.

5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij in de periode van 18 oktober 2010 tot en met 2 maart 2011 in Nederland en/of in Turkije, opzettelijk een minderjarige beneden de 12 jaren oud, te weten [de dochter], geboren op [geboortedatum], die toen aldus de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen genoemde minderjarige niet aan haar moeder, te weten
[de moeder] teruggegeven, terwijl door de Turkse rechter (van de rechtbank in familiezaken te [plaatsnaam]) op 18 oktober 2010 (welk tussenvonnis is bevestigd op 16 december 2010) was beslist dat
- het gerechtelijke bevel van 7 september 2010 van voornoemde rechtbank in familiezaken, tot afgifte van voornoemde minderjarige aan hem, verdachte, is ingetrokken en
- voornoemde minderjarige door hem, verdachte, aan de moeder, te weten [de moeder] moet worden teruggegeven;

6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Beroep op noodtoestand
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte in het belang van de gezondheid van [de dochter] er tijdens de ten laste gelegde periode voor heeft gekozen [de dochter] niet bij haar suïcidale moeder achter te laten en daarbij geen uitvoering te geven aan een gerechtelijk bevel. De verdachte is ervan overtuigd dat de moeder [de dochter] in levensgevaar heeft gebracht nu er sporen van rattengif in het flesje van [de dochter] zijn gevonden. Het welzijn van [de dochter] weegt zwaarder, waarbij is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Ten aanzien van de subsidiariteit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen alternatief, minder ver gaand middel, kon worden aangewend.

De raadsman heeft bovendien een beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid gedaan. De verdachte beschermt met het niet overdragen van [de dochter] aan haar moeder het welzijn van [de dochter], hetzelfde rechtsgoed dat door artikel 279 Wetboek van Strafrecht wordt beschermd.

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het beroep op een rechtvaardigingsgrond dient te worden afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand dient de noodtoestand objectiveerbaar te zijn en dus niet alleen in de beleving van de verdachte te bestaan. Uit de beschikking van 18 oktober 2010 blijkt dat de rechter van de familiekamer het gegeven, dat de moeder terecht heeft gestaan op verdenking haar kind te hebben vergiftigd, bij zijn afweging heeft betrokken. Daarbij is de rechter tot het oordeel gekomen dat de moeder is vrijgesproken van het ten laste gelegde en dat [de dochter] haar moeders zorg en liefde nodig heeft. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een belangenconflict, de rechter in Turkije heeft immers het belang van [de dochter] tot uitgangspunt genomen en de verdachte stelt hetzelfde te doen. Dat de verdachte dit belang anders afweegt dan de rechter, maakt dit niet anders. Gelet hierop is er geen sprake van een objectiveerbare noodsituatie, maar van een tweetal rechterlijke uitspraken waarmee de verdachte het niet eens is. De verdachte heeft immers de kans benut om wijziging van de uitspraak van 18 oktober 2010 te vragen waarna deze uitspraak is bevestigd. Het beroep op noodtoestand wordt dan ook verworpen.

Nu van tegengestelde belangen geen sprake is, verwerpt de rechtbank voorts het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.

Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag en bevoegd opzicht terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaar oud is.

7. De strafbaarheid van de verdachte

Beroep op psychische overmacht
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte uit angst voor het welzijn van [de dochter] dusdanig in paniek is geraakt bij het aanhoren van de onbegrijpelijke beslissing van de Turkse familierechter, dat er sprake is van psychische overmacht. De verdachte had immers gehoord dat de moeder zichzelf en hun tweejarige dochter [de dochter] had vergiftigd, waarna hij [de dochter] volledig overstuur in het ziekenhuis heeft bezocht. De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen.

Beoordeling door de rechtbank
Bij psychische overmacht is sprake van een psychische drang veroorzaakt door een van buiten de dader komende kracht. Deze psychische drang moet van een zodanige aard zijn dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en dat de dader de drang redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de wilsvrijheid van de verdachte niet aangetast. De verdachte heeft bewust besloten de beslissing(en) van de Turkse rechter niet uit te voeren, omdat de verdachte het niet eens was met die beslissing(en).

Die beslissing van de verdachte is niet genomen in de eerste dagen van paniek zoals door de verdediging beschreven. Integendeel was [de dochter] in die periode aan de verdachte toevertrouwd. De beslissing is genomen en gehandhaafd in de ten laste gelegde periode van meer dan vier maanden. Het beroep op psychische overmacht wordt daarom afgewezen.

De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.

8. De strafoplegging

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zal meewerken aan het vonnis van de rechtbank in Turkije in die zin dat hij het kind onder het gezag van de moeder stelt.

Standpunt van de verdachte/de verdediging
Voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt zonder dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond, heeft de raadsman een veroordeling zonder strafoplegging ex artikel 9a Wetboek van Strafrecht bepleit. Subsidiair heeft de raadsman bepleit het advies van de reclassering op te volgen en de verdachte te veroordelen tot een werkstraf. Meer subsidiair heeft de raadsman aansluiting gezocht bij rechterlijke uitspraken waarbij een geheel voorwaardelijke straf werd opgelegd.

Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.

De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Hij heeft zijn minderjarige dochter [de dochter] onttrokken aan het over haar gestelde gezag en opzicht door haar in strijd met verschillende rechterlijke beslissingen niet terug te brengen naar haar moeder en haar op een voor de moeder onbekende plaats onder te brengen. [de dochter] was ten tijde van die beslissingen twee jaar en zij heeft sindsdien haar moeder niet meer gezien. De verdachte heeft de uitspraken van de Turkse rechter welbewust genegeerd en aldus het recht in eigen hand genomen.

De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat de verdachte [de dochter] niet alleen tijdens de ten laste gelegde periode, maar ook nadien onttrokken heeft gehouden aan het wettig gezag en opzicht van haar moeder. Op 28 maart 2011 heeft de Nederlandse familierechter eveneens beslist dat [de dochter] aan de moeder wordt toevertrouwd met bevel tot afgifte van [de dochter] aan haar moeder.

Deze beslissing is nadien bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 oktober 2011 uitvoer bij lijfsdwang verklaard.

Bovendien heeft de Turkse rechter op 3 oktober 2011 de echtscheiding uitgesproken en de voogdij van [de dochter] aan de moeder toegekend. Ook deze beslissingen hebben de verdachte er niet toe gebracht [de dochter] aan haar moeder over te dragen. Tijdens de terechtzitting van deze rechtbank en kamer van 1 februari 2012 heeft de rechtbank de verdachte, door tussenkomst van zijn raadsman en zijn in de zaal aanwezige familie, dringend aanbevolen om contact op te nemen met de moeder voor overleg over [de dochter]. De verdachte heeft ook deze aanbeveling naast zich neergelegd, naar mededeling van diens raadsman omdat hij de tijd daarvoor niet rijp acht.

Daarnaast neemt de rechtbank het de verdachte kwalijk dat hij de moeder geheel in het ongewisse laat over de verblijfplaats en het welzijn van hun dochter. De moeder heeft tot op heden geen idee waar haar kind verblijft, of zij het goed maakt en door wie zij wordt verzorgd. De verdachte staat in de weg aan elke vorm van contact. De stelling van de verdachte dat hij handelt in het belang van [de dochter] acht de rechtbank niet geloofwaardig, nu het hier gaat om een zeer jong kind – nu drie jaar – van wie evident is dat zij juist vanwege haar jonge leeftijd haar moeder nodig heeft. Hoezeer de moeder wordt aangegrepen door de verdwijning van haar dochter, werd nog eens onderstreept door de schriftelijke slachtofferverklaring die namens de moeder is overgelegd. De rechtbank kan slechts raden naar de gevolgen die het handelen van de verdachte voor zijn dochter heeft gehad, wier moeder haar van de ene op de nadere dag werd ontnomen.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een ernstig misdrijf is veroordeeld.

Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 27 juni 2011. Reclassering Nederland adviseert een onvoorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf aangezien de verdachte niet open staat voor begeleiding vanuit de reclassering of een andere instelling. Gezien de ernst van het feit en het voortduren van het feit is een werkstraf naar het oordeel van de rechtbank echter een gepasseerd station.

De rechtbank is, gelet op het vorenstaande en gezien de halsstarrige houding van de verdachte, van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf op haar plaats is. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding een deel van die straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De verdachte heeft keer op keer laten zien zich van rechterlijke beslissingen niets aan te trekken. Een voorwaardelijke straf zal er in de visie van de rechtbank dan ook evenmin toe leiden dat de verdachte zijn dochter in de toekomst zal herenigen met haar moeder, zodat daarvan geen meerwaarde uitgaat.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

10. Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.

Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.

Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) jaren.

Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. E.M. Devis, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2012.

Dhr. P.H.B. Littooy is sinds 01-01-2011 senior rechter bij de Rechtbank Alkmaar en is sinds 01-03-2002 voorzitter van Klachtencommissie III voor de Raden voor de Kinderbescherming Amsterdam, Haarlem, Utrecht en Alkmaar als nevenbetrekking.

Mv. L. Boonstra is sinds 01-10-2006 rechter bij de Rechtbank Alkmaar en is sinds 01-09-2011 lid van de Medezeggenschapsraad van Basisschool De Panta Rhei in Beverwijk en sinds 01-08-2010 lid van de Oudercommissie van Kinderdagverblijf De Waterval in Beverwijk als nevenbetrekkingen.

Mv. E.M. Devis is sinds 01-06-2009 rechter aan de Rechtbank Alkmaar en was voordien van 01-08-2006 tot 31-05-2009 advocaat bij Van Gessel Advocaten in Amsterdam.

Commentaar bij deze uitspraak (concept)

Onderstaand commentaar betreft slechts een eerste concept en is nog in ontwikkeling en verre van definitief.

Bevoegdheid Turkse rechter - Is de gezagsbeschikking van de Turkse rechter een kinderbeschermingsmaatregel in het kader van artikel 9 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 of niet?

De drie Alkmaarse rechters (voorzitter-rechter dhr. P.H.B. Littooy, tevens voorzitter van Klachtencommissie III voor de Raden voor de Kinderbescherming Amsterdam, Haarlem, Utrecht en Alkmaar, en de rechters mv. L. Boonstra en mv. E.M. Devis) veronderstellen in hun uitspraak LJN BW2171 van 12 april 2012 (zie hieronder) een 'spoedeisende kinderbeschermingsmaatregel' (OTS of UHP) bij een gezagsuitspraak van een Turkse rechter bij een scheiding, om vervolgens, met een beroep op Artikel 9 uit het door Turkije geratificeerde Haags kinderbeschermingsverdrag uit 1961, een jonge Turkse vader uit Alkmaar 3 jaar gevangenisstraf te kunnen geven op grond van onttrekking (Sv art. 279). De uitspraak van de Alkmaarse rechters was daarbij ook zwaarder dan de eis van het OM.
Artikel 9, Haags verdrag van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen (1961)
  • De autoriteiten van iedere Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de minderjarige zich bevindt of goederen bezit, nemen in spoedeisende gevallen de noodzakelijke beschermingsmaatregelen.
  • Voor zover zij hun uitwerking nog niet hebben gehad, verliezen de met toepassing van het vorige lid genomen maatregelen hun kracht, zodra de ingevolge dit Verdrag bevoegde autoriteiten de door de omstandigheden vereiste maatregelen hebben genomen.
Allereerst heeft de rechtbank van het Turkse Konya, toen een moeder tijdens het kort verblijf van het gezin in Turkije vanwege een dreigende scheiding een zelfmoordpoging had ondernomen en er daarbij ook rattengif is aangetroffen in het babyflesje van beider dochtertje, met de voorlopige toewijzing van het dochtertje aan vader, al de kinderbeschermingsmaatregel in spoedeisende situaties genomen, die aan haar ook toekwam op grond van Artikel 9 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (zie artikel 9, lid 2 hierboven). Op grond van de gewone verblijfplaats van het kind in Nederland is het immers vervolgens niet de Turkse, maar de Nederlandse rechter die bevoegd was tot het nemen van verdere gezagsmaatregelen over het kind.

Verder lijkt de latere gezagsbeschikking door de rechtbank van Konya in oktober en december 2010 ook in haar aard geen kinderbeschermingsmaatregel (OTS, UHP) in het kader van het Haags Kinderbeschermingsverdrag, maar een gezagsbeschikking in het kader van een scheiding, te zijn geweest. En daartoe was de Turkse rechter op grond van de gewone verblijfplaats van het kind in Nederland alweer niet bevoegd. Dat kwam toe aan de Nederlandse rechter.

En hoewel oudervervreemding ons inziens als een van de ernstigste vormen van kindermishandeling moet worden gezien, wordt oudervervreemding bij scheiding momenteel toch niet als vorm van kindermishandeling door de Nederlandse kinderbescherming en in het Nederlandse familierecht erkent.
Ergo een kind weghouden bij een andere ouder is volgens het Nederlandse familierecht en de Nederlandse kinderbescherming dan ook geen kindermishandeling, waartegen een kinderbeschermingsmaatregel gerechtvaardigd is.

Daar spreekt tegen dat de Nederlandse rechter in een later stadium toch alsnog de uitspraken van de onbevoegde Turkse rechter heeft bevestigd en dat vader zijn dochtertje ook nu nog steeds onttrokken houdt aan de moeder als de andere ouder.

Tot slot moet vastgesteld worden dat moeders in Nederland nog nooit effectief veroordeeld en opgesloten zijn voor het misdrijf van onttrekking (WvS, Art. 279), terwijl het aantal gepleegde misdrijven van onttrekking door moeders vele malen groter is dan het aantal gepleegde misdrijven van onttrekking door vaders.

Voorlopige conclusie
De vader stelt: "De verdachte is ervan overtuigd dat de moeder [de dochter] in levensgevaar heeft gebracht nu er sporen van rattengif in het flesje van [de dochter] zijn gevonden."

De rechters stellen daar tegenover: "Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand dient de noodtoestand objectiveerbaar te zijn en dus niet alleen in de beleving van de verdachte te bestaan." 

Voor de vader levert het gevonden rattengif in het babyflesje van zijn dochter echter een voldoende objectiveerbare noodtoestand op, waar de rechtbank dit tegenspreekt.

Uitspraak LJN BW2171 van 12 april 2012 van de Rechtbank Alkmaar waarin een jonge Turkse vader van 32 jaar uit Alkmaar, die als vader de ouderlijke zorgplicht (BW1, Art. 247, Leden 1 en 2) voor zijn dochter serieus heeft genomen, tot 3 jaar gevangenisstraf is veroordeeld, moet tegen deze achtergrond daarom wel als leven verwoestend, buitenproportioneel, discriminerend en seksistisch beoordeeld worden.

BW1, Artikel 247, Leden 1, 2 en 3: Zorgplicht ouders:
  1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden
  2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
  3. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.


_____
Disclaimer: Vader Kennis Centrum (VKC) kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. VKC huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel VKC de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is VKC niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van VKC worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van VKC voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____

Geen opmerkingen:

Een reactie posten