woensdag, november 24, 2010

361. 'Meet The Judge'-bijeenkomst Rechtbank Utrecht op 24 november 2010 - Verslag

Auteur: Peter Tromp Msc, Coördinator/voorzitter van Vaderkenniscentrum.nl van Stichting Kind en Omgangsrecht

Woensdagavond 24 november 2010 was ik aanwezig bij de bijeenkomst “Meet The Judge” van de Rechtbank Utrecht. Deze bijeenkomst van de Rechtbank Utrecht bleek druk bezocht. Er was een gemeleerde groep van bezoekers met enerzijds ervaringen met het recht en anderzijds jonge en oudere mensen die geïnteresseerd waren in de opleiding tot rechter.

Van de zijde van de Rechtbank Utrecht waren, naast de communicatieadviseurs van de rechtbank, ook aanwezig de president van de rechtbank, dhr. mr. H.AE. Uniken Venema (zie ook bijlage 1), en een groep van ca. 10 rechters, w.v. (slechts) één oud-familierechter, meerdere bestuursrechters, meerdere civiele rechters, een kantonrechter en meerdere strafrechters.

De totale groep bezoekers werd na ontvangst opgedeeld over vijf gesprekstafels, waarna in drie gespreksronden, waarbij de rechters steeds in koppels van gesprekstafel wisselden, in tafelgesprekken aan de steeds wisselende rechterskoppels vragen gesteld kon worden.

Zoals gezegd was de vertegenwoordiging vanuit het familierecht echter minimaal en dat was erg jammer. Later begreep ik van een van de andere deelnemers wel dat er tegenwoordig geen vaste familierechters meer zijn en dat alle rechters in een job-rotatie- of rouleerschema van vijf jaar alle rechtsgebieden beurtelings voor hun rekening nemen. Toch vond ik het bijzonder jammer en erg mager dat er, behalve oud-familierechter dhr. mr. A.S. Penders, van de huidige groep familierechters aan de Rechtbank Utrecht helemaal niemand aanwezig was.


Inhoudsopgave:

A. Eerste gespreksronde:
1. Vraag naar de verhouding tussen de geslachten bij de Utrechtse rechters en beleid van de rechtbank gericht op meer mannelijke en allochtone rechters
2. RAIO of RIO: De twee trajecten van de rechtersopleiding
3. Geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel bij rechtbank voor het niet-nakomen van rechterlijke beschikkingen in het familierecht: Dat is de taak van het OM

B. Tweede gespreksronde:
4. Bij de bestuursrechters van de Rechtbank Utrecht dienen weinig tot geen bestuursrecht zaken tegen de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg als bestuursorganen

C. Derde gespreksronde:
5. Over neutraliteit en onafhankelijkheid van, en non-discriminatie door, de Utrechtse rechters in het familierecht
6. Er heeft in het verleden een studiemiddag van de Rechtbank Utrecht met de Dwaze Vaders plaats gevonden (Update: Later bleek dit een studiemiddag van de Afdeling Familierecht van de Rechtbank Utrecht met de Stichting Ouders Zonder Omgang (OZO) te zijn geweest, die op 12 november 2009 in Utrecht plaatsvond. Zie hieronder in de tekst bij punt 6 voor een link naar een verslag daarvan op de OZO-website.)
7. Beschikbare tijd per zaak: Utrechtse familierechters schrijven eigen beschikkingen en vonnissen niet, dat doen de secretaressen van de rechters
8. De Rechtbank Utrecht meent in Rv. Art. 815, Lid 6 een ontsnappingsclausule te hebben gevonden voor de verplichte wettelijke eis dat partijen bij een scheiding altijd een ouderschapsplan moeten opstellen en voorleggen aan de rechter en hanteert deze ontsnappingsclausule ook in de praktijk en eist niet altijd het wettelijke ouderschapsplan!
9. Ongrondwettelijke beperking van de openbaarheid van rechterlijke uitspraken door de Rechtbank Utrecht
10. De familierechter aan de Rechtbank Utrecht is 'lijdelijk' en onderzoekt zelf niet, d.w.z. doet niet aan waarheidsvinding bij bv. valse beschuldigingen

Bijlagen:
Bijlage 1: Mr. H.AE. (Herco) Uniken Venema (50), president van de rechtbank Utrecht
Bijlage 2: Openbaarheid van uitspraken in de rechtspraak? De omslachtige of ontbrekende regelingen voor het opvragen van de 99% van de niet op Rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken bij de Rechtbank Utrecht

A. Mijn eerste gespreksronde:

1. Vraag naar de verhouding tussen de geslachten bij de Utrechtse rechters en beleid van de rechtbank gericht op meer mannelijke en allochtone rechters
Op mijn vraag naar een gender-breakdown analyse van de populatie rechters naar geslacht, i.v.m. de overvloed aan vrouwelijke rechters in het familierecht, werd mij door dhr. mr. J.W. Wagenaar, rechter/persrechter aan de Rechtbank Utrecht en oud-advocaat, verzekerd dat de Rechtbank Utrecht evenveel mannelijke als vrouwelijke rechters zou tellen. Door het job-rotation systeem zou de oververtegenwoordiging van vrouwelijke rechters in het familierecht zijn opgevangen. Wel werd ik verwezen naar de recente RAIO-enquete onder Rechterlijke Ambtenaren In Opleiding (RAIO - zie hieronder, de beginopleiding voor rechters) waaruit zou blijken dat daar veel meer vrouwen dan mannen op af kwamen. Andere bronnen waarnaar verwezen werd voor meer informatie over de verhouding tussen vrouwelijke en mannelijke rechters waren het Ministerie van Justitie en de Raad voor de Rechtspraak aan de Kneuterdijk in Den Haag.

Verder blijken er nauwelijks allochtone rechters te zijn en blijkt er geen gericht beleid te worden gevoerd door de rechtbanken en de beide opleidingstrajecten (zie hieronder) om een representatieve populatie rechters op te leiden naar zowel allochtone afkomst als naar geslacht

2. RAIO of RIO: De twee trajecten van de rechtersopleiding
Er zijn voor rechters twee opleidingstrajecten: 1. de RAIO-opleiding voor jonge beginnende rechters die 4-6 jaar duurt en 2. de RIO-opleiding (Rechters In Opleiding) die 1 jaar duurt voor ervaren juristen, die vanuit advocatuur etc. zij-instromen. In dat ene jaar RIO opleiding krijg je een opleiding in een tweetal rechtssectoren (bv. familierecht en bestuursrecht). Voorwaarde voor toelating tot deze zij-instroom van de RIO-opleiding is 6 jaar relevante werkervaring in een juridisch beroep. RAIO's in opleiding mogen nog geen recht spreken in rechtszaken, maar RIO's in opleiding juist wel begreep ik. De selectiecriteria aan de poort blijken voor beide opleidingen erg hoog en zwaar en er zijn veel afvallers. Men moet verder als het ware bij de rechtbank van opleiding solliciteren voor toelating.

3. Geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel bij rechtbank voor het niet-nakomen van rechterlijke beschikkingen in het familierecht: Dat is de taak van het OM
Daarnaar gevraagd, na eerst gewezen te hebben op de massaliteit waarmee in het familierecht beschikkingen (omgang, ouderschapsplan) door de ouders niet worden nagekomen, m.n. door moeders, werd mij door dhr. mr. J.W. Wagenaar meegedeeld dat hij en zijn collegarechters zich op geen enkele manier verantwoordelijk voelen voor het niet-nakomen en de handhaafbaarheid en handhaving van rechterlijke uitspraken. Mw. mr. H.A. Brouwer verwees daarvoor geheel naar het OM. Het OM wordt door de rechterlijke macht dus geheel verantwoordelijk gesteld voor het niet nakomen en/of handhaven van beschikkingen in het familierecht.

B. Mijn tweede gespreksronde:

4. Bij de bestuursrechters van de Rechtbank Utrecht dienen weinig tot geen bestuursrecht zaken tegen de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg als bestuursorganen
De Raad voor de Kinderbescherming en de Bureaus Jeugdzorg zijn tevens zgn. bestuursorganen en moeten daarmee o.m. ook voldoen aan de wetgeving inzake openbaar bestuur (WOB) en de eisen die daarin gesteld worden aan bestuursorganen. Daarnaar gevraagd deelde mw. mr. J.M. Willems, bestuursrechter aan de Rechtbank Utrecht, echter mee dat er in Utrecht nauwelijks bestuursrechtzaken tegen de Raad voor de Kinderbescherming of de Bureaus Jeugdzorg spelen. mv. Willems vertelde verder dat er in het bestuursrecht in Utrecht enerzijds een accent gelegd wordt op mediation, bevorderen dat partijen er onderling uitkomen. Anderzijds wordt er een accent gelegd op snel beslissen door de rechter, d.w.z. er wordt snel gekozen wie van de partijjen in zijn gelijk zou staan: rechtspreken als keuzeproces.

C. Mijn derde gespreksronde:

5. Over neutraliteit en onafhankelijkheid van, en non-discriminatie door, de Utrechtse rechters in het familierecht
Ondanks het ontbreken van een "equal level playing field" (een gelijk speelveld) tussen vaders en moeders in het familierecht getuige het feit dat rechters in het familierecht bij scheiding de kinderen in 85% van de gevallen met moeders meegeven en eveneens in diezelfde 85% van de gevallen vaders naar de kinderen op een onoverbrugbare achterstand zetten in een marginale omgangsregeling/ouderschapsplan, vinden de rechters bij de Rechtbank Utrecht toch dat men geen last heeft van een zgn. "maternal preference". Men acht zichzelf neutraal, onafhankelijk en discrimineert niet ten opzichte van vaders verzekert dhr. mr. A.S. Penders, de enige aanwezige oud-familierechter en voormalig Hoofd Juridische Ondersteuning aan de Rechtbank Utrecht, mij. En in zijn eigen praktijk als familierechter waren de kinderen even vaak in de zorg van vader meegegeven als in de zorg van moeder, zo deelde hij mee. Men is zich kennelijk nauwelijks bewust van het ontbrekende gelijke speelveld tussen vaders en moeders en de "maternal preference" voor moeders en enorme discriminatie van vaders van rechters in familierechtbeschikkingen bij de Rechtbank Utrecht zo blijkt nu. Daarnaar gevraagd ontkent men dit of vindt men dat het eigenlijk niet bestaat.

6. Er heeft in het verleden een studiemiddag van de Rechtbank Utrecht met de Dwaze Vaders plaats gevonden
Diverse malen tijdens het gesprek wordt mij door dhr. mr. A.S. Penders verder gewezen op een studiemiddag die in het verleden met de Dwaze Vaders aan de Rechtbank Utrecht werd georganiseerd. Ik hou mij daarom aanbevolen als iemand mij nadere informatie kan verschaffen over wat op deze studiemiddag aan de orde kwam.

Update met dank aan Theo Nieuwenhuizen (OZO): Later bleek dit geen studiemiddag met de Dwaze Vaders te zijn geweest, maar een studiemiddag met de Stichting Ouders Zonder Omgang. De studiemiddag van Stichting Ouders Zonder Omgang (OZO) met de Afdeling Familierecht van de Rechtbank Utrecht heeft in Utrecht plaats gevonden op vrijdag 12 november 2009. Het verslag daarvan valt terug te lezen in het laatste nummer van OZO-nieuws in 2009 op de website van OZO. Zie daarvoor: http://www.stozo.nl/OZOnieuws2009-4.htm

7. Beschikbare tijd per zaak: Utrechtse familierechters schrijven eigen beschikkingen en vonnissen niet, dat doen de secretaressen van de rechters
Op mijn vraag hoeveel tijd familierechters nu beschikbaar hebben voor een zaak in het familierecht krijg ik van dhr. mr. A.S. Penders als antwoord, zoveel tijd als hij zelf nodig acht, zonder dat hij concrete informatie geeft over de hoeveelheid tijd die hij in de voorbereiding en na de zitting aan een familierechtzaak kan besteden en besteed. Op mijn doorvragen deelt dhr. mr. A.S. Penders wel mede dat de Utrechtse familierechters als tijdsbesparing de eigen beschikkingen en vonnissen niet hoeven te schrijven, dat doen de secretaressen voor de rechters. Zij maken een samenvatting en schrijven de beschikking waarna de rechter goed(- of af)keurt.

Mw. mr. V.M.M. van Amstel, vice-president van de Rechtbank Utrecht en bestuursrechter, deelt daarop mee dat zij zelf gemiddeld per werkweek van 4 dagen ongeveer 15 rechtszaken afhandelt en rekent voor dat dit op een gemiddeld beschikbare tijd van ca. 2,5 uur per zaak neerkomt. Als een zaak echter meer tijd vraagt dan neemt zij die ook in de thuisuren zo deelt zij mede (vgl. de situatie voor een leerkracht die ook vaak 's avonds thuis nog werkt aan de lesvoorbereiding voor de volgende dag etc.).

Ook mw. mr. V.M.M. van Amstel benoemd daarbij weer, evenals eerder de bestuursrechter mw. mr. J.M. Willems uit de tweede ronde, een zekere mate van tijdsdruk als inherent aan het proces van beslissingen nemen en keuzes maken waarvoor de rechter nu eenmaal staat en benadrukt de noodzaak van het "keuzes maken" voor rechters, het wikken en wegen, waarbij te licht bevonden wordt.

Op mijn daarop bij mw. mr. V.M.M. van Amstel opgeworpen tegenwerping en aangezwengelde discussie dat er in het familierecht juist veel teveel door rechters gereduceerd wordt tot het maken van keuzes tussen de beide ouders - vóór de een en tégen de ander - terwijl het er in het familierecht nu juist om zou moeten gaan dat er GEEN keuze voor één van de beide ouders gemaakt wordt, maar dat BEIDE ouders na de uitgesproken scheiding behouden blijven voor het kind en dat familierechtelijke beschikkingen nou juist niet moeten gaan over het maken van keuzes tussen de ouders, maar over regelingen die het mogelijk moeten maken dat beide ouders beschikbaar blijven in het leven van hun kinderen, komt door de inmiddels ontbrekende tijd helaas niet echt meer aan bod. Bijzonder jammer, want ik was benieuwd geweest naar de reactie van mv. Vivienne van Amstel op dit onderwerp.

8. De Rechtbank Utrecht meent in Rv. Art. 815, Lid 6 een ontsnappingsclausule te hebben gevonden voor de verplichte wettelijke eis dat partijen bij een scheiding altijd een ouderschapsplan moeten opstellen en voorleggen aan de rechter en hanteert deze ontsnappingsclausule ook in de praktijk en eist niet altijd het wettelijke ouderschapsplan!
Op mijn vraag dat, nu de wet op het voortgezet ouderschap na scheiding sinds maart 2009 in Art. 815, Leden 2 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bij scheiding altijd een ouderschapsplan voorschrijft, er bij scheidingszaken aan de Rechtbank Utrecht ook altijd door de familierechter een ouderschapsplan wordt vastgesteld, deelt de vice-president van de Rechtbank Utrecht, mw. mr. V.M.M. van Amstel, mij mede, dat dat niet altijd gebeurd aan de Rechtbank Utrecht en dat dat ook niet altijd noodzakelijk zou zijn. De Rechtbank Utrecht heeft voor het verplicht op te stellen Ouderschapsplan namelijk een ontsnappingsclausule gevonden en past die ook toe in Art. 815, Lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Art. 815, Leden 2 en 3: Wettelijk verplicht ouderschapsplan bij scheiding
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv); Derde Boek. Van regtspleging van onderscheiden aard; Zesde Titel. Rechtspleging in zaken betreffende het personen- en familierecht; Tweede afdeling. Rechtspleging in scheidingszaken:
http://wetten.overheid.nl/BWBR0001827/DerdeBoek/ZesdeTitel/Tweedeafdeling/1/Artikel815/geldigheidsdatum_30-11-2010

Lid 2.Het verzoekschrift bevat een ouderschapsplan ten aanzien van:
a. hun gezamenlijke minderjarige kinderen over wie de echtgenoten al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen;
b. de minderjarige kinderen over wie de echtgenoten ingevolge artikel 253sa of 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen.

Lid 3.In het ouderschapsplan worden in ieder geval afspraken opgenomen over:
a. de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken, bedoeld in artikel 247 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, verdelen of het recht en de verplichting tot omgang, bedoeld in artikel 377a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vormgeven;
b. de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen;
c. de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.

Art. 815, Lid 6: De ontsnappingsclausule van de Rechtbank Utrecht om toch geen verplicht ouderschapsplan van scheidende partijen met kinderen te eisen
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv); Derde Boek. Van regtspleging van onderscheiden aard; Zesde Titel. Rechtspleging in zaken betreffende het personen- en familierecht; Tweede afdeling. Rechtspleging in scheidingszaken:
http://wetten.overheid.nl/BWBR0001827/DerdeBoek/ZesdeTitel/Tweedeafdeling/1/Artikel815/geldigheidsdatum_30-11-2010

Lid 6.Indien het ouderschapsplan, bedoeld in het tweede lid, of de stukken, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a tot en met c, redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.

9. Ongrondwettelijke beperking van de openbaarheid van rechterlijke uitspraken door de Rechtbank Utrecht
Grondwet, Art. 121: Openbaarheid van rechtspraak
http://wetten.overheid.nl/BWBR0001840/geldigheidsdatum_30-11-2010#Hoofdstuk6
Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.
Volgens Art. 121 uit de Nederlandse grondwet èn Art. 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (fair trial) dienen rechterlijke uitspraken allemaal en zonder uitzondering in het openbaar te geschieden.  Maar van de ca. twee miljoen uitspraken, die Nederlandse rechters jaarlijks doen (en die inmiddels ook allemaal digitaal door de rechterlijke macht worden gearchiveerd), wordt slechts ca. 1% in geanonimiseerde vorm ook via Rechtspraak.nl en het internet openbaar en publiek toegankelijk gemaakt. Welke uitspraken wel/niet openbaar worden gemaakt wordt daarbij geheel aan de rechters zelf ter vrije keuze over gelaten. En als de pers of andere belanghebbenden vanuit het belang van een uitspraak toch graag kennis willen nemen van een bepaalde uitspraak in geanonimiseerde vorm die niet door de rechters is gepubliceerd, dan komen zij in omslachtige, ingewikkelde en tijdrovende schriftelijke aanvraagprocedures bij de rechtbanken en gerechtshoven terecht.

Wanneer ik dit echter voorleg aan de rechters van de Rechtbank Utrecht dan verwijst de vice-president, mv. Vivienne van Amstel, mij desondanks naar Art. 27 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Art. 27:
http://wetten.overheid.nl/BWBR0001827/EersteBoek/Eerstetitel/Derdeafdeling/Artikel27/geldigheidsdatum_30-11-2010

1.De terechtzitting is openbaar. De rechter kan evenwel gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren of slechts met toelating van bepaalde personen bevelen:
a. in het belang van de openbare orde of de goede zeden,
b. in het belang van de veiligheid van de Staat,
c. indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen, of
d. indien openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.

2.Indien iemand op een terechtzitting de orde verstoort, kan de rechter hem laten verwijderen.
Ik heb dat artikel er naderhand natuurlijk bij gepakt (zie hierboven) en dan blijkt dat dit artikel 27 Rv op geen enkele wijze aan de rechterlijke macht de mogelijkheid biedt om aan de grondwettelijke openbaarheid van rechterlijke uitspraken beperkingen op te leggen. Het artikel betreft alleen rechterlijke beperkingsmogelijkheden voor het bijwonen van zittingen (openbaarheid van rechtszittingen), niet voor de grondwettelijke openbaarheid van rechterlijke uitspraken (openbaarheid van uitspraken). Toch is het precies dat wat de rechterlijke macht zo ruimschoots doet, het beperken van de grondwettelijke openbaarheid van uitspraken. Slechts 1% van de rechterlijke uitspraken worden immers gepubliceerd.  De andere 99% van de rechterlijke uitspraken is niet openbaar toegankelijk. Dat is in strijd met de Nederlandse grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de verwijzing van de vice-president van de rechtbank Utrecht, mv. Vivienne van Amstel, naar Art. 27 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) blijkt dus achteraf inadequaat.

De vice-president van de rechtbank Utrecht, mv. Vivienne van Amstel, deelt mij verder mee zelf een handleiding voor het (schriftelijk) opvragen van niet-gepubliceerde uitspraken bij de Rechtbank Utrecht te hebben geschreven, welke gepubliceerd zou zijn op Rechtspraak.nl. Hoe ik later echter ook speur, die handleiding blijkt daar niet te bestaan. Op Rechtspraak.nl is alleen een schimmige en warrige lappendeken van instructies (zie bijlage 2) van de Rechtbank Utrecht terug te vinden over hoe mensen van de pers en direct-betrokkenen schriftelijk bij de Rechtbank Utrecht het verzoek kunnen doen om een uitspraak te verkrijgen. Die schriftelijke verzoekprocedure aan de rechtbank gaat echter weken duren en de uitslag ervan is ongewis want na ontvangst wordt de aanvraag beoordeeld en krijgt men hierover schriftelijk bericht, waarbij, terwijl anonimisering van uitspraken al gebruikelijk is, de rechtbank desondanks "om privacyredenen" kan beslissen geen inzage te geven. Zo staat het er althans. De openbaarheid van uitspraken wordt hiermee door de Rechtbank Utrecht geschonden.

10. De familierechter aan de Rechtbank Utrecht is 'lijdelijk' en onderzoekt zelf niet, d.w.z. doet niet aan waarheidsvinding bij bv. valse beschuldigingen
Tot slot komt, naar aanleiding van mijn vraag naar waarheidsvinding door de Utrechtse familierechters in geval van valse beschuldigingen in een familie- of scheidingszaak, in mijn nagesprek met oud-familierechter dhr. mr. A.S. Penders nog een uiterst interessant punt naar boven. Naar zijn mededeling en de opvatting van de Rechtbank Utrecht is de familierechter altijd "lijdelijk" en doet deze geen eigen waarheidsvinding. De familierechter aan de Rechtbank Utrecht mag dus niet zelf onderzoeken. Het is daarom geheel aan partijen zelf om valse beschuldigingen ter zitting altijd helder en duidelijk tegen te spreken, zo niet dan moet de "lijdelijke" familierechter de valse beschuldigingen wel voor waar aannemen. Het is daarom voor u of uw advocaat dus zaak om op zittingen van de familierechter bij de Rechtbank Utrecht eventuele valse beschuldigingen door de wederpartij niet te laten lopen maar onmiddelijk en helder tegen te spreken. Waarvan nota en akte.

In het 'Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht' uit 2006 staat over de “lijdelijkheid van familierechters” echter het volgende:
De familierechter: een lijdelijk en/of leidend rechter? In de familierechtspraak is, evenals in de algemene civiele rechtspraak, lange tijd het uitgangspunt geweest dat de rechter zich lijdelijk diende op te stellen. De familierechter werd gebonden aan de feiten zoals partijen die voor hem presenteerden. Het ging om de formele waarheid en niet zozeer om de materiële waarheid. De laatste decennia is de kritiek op dit uitgangspunt toegenomen. In dit artikel wordt aan de hand van voorbeelden nagegaan waarom die lijdelijkheid steeds meer vervangen is door een actieve opstelling van de familierechter. Beschreven wordt welke mogelijkheden de familierechter heeft om voor partijen en de betrokken kinderen te komen tot een daadwerkelijke aanpak en oplossing van familierechtelijke geschilpunten.
Tijdschrift voor Familie en Jeugdrecht (2006), volume 28 , issue 5 , p. 126-131
Tot zover mijn persoonlijk verslag van de bijgewoonde "Meet The Judge" bijeenkomst op woensdagavond 24 november 2010 aan de Rechtbank Utrecht,

Het was een leerzame, geanimeerde en waardevolle ervaring,

Peter Tromp Msc
Coördinator/voorzitter van het Vaderkenniscentrum.nl van Stichting Kind en Omgangsrecht



-----

Bijlagen:

Bijlage 1: Mr. H.AE. (Herco) Uniken Venema (50), president van de rechtbank Utrecht

Vanaf oktober 2007 is mr. H.AE. (Herco) Uniken Venema (50) benoemd tot president van de rechtbank Utrecht. Voorheen was hij lid van het College van procureurs-generaal (2005 – 2007) en president van de rechtbank Arnhem (2002 – 2005). Bij de rechtbank Utrecht heeft hij eerder gewerkt (1995 – 2002) als rechter en als sectorvoorzitter van de sector handels- en familierecht. Voor zijn overstap naar de Rechtspraak was hij advocaat in Den Haag.

Bijlage 2: Openbaarheid van uitspraken in de rechtspraak? De omslachtige of ontbrekende regelingen voor het opvragen van de 99% van de niet op Rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraken bij de Rechtbank Utrecht

1. Voor de pers:

A. Persinformatie
Rechtspraak.nl – Rechtbank Utrecht
http://www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Utrecht/Persinformatie.htm

Opvragen van uitspraken
Voor informatie over of een toelichting op een bepaalde uitspraak, kunnen journalisten contact opnemen met voorlichting. Uitspraken van zaken die veel publiciteit trekken en/of juridisch interessant zijn, worden zo snel mogelijk op deze site gepubliceerd onder Actualiteiten.

Afdeling voorlichting van de rechtbank Utrecht:
Voor kwesties die de rechtspraak in het algemeen aangaan, kunt u zich ook wenden tot de afdeling communicatie van de Raad voor de rechtspraak in Den Haag.

Contactpersonen media:
• dhr. drs. M.F.W. Gerritsen, communicatieadviseur (030-2233028)
• dhr. mr. P.V. van Daalen, senior medewerker communicatie (030-2233027)
• mw. mr. H. Phaff, persrechter
• dhr. mr. J.W. Wagenaar, persrechter
Beide persrechters zijn bereikbaar via de afdeling voorlichting.

B. Telefoon- en faxnummers
Rechtspraak.nl – Rechtbank Utrecht
http://www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Utrecht/Telefoon-+en+faxnummers.htm

Persvoorlichting (communicatie)
Telefoon (030) 223 30 27 of (030-223 30 28)
e-mail: communicatie.rb.utrecht@rechtspraak.nl
Nb: dit e-mailadres is niet bedoeld voor zaaksgebonden informatie en/of vragen. Neem daarvoor contact op met de betreffende sector.

2. Voor direct betrokkenen in een zaak

A. Meer veelgestelde vragen
Rechtspraak.nl – Rechtbank Utrecht
http://www.rechtspraak.nl/Naar+de+rechter/Veelgestelde+vragen/#VEELGESTELDEVRAGENNRDUITSPRAKEN

Ik zoek een rechterlijke uitspraak
Kijk in de databank op Rechtspraak.nl. Als de uitspraak niet is opgenomen in de databank, kunt u de rechtbank (of het gerechtshof) vragen om een afschrift van het vonnis. Om privacyredenen kan de rechtbank beslissen geen inzage te geven.

B. Veelgestelde vragen
Rechtspraak.nl – Rechtbank Utrecht
http://www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Utrecht/Veelgestelde+vragen.htm#rechtspraak

Waarom staat mijn uitspraak niet op www.rechtspraak.nl?
De rechtbank publiceert slechts een selectie van alle uitspraken op www.rechtspraak.nl. Uitspraken worden altijd geanonimiseerd. U zult dus nooit namen van verdachten in op onze website gepubliceerde uitspraken aantreffen. Mondelinge uitspraken van de strafrechter komen (vrijwel) nooit op www.rechtspraak.nl.

Hoe kan ik een oude uitspraak opvragen?
De rechtbank verstrekt alleen vonnissen, wanneer de belangen van de veroordeelde of andere mensen die in het vonnis genoemd worden hierdoor niet geschaad worden. Vonnissen die de rechtbank verstuurt, zijn altijd geanonimiseerd. U zult dus geen namen van betrokkenen aantreffen in het afschrift. Als u procespartij bent (geweest) heeft u overigens altijd recht op een afschrift.

U kunt uw verzoek per brief sturen naar:
Rechtbank Utrecht
T.a.v. Hoofd administratie sector Handels- & Familierecht/ Strafrecht/ Bestuursrecht/ Kanton (a.u.b. juiste sector aangeven)
Postbus 16005
3500 DA Utrecht
Vermeld in uw brief in ieder geval:
  • Waarom u een afschrift van het vonnis wilt ontvangen
  • Een beschrijving van het onderwerp van de zaak (indien mogelijk het zaaknummer)
  • De naam van de procespartij(en) waarop de zaak betrekking heeft
  • Wanneer de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
Na ontvangst wordt uw aanvraag beoordeeld. U krijgt hierover schriftelijk bericht.

3. Voor andere geïnteresseerden dan de pers

Voor hen wordt geen enkele regeling bij de Rechtbank Utrecht gegeven.

Zie verder ook Publicaties Rechtbank Utrecht
Rechtspraak.nl – Rechtbank Utrecht
http://www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Utrecht/Over+de+rechtbank/Publicaties/

_____
Disclaimer: 
Aan dit verslag kunt u geen rechten ontlenen. Vaderkenniscentrum kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. Het Vaderkenniscentrum huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel het Vaderkenniscentrum de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is het Vaderkenniscentrum niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van het Vaderkenniscentrum worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van Vaderkenniscentrum voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____

zaterdag, november 20, 2010

360a. Casus 1 - Aangifte Onttrekking (WvS, Art. 279) bij politie en OM in de praktijk

Casus 1 - Aangifte- en vervolgingsbeleid naar geslacht bij het misdrijf 'onttrekking aan ouderlijk gezag' - Over gender racisme en discriminatie naar geslacht door politie en OM


Inleiding

'Onttrekking' (Wetboek van Strafrecht, Artikel 279) is het weghouden van de kinderen bij een andere ouder met gezamenlijk gezag in strijd met de door de familierechter bij de scheiding beschikte regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Het is een zwaar misdrijf dat als volgt omschreven staat in het Wetboek van Strafrecht:
Artikel 279: Misdrijf van onttrekking aan het ouderlijk gezag
Wetboek van Strafrecht, Tweede Boek. Misdrijven, Titel XVIII. Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, Artikel 279: Onttrekking

1.Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

2.Gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd indien list, geweld of bedreiging met geweld is gebezigd, of indien de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.
Discriminatie naar geslacht door politie, OM en rechterlijke macht
Het is echter ook een misdrijf waarbij structureel gender racisme en discriminatie naar geslacht bij (a) het aangiftebeleid van de politie, (b) het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie en (c) het veroordelingsbeleid van de rechterlijke macht in Nederland hoogtij vieren op een wijze die aan elke geloofwaardigheid van de Nederlandse rechtstaat inmiddels een einde heeft gemaakt.

Wanneer een moeder (vrouw) aangifte van onttrekking doet tegen een vader (man), dan is een enkel telefoontje van moeder naar de politie voldoende om:
1. landelijk onmiddelijk het hele Nederlandse politiekorps met gillende sirenes uit te laten rukken zonder dat zelfs nog maar een proces-verbaal door de politie werd opgemaakt,
2. pers, media en burgerij landelijk in rep en roer te brengen met zgn. Amber Alerts,
3. het OM vervolgens bij de vervolging tegen de vader als dader, onder het motief dat het een repeterend misdrijf zou zijn, bij herhaling (ja u leest dat goed) de hoogste straf van 6 tot 9 jaar gevangenis te laten eisen,
4. het OM achteraf als verrader te laten optreden door elke gesloten overeenkomst of afspraak willens en wetens gemaakt met de vader waarbij alsnog de kinderen terug geleid kunnen worden achteraf met voeten te treden en niet na te komen,
5. de strafrechter te bewegen de maximale straf van 6 tot 9 jaar bij herhaling op te leggen aan de vader als dader (ja u leest dat weer goed).

Want dat is "in a nutshell" de karakteristiek van het Nederlandse aangifte-, vervolgings- en veroordelingsbeleid door politie, OM en rechterlijke macht in onderlinge collusie wanneer door een moeder tegen een vader telefonisch aangifte wordt gedaan.

Wanneer echter een vader tegen een moeder van hetzelfde misdrijf aangifte doet bij de politie, dan gebeurt er niets, maar dan ook helemaal niets, van dat al:
1. De politie wil de aangifte eerst niet opnemen en stuurt vader weg, weigert vervolgens de aangifte deugdelijk te onderzoeken en/of moeder als dader te horen, en/of maakt zich er met een 'Jantje van Leien' vanaf (moeder ontkent of spreekt dat tegen meneer),
2. Het OM wil de aangifte daaropvolgend niet vervolgen en seponeert, liefst pas na 6 maanden tot een jaar, en op absurde gronden, zonder rekenschap af te leggen,
3. De rechterlijke macht traineert het in procedure nemen van een zaak en weigert een straf op te leggen of legt een symbolische straf op van enkele uurtjes taakstraf die niet uitgevoerd word.

Deze structurele discriminatie naar geslacht door politie, justitie en rechterlijke macht bij de afhandeling van het misdrijf van onttrekking (art. 279) heeft inmiddels zo'n stuitende omvang aangenomen dat het Vaderkenniscentrum.nl de komende periode een aantal casussen waaruit dat blijkt gaat publiceren om deze aan u voor te kunnen leggen.

Het extreme aangifte-, vervolgings-, en veroordelingsbeleid wanneer moeders aangifte tegen vader doen mag bij u inmiddels bekend verondersteld worden, o.m. uit het langsvliegende Amber Alert-circus.

Hieronder kunt u lezen hoe het daarentegen bij politie en OM toegaat, wanneer een vader aangifte van onttreking aan het ouderlijk gezag door de moeder doet/wil doen.

Peter Tromp
Vaderkenniscentrum.nl


Casus 1: Een vader doet aangifte van het misdrijf van onttrekking door een moeder



Inhoudsopgave:
A. Proces-verbaal aangifte onttrekking (WvS, Art. 279)
B. Informatie uit Politieregisters
C. Sepot Politie Gelderland-Zuid
D. Beklagbrief vader aan Openbaar Ministerie inzake sepot
E. Antwoord van het OM op de beklagbrief vader aan Openbaar Ministerie inzake sepot

A. PROCES – VERBAAL AANGIFTE VAN ONTTREKKING (WVS, ART. 279)

Aangifte

Plaats delict : [plaats delict]
HKS object : Woning, [omschrijving woning]
Pleegdatum : Op [datum voorjaar] 2010 te [tijdstip]
Verbalisant : [verbalisant]

Ik, verbalisant, [verbalisant], verklaar het volgende:

Op [datum voorjaar] 2010 te [tijdstip], verscheen voor mij, in het politiebureau, [adres] te [plaats], een persoon die mij opgaf te zijn:

Achternaam : [achternaam]
Voornamen : [voornamen]
Geboren : [geboortedatum]
Geboorteplaats/land : [geboorteplaats] in Nederland
Geslacht : man
Burger service nummer  : [BSN]
Nationaliteit : Nederlandse
GBA-nummer : [GBA]

Hij deed aangifte terzake overige misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid en verklaarde het volgende:

“Op [datum voorjaar] 2010 te [tijdstip] werd op de [plaats delict], het in de aanhef vermelde feit gepleegd.

Ik doe aangifte van onttrekking van het ouderlijk gezag van mijn kinderen. Dit feit is gepleegd op [datum voorjaar] 2010 omstreeks [tijdstip] op bovengenoemde locatie.

Met betrekking tot het onttrekken van het ouderlijk gezag kan ik u het volgende verklaren:

Ik lig momenteel in scheiding met mijn vrouw. Wij hebben samen [aantal] kinderen. [namen en leeftijden van de kinderen]. Mijn vrouw heet [vrouw], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende [plaats delict].

Op [datum voorjaar] 2010 heeft mijn vrouw een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank [locatie]. Ik heb op [datum voorjaar 2010] een verweerschrift ingediend bij de rechtbank te [locatie].

Omtrent het ouderlijk gezag van de kinderen heeft de rechtbank te [locatie] een beschikking opgesteld op [datum]. In de beschikking staat vastgesteld onder [vindplaats in de beschikking] dat ik de kinderen op de volgende tijdstippen mag zien:
-in de oneven weken van [tijdstip op vaste namiddag in de week] tot [tijdstip op vaste vooravond in de week twee dagen later]
-in de even weken op [vaste ochtend in de week] van [tijdstip] tot [tijdstip]
-daarnaast mag ik op [vaste dag in de week] met [naam kind 1] naar [activiteit]. En op [twee vaste avonden in de week] met [naam kind 2] naar [activiteit].

Afgelopen [datum voorjaar 2010] was ik om [tijdstip] precies op het adres [plaats delict]. Daar deed mijn vrouw de deur open en zij vertelde mij meteen dat ik de kinderen die dag niet mee zou krijgen. Zij gaf mij daarbij geen reden op.

Ik heb toen de telefoon gepakt om de politie te bellen. Mijn vrouw zei toen tegen mij: “ja, bel de politie maar”. Vervolgens heeft zij de deur dicht gedaan. De politie is volgens mij toen bij mijn vrouw langs geweest. Toen heeft zij aangegeven dat zij de kinderen niet meer aan mij mee wil geven.

Ik heb dus uiteindelijk mijn kinderen wederom niet meegekregen. Mijn vrouw heeft zich dus niet gehouden aan de uitspraak van de rechtbank. Dit is niet de eerste keer dat zij dit doet, ik heb hier vorige week [datum voorjaar] 2010 ook al aangifte van gedaan. De politie heeft toen ook al met haar gesproken, zij had toen aangegeven dat zij de kinderen in de toekomst wel weer aan mij mee wil geven.

Ik kan u vertellen dat ik afgelopen [datum voorjaar 2010] [naam kind 2] opgehaald heb om naar [activiteit] te gaan. Ik heb [naam kind 2] toen gewoon meegekregen. Mogelijk dat dit gekomen is doordat de politie met haar heeft gesproken.

Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

Terug naar inhoudsopgave

B. INFORMATIE UIT POLITIEREGISTERS

[datum voorjaar]-2010 nr. [meldingsnummer]
[man] belde om te vertellen dat de kinderen van hem door zijn ex niet werden meegegeven voor de bezoekregeling van vandaag [datum voorjaar 2010] van [tijdstip] tot [tijdstip]. Zonder opgaaf van reden. Zij opende wel de voordeur voor hem maar zei hem dat hij de kinderen niet mee kreeg. [man] heeft kinderen niet gehoord of gezien. Hij voorziet problemen voor de rest van de week, hij heeft elke dag een bezoekregeling om kinderen te zien. Heb uitgebreid gesproken met hem en hem verteld dit alles vast te leggen. Heb haar geprobeerd te bellen maar zij was constant in gesprek. [man] is zeer teleurgesteld in het optreden van de politie en eist dat politie haar tot de orde roept. Collega’s zijn vervolgens bij haar langs gegaan. Zij zegt te weigeren de kinderen mee te geven en weet dat zij volledig ingaat tegen het rechtelijk bevel van de bezoekregeling. Zij zegt dat hij de kinderen mishandelt en dat hij ze mee neemt naar het buitenland en dat wil ze niet hebben.

Terug naar inhoudsopgave

C. SEPOT-BRIEF POLITIE GELDERLAND-ZUID [DISTRICTSVERMELDING]

Ons kenmerk : [PV-nummer]
Telefoon : [telefoonnummer]
Datum : [datum najaar] 2010
Betreft : Afloopbericht

Geachte heer [man],

Naar aanleiding van de aangifte die door of namens u gedaan is onder bovengenoemd kenmerk, deel ik u het volgende mede.

Wij hebben uw aangifte nader bekeken. Daarbij bleek dat het juridisch gezien hier niet gaat om een strafrechtelijk feit. De politie doet alleen onderzoek naar strafrechtelijke feiten en daarom kunnen wij in dit geval geen onderzoek instellen. De aangifte blijft wel in onze administratie geregistreerd.

Mocht u het niet eens zijn met deze beslissing dan kunt u binnen 6 weken na ontvangst van deze brief, schriftelijk en gemotiveerd uw beklag doen bij het Openbaar Ministerie, adres:
            Arrondissementsparket [locatie en adres]
Als u daarbij een kopie meestuurt van deze brief, bevordert dit een snelle afhandeling

Heeft u naar aanleiding van deze brief nog vragen of heeft u aanvullende informatie, dan kunt u op werkdagen tussen 08.30 uur en 16.30 uur, contact opnemen met het Centraal Informatiepunt Slachtoffers te [locatie], telefoonnummer: [telefoonnummer].
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben ingelicht.

De districtschef
Namens deze,
Districtsadministratie [Districtsvermelding]

Terug naar inhoudsopgave

D. BEKLAGBRIEF VADER BIJ OPENBAAR MINISTERIE INZAKE SEPOT

Aan: Openbaar Ministerie, Arrondissementsparket [locatie en adres]
Betreft: beklag over brieven Politie Gelderland-Zuid
Datum: [datum van indiening binnen de daarvoor gestelde termijn van 6 weken]

Geachte heer/mevrouw,

Met grote verbazing heb ik kennis genomen van de brieven van het bedrijfsbureau van Politie Gelderland-Zuid, [districtsvermelding] van [datum najaar] 2010, kenmerk [kenmerk] en kenmerk [kenmerk]. De brieven zijn bijgevoegd bij deze brief.

In de brieven wordt gemeld dat de aangiften die ik heb gedaan met betrekking tot onttrekking van het ouderlijk gezag, artikel 279 Sr, niet zou gaan om een strafbaar feit. Dit bevreemd mij zeer. Mogelijk dat u een ander Wetboek van Strafrecht hanteert dan in Nederland gehanteerd wordt. Graag zou ik dan van die versie een afschrift willen ontvangen. Ik ga er echter van uit dat u hetzelfde Wetboek van Strafrecht hanteert. In dat geval dient u zich, net zoals ik en iedere andere Nederlandse rechtspersoon, te houden aan de wettelijke regels.

Ik ben het niet eens met de door de Politie Gelderland-Zuid opgestelde brieven. Buiten dat in de brieven iedere vorm van argumentatie ontbreekt, wordt met deze beslissing de wet volledig naast zich neergelegd. Alvorens in te gaan op de redenen waarom ik het niet eens ben, eerst wat achtergrondinformatie zodat u een volledig beeld krijgt van wat er zich afspeelt.

Elk kind heeft het recht bij zijn ouders op te groeien en om met beide ouders contact te houden wanneer het van een of van beiden gescheiden leeft, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind. Dit is vastgelegd in het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind, welk geratificeerd is door Nederland. Mede op grond van dit verdrag is in maart 2009 een wetswijziging “Voortgezet ouderschap en zorgvuldige echtscheiding” doorgevoerd.

Helaas verlopen niet alle echtscheidingen even vlekkeloos. In een aantal gevallen ontvouwt zich een hevige strijd tussen beide ouders. In een aantal andere gevallen wordt de strijd gevoerd door één van de ouders. Dit laatste is bij mij het geval. En daar waar kinderen in het spel zijn, zijn de kinderen vaak de dupe van de strijd die gevoerd wordt.

In mijn geval begon de moeder van mijn kinderen vrijwel direct na de beslissing van de rechtbank te [locatie] omtrent de omgangsregeling, zoals opgesteld in de beschikking van [datum najaar] 2009, de omgangsregeling te frustreren. De kinderen werd het recht op omgang met hun vader ontnomen. Verschillende malen is getracht met tussenkomst van mijn advocaat en de politie de omgangsregeling weer op gang te brengen, echter de problemen hielden aan.

Ik heb uiteindelijk op [datum voorjaar] 2010 en op [datum voorjaar] 2010 aangifte gedaan van onttrekking van de ouderlijke macht op grond van artikel 279 Wetboek van Strafrecht.

Dit artikel wordt veelvuldig toegepast in gevallen waarin, laten we maar man en paard noemen, vaders hun kinderen niet terugbrengen naar hun moeder bij wie de kinderen hun hoofdverblijf hebben. In dat geval worden vaders, veelal hardhandig, aangepakt in het bijzijn van hun kinderen en worden de kinderen teruggebracht naar de moeder. Indien aangifte wordt gedaan door de moeder van onttrekking van de ouderlijke macht wordt een strafrechterlijk onderzoek ingesteld en wordt de vader strafrechterlijk vervolgd.

In het geval dat de moeder bij wie de kinderen hun hoofdverblijf hebben weigert om de kinderen mee te geven aan de vader, wordt er door politie en justitie plotseling anders gehandeld. In dat geval wordt er niet opgetreden tegen de moeder. Dit is ook bij mij het geval geweest. De politie handelt daarmee in strijd met artikel 2 van de Politiewet 1993, waarin staat: "De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven". Het gevolg van het handelen van de politie is dat de kinderen het recht op zorg en omgang met de vader wordt ontnomen.

Er is bovendien sprake van ongelijke behandeling in het optreden van de politie. Dit is in strijd met artikel 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor vaders zijn er in dat geval twee mogelijkheden om er voor te zorgen dat de kinderen toch zorg en omgang kunnen krijgen met de vader. Vader kan een civielrechtelijke procedure starten of kan trachten de moeder strafrechtelijk te laten vervolgen. In mijn geval heb ik beide gedaan.

Ik heb een kort geding aangespannen bij de rechtbank te [locatie] om er voor te zorgen dat de beschikking van [datum najaar] 2009, zoals is vastgesteld door de rechtbank te [locatie], wordt nageleefd. De rechter heeft daarbij geoordeeld dat al mijn verzoeken, waaronder het verzoek om een dwangsom voor iedere dag dat de omgangsregeling niet wordt nageleefd, werden afgewezen. Met andere woorden: via een civielrechtelijke procedure is het niet mogelijk gebleken het recht op zorg en omgang met vader af te dwingen. Ook hier is sprake van een ongelijke behandeling. De beslissing van de rechtbank heeft er overigens voor gezorgd dat mijn kinderen vervolgens gedurende 4,5 maand geen enkel contact meer hebben gehad met hun vader, maar dit terzijde.

Dan de strafrechtelijke procedure. Bij het doen van aangifte van onttrekking van de ouderlijke macht stuitte ik op verzet bij de politie. Dit terwijl ieder burger gerechtigd is om aangifte te doen van een strafbaar feit (art. 161 Wetboek van Strafvordering) en de politie verplicht is de aangifte op te nemen (art. 163 Wetboek van Strafvordering, lid 5). Als burger, of in ieder geval als vader, moet je op je strepen gaan staan om dit voor elkaar te krijgen. Het heeft me dan ook 5 weken gekost om de aangifte die ik heb gedaan op [datum voorjaar] 2010 ([PV nummer]) uiteindelijk opgenomen te krijgen. Wel vreemd, aangezien de moeder van mijn kinderen het wel eenvoudig voor elkaar heeft gekregen om een valse aangifte te doen van stalking door mij. Ook dit doet vermoeden dat er sprake is van een ongelijke behandeling.

Moeders zijn zich terdege bewust van de rechtsongelijkheid die zowel door justitie als politie wordt gebezigd. Zij zijn zich bewust dat de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijf hebben, de macht hebben om te kunnen bepalen wanneer de kinderen de andere ouder mag zien. Zij zijn zich bewust dat de politie niet optreedt tegen dit handelen. Zij zijn zich bewust dat de rechter in hun voordeel zal uitspreken. Zij zijn zich bewust dat de officier van justitie niet tot strafvervolging over zal gaan. En zo lang moeders op geen enkel vlak worden aangepakt of zelfs maar aangesproken worden, zullen ook in de toekomst moeders de zorg en omgang met vaders blijven frustreren. Het is een zichzelf in stand houdend systeem.

Ik zal nu aangeven waarom ik het niet eens ben met de stelling dat het niet zou gaan om een strafbaar feit.

Het artikel met betrekking tot onttrekking van het ouderlijk gezag betreft artikel 279 Wetboek van Strafrecht. Dit artikel luidt:

Titel XVIII. Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid

Artikel 279
  1. Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
  2. Gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd indien list, geweld of bedreiging met geweld is gebezigd, of indien de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.

In een uitspraak van de Hoge Raad (LJN AR8250, 01198/04) van 15 februari 2005 stelt de Hoge Raad dat het niet houden aan een omgangsregeling door een ouder belast met ouderlijk gezag wel degelijk een strafbaar feit is.

De Nationale Ombudsman heeft in het rapport 2007/034 van 16 februari 2007 de volgende aanbeveling gegeven: “Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie ziet de Nationale Ombudsman aanleiding om de korpsbeheerder in overweging te geven om de relevante jurisprudentie (de uitspraak van de Hoge Raad van 15 februari 2005) als uitgangspunt te nemen voor het politieoptreden bij omgangsproblemen.”

In de slotbeschouwing van het betreffende rapport stelt de Nationale Ombudsman voorts:
“De Nationale ombudsman wenst hier te benadrukken dat, indien er sprake is van gezamenlijk gezag, de ouders gezamenlijk de verantwoordelijkheid dragen voor de kinderen en de onderlinge verhoudingen. De ruimte voor de politie om zich in dit soort conflicten te mengen is beperkt.

Voorts verwijs ik u ook naar de uitspraken die zijn gedaan door Rechtbank Leeuwarden (LJN BH2027, 17/754502-08 VON) van 5 februari 2009 en door Rechtbank Maastricht van 20 februari 2009, waarin bevestigd wordt dat het gaat om een strafbaar feit.

Bovenstaande stelt dus dat het niet houden aan een omgangsregeling wel degelijk een strafbaar feit is. Dientengevolge verzoek ik u uw beslissing te heroverwegen. Het spreekt vanzelf dat ik mij zal richten tot de Nationale Ombudsman als u nog steeds van mening blijft dat het hier niet gaat om een strafbaar feit.

Om u verder alvast een stap voor te zijn verzoek ik u een zorgvuldige afweging te maken met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen. Ik ben me bewust dat het voor u een lastige kwestie is en dat u daarom, om het uzelf makkelijk te maken, vlug geneigd bent de aangifte te seponeren. In dat geval vraag ik u uiteraard om een goed beargumenteerde sepotreden. Een sepotreden als “onvoldoende wettig en overtuigend bewijs” kan in mijn ogen niet gegeven worden, aangezien moeder op [datum voorjaar] 2010 zelf heeft aangegeven “te weigeren de kinderen mee te geven en weet dat zij volledig ingaat tegen het rechtelijk bevel van de bezoekregeling” (citaat afkomstig uit politieregisters). Ik heb u echter uitgelegd dat moeder weet dat zij zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk niet aangepakt wordt en zij zich daarom niet houdt aan de omgangsregeling. Door niet strafrechtelijk te vervolgen geeft u wederom een signaal af naar de moeder dat het niet houden aan de omgangsregeling toegestaan is en zullen toekomstige problemen met betrekking tot de omgang zich blijven voordoen. U belast daarmee uw eigen politieapparaat met onnodig veel werk en handelt niet conform artikel 2 van de Politiewet.

Ik hoop dat u gaat inzien dat u mede verantwoordelijk bent voor de omgangsproblematiek en daarmee mede veroorzaker bent van de schade die dit toebrengt aan mijn kinderen.

Ik schrijf u deze brief overigens op de dag van de rechten van het kind, de dag bovendien dat moeder zich wederom niet houdt aan de omgangsregeling, die nota bene door haar zelf is voorgesteld aan de rechter.

Ik zie uw reactie met belangstelling tegemoet.

Met vriendelijke groet,
[vader]

Bijlagen: 2

Terug naar inhoudsopgave

E. ANTWOORD OPENBAAR MINISTERIE OP BEKLAGBRIEF VADER INZAKE SEPOT

Contactpersoon: [contactpersoon]
Doorkiesnummer: [doorkiesnummer]
Datum: 6 december 2010
Ons kenmerk: [kenmerk]
Onderwerp: beklag

Geachte heer [vader],

Bij deze bericht ik u dat ik in uw brief van 20 november jl. aanleiding heb gezien om de politie nader onderzoek te laten doen. Zodra ik de resultaten van dit onderzoek ontvangen heb, zal ik u hier nader over berichten.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Hoogachtend,

De Officier van Justitie
namens deze,

[sr. parketsecretaris]
sr. parketsecretaris

Terug naar inhoudsopgave
_____
Disclaimer: Vaderkenniscentrum kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. Het Vaderkenniscentrum huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel het Vaderkenniscentrum de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is het Vaderkenniscentrum niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van het Vaderkenniscentrum worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van Vaderkenniscentrum voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____

dinsdag, november 16, 2010

360. Gerechtshof Leeuwarden acht misdrijf van onttrekking van zoon aan vader door moeder bewezen, maar durft geen straf op te leggen aan moeder

Het Gerechtshof Leeuwarden acht bij haar oordeel vandaag over een Franeker moeder het misdrijf van onttrekking van haar zoon aan zijn vader door de moeder bewezen, maar durft moeders niet te bestraffen en laat vader en zoon na 9 jaar slachtofferschap in de kou staan door een non-straf op te leggen die in de praktijk neerkomt op vrijspraak.

De ontbrekende strafoplegging is temeer teleurstellend omdat de onttrekkende moeder tot en met de dag van de zitting van het gerechtshof (2 november 2010) zelf, en zelfs tot op heden, in haar misdrijf van onttrekking blijft volharden en mag volharden zonder dat daarbij ingegrepen wordt. Het Gerechtshof Leeuwarden meet daarmee bij haar 'recht spreken' over moeders met twee maten en had een vader voor hetzelfde misdrijf met jarenlange gevangenisstraf bestraft.

Waar het Vaderkenniscentrum.nl naast boven gemaakte kanttekeningen desondanks waardering voor uitspreekt is het principegehalte van de uitspraak van de rechters van het Gerechtshof Leeuwarden.

Vaderkenniscentrum.nl
Peter Tromp


Uitspraken:
  • Uitspraak Gerechtshof Leeuwarden in hoger beroep, 16-11-2010, LJN: BO4081
  • Uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden in eerste aanleg, 05-02-2009, LJN: BH2027

Leeuwarder Courant: Lagere straf voor Franeker moeder

Bron: Leeuwarder Courant - Gepubliceerd op 17 november 2010, 08:47

LEEUWARDEN - De Franeker Marina Norbruis die als eerste moeder in Nederland veroordeeld is omdat ze zich niet hield aan de omgangsregeling voor haar zoon, krijgt in hoger beroep een lagere straf.

Het Leeuwarder hof legde haar dinsdag zestig uur voorwaardelijke werkstraf op. De rechtbank veroordeelde haar vorig jaar tot honderd uur werkstraf waarvan veertig uur voorwaardelijk. Het hof houdt met de lagere straf rekening met de omgangsmoeilijkheden tussen de vader en zoon.

------------------

Uitspraak Gerechtshof Leeuwarden, 16-11-2010, LJN: BO4081


De uitspraak zelf van het Gerechtshof Leeuwarden met parketnummer 24-000413-09 in het Hoger Beroep van de voor onttrekking van haar kind aan de vader (Wetboek van Strafrecht, Artikel 279) vervolgde moeder uit Franeker
Datum uitspraak: 16-11-2010
Datum publicatie: 16-11-2010
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie:
De verdachte wordt ter zake van het opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf. m.b.t. de verweren: 1. het hof is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is; 2. het hof verwerpt het bewijsverweer; 3. het hof verwerpt het beroep op overmacht en noodweer(exces).

Uitspraak Parketnummer: 24-000413-09
Parketnummer eerste aanleg: 17-754502-08

Arrest van 16 november 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 5 februari 2009 in de strafzaak tegen:

[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],

verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M.M.E. Rietjens, advocaat te Amsterdam.

Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.

Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.

De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte - zakelijk weergegeven - niet wederrechtelijk heeft gehandeld zodat het Openbaar Ministerie haar nimmer had mogen vervolgen voor het onttrekken aan het ouderlijk gezag. Artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht mag slechts in zeer bijzondere gevallen zoals kinderontvoering toegepast worden. In deze zaak betreft het enkel een dispuut over de manier waarop de omgangregeling tussen ouder en kind vorm dient te krijgen, hetgeen niet beoogd is door de wetgever. Het vorenstaande dient tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie te leiden.

Het hof overweegt dat het verweer van de raadsvrouw betrekking heeft op rechtsvragen die in het kader van de bespreking van de tenlastelegging en strafbaarheid van verdachte beantwoording behoeven. Dat de verdediging een andere uitleg van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht voorstaat omtrent de toepassingsmogelijkheden van het artikel staat niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Ook overigens is het hof niet gebleken van omstandigheden die tot een dergelijk oordeel aanleiding geven

Het hof verwerpt het verweer.

Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
zij in of omstreeks de periode van 6 mei 2007 tot en met 14 november 2007, te [plaats], althans in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland (meermalen) (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [kind], geboren op [1997], (telkens) heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag (te weten het gezag van de vader van de minderjarige, genaamd [vader], door (telkens) (op de data en/of tijdstippen zoals genoemd in de omgangsregeling (beschikking van het Gerechtshof d.d. 27 maart 2007) betrekking hebbende op de minderjarige met de gezaghebbende ouder [vader]), de minderjarige niet af te geven aan die [vader] en/of die [vader] niet in staat te stellen de minderjarige bij zich te ontvangen en/of te bezoeken, en/of (aldus)de minderjarige (telkens) buiten bereik van die [vader] en/of bij die [vader] weg te houden, zulks terwijl de minderjarige (telkens) beneden de twaalf jaren oud was.
Bewijsoverweging

De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte haar zoon [kind] nimmer in de ten laste gelegde periode doelbewust op de door het gerechtshof vastgestelde tijden bij zich heeft gehouden. Verdachte heeft geen beslissende invloed gehad op de scheiding tussen [kind] en zijn vader, zodat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [kind] zou hebben onttrokken aan het wettig gezag. Derhalve dient zij vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde feit.

Het hof overweegt het volgende.

Het hof begrijpt het verweer van de raadsvrouw aldus dat verdachte niet opzettelijk de minderjarige [kind] heeft onttrokken aan het wettig over hem gestelde gezag. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat de inhoudelijke toelichting van de raadsvrouw op dit verweer slechts uitdrukkelijk is gevoerd voor zover die ziet op de omgangsmomenten op 6 mei 2007, 20 mei 2007 en 3 juni 2007, maar dat de conclusie van de raadsvrouw ziet op alle bij rechterlijke beslissing bepaalde omgangsmomenten in de tenlastegelegde periode.

Het hof stelt voorop dat blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (LJN AR8250) ook degene die (mede) het gezag over het minderjarig kind uitoefent, dit kind kan onttrekken aan het wettelijk over hem/haar gestelde gezag door zich niet te houden aan de bij rechterlijke beslissing vastgestelde omgangsregeling

Bij beschikking van het gerechtshof Leeuwarden d.d. 27 maart 2007 heeft het hof voor [vader] een omgangsregeling met [kind] vastgesteld, ingaande 6 mei 2007. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 4 mei 2007 verdachte veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling onder verbeurte van een dwangsom en [vader] gemachtigd dit vonnis zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter heeft hierbij overwogen dat verdachte ter terechtzitting in kort geding desgevraagd heeft verklaard niet vrijwillig bereid te zijn de door het gerechtshof opgelegde omgangsregeling na te komen.

Vaststaat dat in de periode van de tenlastelegging op geen enkele van de 14 door het hof vastgestelde omgangsmomenten omgang tussen [kind] en zijn vader heeft plaatsgevonden.

Aangever [vader] heeft op 7 juni 2007 tegenover de politie verklaard dat hij zich op 6 mei 2007 bij de woning zijn ex-vrouw had gemeld, maar dat zij hun zoon niet aan hem wilde meegeven. Hij had het twee keer gevraagd, maar zij reageerde beide keren negatief. Op 20 mei 2007 en 3 juni 2007 heeft dit zich herhaald. In zijn aanvullende aangifte van 24 januari 2008 heeft [vader] verklaard dat al de keren dat hij langs is geweest om zijn zoon op te halen verdachte de zoon niet mee wilde geven of dat zij zelfs in het geheel niet thuis was.

Verdachte heeft verklaard dat [vader] op 6 mei 2007, 20 mei 2007 en 3 juni 2007 kwam om [kind] op te halen en dat [kind] niet is meegegaan. [kind] was overstuur en wilde absoluut niet mee. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij [kind] niet (fysiek) wilde dwingen mee te gaan. Dit was voor haar een moeilijke, maar bewuste keuze. Bij de politie heeft verdachte ook verklaard dat zij op een aantal omgangsmomenten bewust niet thuis is gebleven met [kind]. Eerst op 15 november 2007 is er (begeleide) omgang geweest tussen [vader] en [kind].

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte de beslissende invloed had op de scheiding tussen [kind] en [vader] in de periode genoemd in de tenlastelegging.

Gelet op de mutatie van de politie (pagina 70 van het proces-verbaal) is het hof van oordeel dat verdachte met betrekking tot de omgang op 9 september 2007 niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij de omgangsregeling niet is nagekomen. Gelet op de toezegging van de officier van justitie - wat daar ook van zij - en de mededelingen daaromtrent aan de verdediging is het hof van oordeel dat weliswaar de omgangsregeling niet is nageleefd, maar dat niet kan worden bewezen dat verdachte [kind] opzettelijk heeft ontrokken aan het wettig over hem gestelde gezag.

Met betrekking tot de omgangsmomenten op 29 juli, 12 augustus en 26 augustus 2007 dient eveneens te gelden dat verdachte geen verwijt treft omdat [vader] zich in deze (vakantie) periode niet bij verdachte heeft gemeld voor omgang.

Voor het overige heeft verdachte de omgangsregeling willens en wetens niet nageleefd door [kind] op de vastgestelde data niet af te geven aan [vader]. Verdachte heeft [kind] om haar moverende redenen bewust niet afgegeven en aldus is er sprake van opzet. Het hof acht het ten laste gelegde voor het overige wettig en overtuigend bewezen.

Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 
zij in de periode van 6 mei 2007 tot en met 14 november 2007, te [plaats], meermalen telkens opzettelijk een minderjarige, te weten [kind], geboren op [1997], telkens heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag (te weten het gezag van de vader van de minderjarige, genaamd [vader], door telkens op meerdere data en tijdstippen zoals genoemd in de omgangsregeling (beschikking van het Gerechtshof d.d. 27 maart 2007) betrekking hebbende op de minderjarige met de gezaghebbende ouder [vader], de minderjarige niet af te geven aan die [vader], zulks terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte in psychische overmacht heeft gehandeld en heeft daartoe het volgende gesteld.

Verdachte heeft blootgestaan aan een dusdanige psychische druk dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Voorts zag verdachte zich voor een duivels dilemma gesteld. Zij moest kiezen tussen een rechterlijke beslissing en het belang van haar kind. Dat belang zou in haar ogen namelijk worden geschaad als zij [kind] tegen zijn wil aan [vader] zou meegeven. Verdachte zou in dat conflict de juiste keuze hebben gemaakt. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces, omdat zij meende haar zoon te moeten beschermen.

Dit zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.

Het hof overweegt als volgt.

1. Verdachte is met [vader] gehuwd geweest. Uit het huwelijk is op 6 november 1997 [kind] geboren. In 1999 zijn verdachte en [vader] uit elkaar gegaan. [kind] was toen twee jaar oud. Bij beschikking van de rechtbank Zwolle van 11 april 2001 is de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk is ontbonden op 10 mei 2001. De ouders hebben het gezamenlijk gezag over [kind].

Na de scheiding is [kind] bij zijn moeder blijven wonen. Na enige tijd was er vanwege echtscheidingsproblemen geen contact meer tussen [kind] en [vader]. [vader] heeft vervolgens, na reeds jaren geen contact te hebben gehad met zijn zoon, de rechtbank op 15 juni 2004 verzocht een omgangsregeling vast te stellen. De moeder heeft een verweerschrift van 8 september 2004, tevens zelfstandig verzoek (tot gezagswijziging) ingediend. De Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) heeft naar aanleiding van deze verzoeken een rapport opgemaakt d.d. 14 juni 2005. In dit rapport concludeert de Raad dat een omgangsregeling voor [kind] te veel risico's voor zijn emotionele ontwikkeling met zich meebrengt. De ouders roepen dusdanig veel spanning bij elkaar op dat de situatie voor [kind] onbeheersbaar wordt. Vervolgens is bij beschikking van 12 oktober 2005 het verzoek van de moeder afgewezen en zijn er proefcontacten, onder begeleiding van de Raad, vastgesteld. Deze contacten bleken niet realiseerbaar omdat moeder alleen wilde instemmen als zij daarbij achter het oneway-screen aanwezig kon zijn, terwijl vader dat niet wilde. Bij beschikking van 8 februari 2006 is partijen opgedragen mee te werken aan bemiddeling door een mediator, maar dit heeft niet tot resultaat geleid. Bij eindbeschikking van 21 juni 2006 heeft de rechtbank het verzoek van [vader] tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. [vader] is tegen deze beschikking in beroep gegaan.

2. Bij beschikking van het gerechtshof Leeuwarden d.d. 27 maart 2007 heeft het hof voor [vader] een omgangsregeling met [kind] vastgesteld, beginnend met twee uur per twee weken geleidelijk oplopend tot eenmaal in de twee weken een geheel weekend en de helft van de schoolvakanties. Bij de beoordeling van dit verzoek heeft het hof het belang van het kind als uitgangspunt genomen. Met betrekking tot de vraag of het hebben van omgang met zijn vader voor [kind] meer nadelige gevolgen heeft dan het niet hebben van omgang heeft het hof (onder meer) overwogen:
"dat de moeder geen relevante gronden heeft aangevoerd, laat staan gesubstantieerd, die de conclusie rechtvaardigen dat de vader omgang met zijn zoon moet worden ontzegd. Niet is gebleken dat contact tussen de vader en [kind], ten gevolge van gedragingen van de vader, nadelig zou zijn voor [kind]; de omgang stuit uitsluitend af op het feit dat de ouders niet met elkaar overweg kunnen en, met name, de halsstarrige, weigerachtige houding van de moeder. (...) De moeder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er niets is dat de vader aan zijn gedrag kan wijzigen om haar, de moeder, positief tegenover contact tussen vader en [kind] te laten staan. Het aanbod van de raad ter zitting om alsnog proefcontacten ten kantore van de raad te laten plaatsvinden, waarna de raad nog nader kan rapporteren en adviseren, passeert het hof, mede gelet op de uitlatingen en de toevoeging dat zij zich "never nooit" voor dit doel naar de raad zal begeven. Gelet op het uitsluitend door de moeder gefrustreerde verloop van het door de rechtbank vastgestelde proefcontact is er geen reden om aan te nemen dat de moeder tot andere gedachten kan worden gebracht. Bovendien is het hof van oordeel dat een dergelijk onderzoek [kind] door de te verwachten tegenwerking van de moeder te veel zou belasten. Het hof zal de navolgende omgangsregeling vaststellen, nu het hof dit het meest in het belang van [kind] acht. Het hof zal in de regeling een opbouw opnemen, nu [kind] en zijn vader elkaar lange tijd niet hebben gezien."
Het hof besliste dat [vader] gerechtigd was [kind] bij zich te ontvangen
  • met ingang van zondag 6 mei 2007 voor de duur van twee maanden: eenmaal per twee weken op zondag van 14.00 uur tot 16.00 uur en wel zondag 6 mei 2007, zondag 20 mei 2007, zondag 3 juni 2007 en zondag 17 juni 2007;
  • met ingang van zondag 1 juli 2007 voor de duur van één maand: eenmaal per twee weken op zondag van 14.00 uur tot 18.00 uur en wel op zondag 1 juli 2007, zondag 15 juli 2007 en zondag 29 juli 2007;
  • met ingang van zondag 12 augustus 2007 voor de duur van twee maanden: eenmaal per twee weken op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur en wel op zondag 12 augustus 2007, zondag 26 augustus 2007, zondag 9 september 2007 en zondag 23 september 2007;
  • en vervolgens met ingang van zondag 7 oktober 2007: een weekend per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • alsmede de helft van de schoolvakanties, zulks voor het eerst met ingang van de kerstvakantie 2007.
3. Vervolgens heeft [vader] in kort geding op 3 mei 2007 gevorderd dat de voorzieningenrechter moeder zal veroordelen haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling zoals beschreven in de beschikking van 27 maart 2007 onder verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft (onder meer) overwogen:
"De vrouw weigert thans uitvoering te geven aan die door het gerechtshof opgelegde omgangsregeling. Zij stelt zich op het standpunt dat de school van de minderjarige zorgen heeft geuit en dat zij [kind] daarom bij de GGZ Jeugd heeft aangemeld. In haar visie kan zij in redelijkheid besluiten niet mee te werken aan de uitvoering van de omgangsregeling. (...) De voorzieningenrechter deelt het standpunt van de vrouw niet. Voorop staat dat het gerechtshof een weloverwogen beslissing heeft gegeven over de omgangsregeling en deze gefaseerd heeft opgebouwd, rekening houdend met alle belangen. Rechterlijke beslissingen dienen nu eenmaal gerespecteerd te worden.

De leerkracht van de school van [kind] heeft op 14 november 2006 al haar zorgen over [kind] geuit en heeft in het formulier 'oudergesprekken' aangegeven dat het conflict tussen de ouders oorzaak kan zijn van de vermoeidheid en concentratieproblemen van het kind. Ook andere factoren zouden naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter een rol in deze vermoeidheid en het bedplassen kunnen spelen, zoals de wens van [kind] om beroemd te worden. Voorshands kan daaruit echter niet geconcludeerd worden dat [kind] nog steeds geen enkele omgang met zijn vader zou moeten hebben. Een medische contra-indicatie voor omgang is door de vrouw niet aannemelijk gemaakt en daarvan is ook anderszins niet, althans onvoldoende gebleken."
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 4 mei 2007 verdachte veroordeeld haar medewerking te verlenen aan de omgangsregeling onder verbeurte van een dwangsom en [vader] gemachtigd dit vonnis zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter heeft hierbij overwogen dat de vrouw ter terechtzitting in kort geding desgevraagd heeft verklaard niet bereid te zijn de door het gerechtshof opgelegde omgangsregeling vrijwillig na te komen en desnoods bereid te zijn het maximum van de gevorderde dwangsom te betalen.

4. Vaststaat - zoals reeds eerder overwogen - dat in de ten laste gelegde periode geen enkel omgangscontact heeft plaatsgevonden. Door [vader] is op de vastgestelde dagen en tijden getracht afgifte van [kind] te bewerkstelligen, maar verdachte heeft [kind] niet afgegeven. Bovendien waren verdachte en [kind] op een aantal data niet thuis. Verdachte heeft ervoor gekozen haar zoon niet (fysiek) te dwingen om mee te gaan met vader. Vader is steeds zonder [kind] vertrokken.

Overmacht
Het hof is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verdachte heeft gehandeld in psychische overmacht. Het hof overweegt hiertoe het volgende.

Noch op grond van hetgeen naar voren is gebracht ter terechtzitting noch uit overige feiten en omstandigheden is aannemelijk geworden dat verdachte op 6 mei 2007, 20 mei 2007 en 3 juni 2007 en ook overigens in de tenlastegelegde periode heeft gehandeld onder invloed van een zodanige psychische dwang, dat zij daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Verdachte heeft ervoor gekozen [kind] niet mee te geven aan zijn vader, terwijl zij hiertoe op grond van de rechterlijke beslissingen verplicht was. Aldus had verdachte anders moeten en kunnen handelen dan zij heeft gedaan. Er is niet gebleken van een zodanige psychische toestand bij verdachte dat zij niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan, nu zij blijkens voorstaande opsomming een bewuste keuze heeft gemaakt naar aanleiding van haar eigen observaties en interpretaties van het gedrag van haar kind.

Alhoewel de raadsvrouw voornoemd verweer juridisch heeft geëtiketteerd als psychische overmacht geeft het verweer het hof aanleiding het zodanig te begrijpen dat het ook moet worden verstaan als een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand.

Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte aangegeven dat zij zich zag gesteld voor een duivels dilemma. Enerzijds was er de plicht om mee te werken aan de rechterlijke uitspraak en anderzijds de plicht om als verzorgende moeder haar minderjarige kind te beschermen. Verdachte heeft gekozen voor haar kind. In haar beleving zou het dwingen van [kind] om mee te werken aan de omgangsregeling beschadigend zijn voor haar zoon.

Het hof stelt voorop dat de ouders niet in staat zijn gebleken zelf overeenstemming te bereiken over een omgangsregeling, zodat de beslissing daaromtrent in handen is gelegd van de rechter.

Het gerechtshof heeft uiteindelijk beslist dat omgang dient plaats te vinden en in het verlengde hiervan heeft de voorzieningenrechter beslist dat verdachte hieraan moest meewerken. Gelet op de aard van omgangzaken heeft bij de totstandkoming van de omgangsregeling het belang van het kind vooropgestaan. Dit blijkt ook expliciet uit die rechterlijke beslissingen. De rechters achtten de omgang met zijn vader in het belang van [kind].

Het niet nakomen van een rechterlijke uitspraak kan slechts in zeer bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd worden. Op partijen rust de plicht ook een tegen de wil van één der partijen doch in het belang van het kind vastgestelde omgangsregeling loyaal uit te voeren en daartoe de nodige voorbereidingen te treffen.

Ter terechtzitting van het hof heeft de getuige-deskundige drs. A. de Jong (GZ-psycholoog) verklaard dat de toepassing van dwang schadelijk zou zijn geweest voor [kind]. In de gegeven situatie en op die momenten, met name de eerste drie ontmoetingen, kon van verdachte niet gevergd worden dat zij haar kind zou meegeven aan vader. Verdachte heeft vanuit gedragsdeskundig opzicht terecht gekozen voor haar kind, aldus De Jong.

Het hof is van oordeel dat aan het puur op gedragskundige overwegingen berustende oordeel van deze getuige-deskundige geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht en dat meer gewicht moet worden toegekend aan het gegeven rechtsoordeel, temeer omdat daarbij - zoals aangegeven - ook het belang van het kind als uitgangspunt is genomen.

Dat de verklaring van verdachte steun vindt in de verklaring van de getuige-deskundige leidt niet tot de conclusie dat verdachte ook een gerechtvaardigd beroep kan doen op overmacht in de vorm van noodtoestand. De wil van een kind is niet bepalend voor het uitvoeren van een omgangsregeling. Het hof is van oordeel dat verdachte haar kind op de omgangsmomenten had moeten afgeven aan vader, desnoods tegen de wil van het kind. Bij het afwegen van bovengenoemde belangen heeft verdachte niet de juiste keuze gemaakt. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een zodanig conflict van plichten dat zij niet aan de rechterlijke uitspraak kon voldoen

Het beroep op overmacht wordt derhalve op beide onderdelen verworpen.

Noodweer(exces)
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof subsidiair aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu zij heeft gehandeld uit noodweer(exces). Dit verweer wordt verworpen, omdat het hof uitgaat van de gang van zaken zoals hiervoor geschetst en er derhalve geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van in dit geval een anders lijf, te weten dat van [kind]. [vader] kwam in het kader van de omgangsregeling met recht en reden - en derhalve niet wederrechtelijk - zijn kind ophalen en ook is niet gebleken van enig fysiek ingrijpen van [vader] in de richting van [kind]. Om die reden mist het verweer feitelijke grondslag.

Het hof acht verdachte strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan onttrekking van haar destijds 9-jarige zoon [kind] aan het wettig gezag. Door de rechtens vastgestelde omgangsregeling niet na te leven heeft zij de vader het recht ontnomen om in een belangrijke levensfase van het kind een rol te spelen en een band met het kind op te bouwen.

Het hof heeft begrip voor het feit dat verdachte meende te handelen in het belang van haar kind, maar ze heeft daarbij een rechterlijke uitspraak welbewust genegeerd.

Voorts heeft het hof er rekening mee gehouden dat de omgangsproblemen een onderdeel zijn van een slepende echtscheidingsproblematiek, waarvoor beide ouders verantwoordelijkheid dragen.

Verder heeft het hof gelet op een uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 14 september 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uren passend en geboden is. In deze straf komt enerzijds het strafwaardige gedrag tot uitdrukking, maar anderzijds ook de bijzondere omstandigheden waarmee het hof rekening houdt. De voorwaardelijke straf dient ook als waarschuwing en als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

De uitspraak

HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: 
  • vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
  • verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
  • verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
  • veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast;
  • beveelt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier.

==================================

Overzicht van samenhangende artikelen bij Vaderkenniscentrum.nl:

Uitspraak Gerechtshof Leeuwarden in hoger beroep op 16 november 2010:
---------------------------------
Uitspraak Rechtbank Leeuwarden in eerste aanleg op 5 februari 2009:
---------------------------------
Vader Peter Brons wint Vaderdagtrofee m/v 2009 voor doorzettingsvermogen:
---------------------------------
Handreiking Vaderkenniscentrum voor de aangifte van onttrekking (Art. 279):
------------------------------------
Samenhangende berichten:
----------------------------------------
Mediaberichtgeving over civiele gijzeling in het familierecht:

zaterdag, november 13, 2010

359. Een voorbeeld van de behandeling die vaders en hun kinderen ten deel valt in het Nederlandse familierecht: Het Gerechtshof Amsterdam

GIELOSCOOP: Het eerste boek met een soundtrack!
Bron: VARA – 3FM Radio - GIEL - Live optredens - 19 maart 2009

Schrijver en vader Patrick van Rhijn & zangeres Nina June LIVE bij GI:EL met het boek “Vaderstad” en de soundtrack “Wonderwater”

GIEL: Wat een primeur weer mensen! Het eerste boek met een soundtrack hier live in de studio! Nina June zong het prachtige liedje 'Wonderwater' bij het boek 'Vaderstad' van Patrick van Rhijn!



Wat een wonderschoon liedje, en wat een prachtige teksten van Patrick. De soundtrack van zijn boek werd live gespeeld door Nina June!

Reacties
Dan: Ik hoorde hem op de radio en dat verhaal leek me zo indrukwekkend!
Anniek: Mooi gezongen, vooral het verhaal daarvoor is indrukwekkend! Groetjes,,


Hieronder ook de willekeurige en niet te begrijpen uitspraak van drie vrouwelijke rechters - mevrouw mr. S. CLEMENT, mevrouw mr. M. WIGLEVEN en mevrouw mr. M.J. van ZUTPHEN - van het Gerechtshof Amsterdam waarover de vertwijfelde vader 'John' in dit fragment wordt gebeld door zijn advocate Sarah na drie jaar onafgebroken alleen voor zijn tot dan toe steeds in Nederland opgegroeide dochtertje Lila te hebben gezorgd:

Uitspraak Gerechtshof Amsterdam - Meervoudige Familiekamer; 6 juli 2006
Bron: LJN: AY3929, Gerechtshof Amsterdam, 621/05

Datum uitspraak: 06-07-2006
Datum publicatie: 14-07-200
Rechtsgebied:
Personen-en familierecht
Soort procedure: Hoger beroep
Inhoudsindicatie: Gewone verblijfplaats minderjarige bij de moeder, hetgeen voor de minderjarige, die tot op heden hoofdzakelijk in Nederland heeft verbleven, een verhuizing naar Zweden zal meebrengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM - MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER

BESCHIKKING van 6 juli 2006 in de zaak met rekestnummer 621/05 van:

[...], wonende te [woonplaats] (Zweden), APPELLANTE, procureur: mr. G.W. Kernkamp,

t e g e n

[...], wonende te [woonplaats], GEÏNTIMEERDE, procureur: mr. P. van Dolderen.

1. Het (verdere) verloop van het geding

1.1. Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen omtrent het eerdere verloop van het geding is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 7 juli 2005.

1.2. Op 24 januari 2006 is een rapport verschenen van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi- en Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad). Op 25 januari 2006 is dit rapport ingekomen ter griffie van het hof.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaak is op 3 mei 2006 voortgezet.

2. Nadere feiten

2.1. De moeder heeft in de periode van omstreeks eind augustus 2005 tot eind december 2005 een woning gehuurd in [woonplaats vader], waar zij om de week verbleef en van dinsdagavond tot zondagochtend voor [de minderjarige] zorgde. De andere week verbleef zij in Zweden. Eind december 2005 heeft de moeder de huur van de woning in [woonplaats vader] opgezegd, zich gevestigd in Zweden en niet meer in Nederland voor [de minderjarige] gezorgd.

[de minderjarige] is zowel in de zomervakantie van 2005 als in de kerstvakantie in 2005 gedurende drie weken bij de moeder in Zweden geweest, alsmede een periode van 35 dagen in maart en april 2006. [de minderjarige] heeft frequent telefonisch contact met de moeder.

2.2. De Raad heeft op verzoek van het hof onderzocht bij wie van beide ouders [de minderjarige] het beste haar hoofdverblijf kan krijgen en omtrent de resultaten van dit onderzoek het onder 1.2. vermelde rapport uitgebracht.

In het rapport wordt beschreven dat de Raad heel zorgvuldig heeft gekeken naar de ouderschapsmogelijkheden van beide ouders. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de vader en de moeder zich beiden inzetten voor [de minderjarige] en dat beiden haar in voldoende mate kunnen bieden wat zij nodig heeft. Zowel de vader als de moeder zijn heel erg betrokken op hun dochter en willen het beste voor [de minderjarige], aldus het rapport.

De Raad heeft niet kunnen constateren dat de vader niet goed voor [de minderjarige] heeft gezorgd sinds ze in 2003 bij hem is komen wonen. Ook de moeder zorgt goed voor [de minderjarige]. Er lijken geen kind-signalen te zijn die zouden kunnen doen vermoeden dat één van beide ouders minder goed voor [de minderjarige] kan zorgen. Beide ouders lijken over voldoende pedagogisch inzicht te beschikken over wat een opgroeiend kind nodig heeft. [de minderjarige] heeft beide ouders nodig, ze is aan beide ouders gehecht en ze voelt zich bij beide ouders prettig, aldus het rapport.

De Raad concludeert dat het moeilijk is geweest een beslissing te nemen en een advies te formuleren. Het feit dat de vader sinds 2003 voor [de minderjarige] heeft gezorgd en zij gewend is aan het leven in Nederland en hier naar het kinderdagverblijf gaat en straks naar de basisschool zal gaan, is voor de Raad doorslaggevend geweest voor de conclusie dat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] goed zal zijn de ingeslagen weg in Nederland voort te zetten en haar verblijf bij de vader te continueren. De Raad acht het niet in het belang van [de minderjarige] om weer een scheiding van de vader en haar woonomgeving in Nederland door te maken en adviseert het verzoek van de moeder te bepalen dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij haar zal zijn, af te wijzen.

3. Beoordeling van het hoger beroep

3.1. Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag die thans voor ligt, te weten bij wie van de ouders [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats dient te hebben, het belang van [de minderjarige] voorop staat en dat niet alleen de belangen van de ouders daaraan ondergeschikt zijn, maar ook eventuele in het verleden door de ouders in dat verband gemaakte afspraken, ten aanzien waarvan bovendien geconstateerd kan worden dat beide partijen daarover van mening verschillen.

3.2. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover thans van belang, het navolgende overwogen:

“....Met betrekking tot de gewone verblijfplaats van de minderjarige wordt overwogen dat, hoewel de rechtbank het niet uitgesloten acht dat de vrouw evenzeer in staat is voor het kind te zorgen, niettemin zal worden beslist dat het kind haar gewone verblijfplaats bij de man zal hebben. De rechtbank is van oordeel dat het kind in de voor haar vertrouwde omgeving dient te blijven wonen. De man neemt sedert het vertrek van de vrouw uit de echtelijke woning, al dan niet met behulp van derden, de gehele zorg voor het kind voor zijn rekening en de rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven om hierin verandering aan te brengen. Om die reden ziet de rechtbank, mede gelet op de jonge leeftijd van het kind, geen aanleiding in de huidige situatie van de minderjarige thans wijziging te brengen....”

3.3. De moeder heeft middels twee grieven voornoemd oordeel bestreden. Zij brengt - als al aangegeven in de tussenbeschikking van het hof van 7 juli 2005 - in grief I naar voren dat de rechtbank van onjuiste feiten is uitgegaan en in grief II dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek heeft afgewezen, in welk verband zij erop wijst dat de rechtbank geen enkele overweging heeft gewijd aan de door haar aangevoerde argumenten.

De moeder heeft in de loop van de procedure ter onderbouwing van de door haar aangevoerde grieven en het door haar verzochte, het bepalen van de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij haar, gesteld dat [de minderjarige] de eerste anderhalf jaar van haar leven grotendeels bij haar heeft doorgebracht en dat [de minderjarige] daardoor een zeer nauwe band met haar heeft. Ter adstructie hiervan wijst zij erop dat de vader toen fulltime werkte, erg carriëre gericht is en geheel instemde met deze rolverdeling. Zij wijst er daarnaast op dat zij [de minderjarige] in juni 2003 heeft meegenomen naar Zweden en dat [de minderjarige] gedurende de hele zomer van 2003 tot eind augustus 2003 bij haar in Zweden was, dat in het leven van een jong meisje de moederfiguur een belangrijker rol speelt dan de vader en dat de door haar geraadpleegde psychologen het erover eens zijn dat de door de vader gecreëerde situatie bepaaldelijk niet gunstig is voor een evenwichtige ontwikkeling van [de minderjarige]. Ook wijst zij erop dat de vader zodra [de minderjarige] in Nederland was, zeer afhoudend was in contacten tussen [de minderjarige] en haar. Gekeken dient te worden, aldus de moeder, wie [de minderjarige] een optimaal verzorgingsklimaat kan geven. Optimaal in de zin van een stabiel leefmilieu zonder veel wisselende verzorgers, regelmaat, veiligheid, voldoende uitdaging biedend zodat [de minderjarige] zich goed kan ontwikkelen, waarbij van belang is dat de ouder bij wie [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats heeft, de andere ouder een essentiële rol in het leven van [de minderjarige] laat spelen.

De moeder is ervan overtuigd dat zij daartoe beter in staat is dan de vader, in welk verband zij wijst op de zeer ruime ouderschaps-mogelijkheden in Zweden, die het haar - mede gezien haar huidige nieuwe zwangerschap - mogelijk maken gedurende bijna drie jaar verlof op te nemen, alsmede op de in Zweden kindvriendelijke regeling voor werkende ouders in geval van ziekte van een kind en op het recht om de arbeidsdag te verkorten van 8 naar 6 uur per dag tot het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. Hierdoor, aldus de moeder, heeft zij, in tegenstelling tot de vader die door zijn werkzaamheden veel meer zal zijn aangewezen op wisselende verzorgers voor [de minderjarige], ruimschoots de gelegenheid de verzorging van [de minderjarige] zelf ter hand te nemen, waardoor [de minderjarige] zeker tot zij 8 jaar oud is niet vaak zal zijn aangewezen op verzorging door anderen. Daarnaast wijst de moeder er nog op dat [de minderjarige] in Zweden later leerplichtig wordt dan in Nederland, waardoor er - mocht worden bepaald dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij haar zal zijn - in het kader van de omgang veel meer mogelijkheden voor de vader zijn om [de minderjarige] gedurende langere perioden bij zich te hebben. Zou daarentegen worden bepaald dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn, dan zou dit in feite ertoe leiden dat haar omgang met [de minderjarige] wordt beperkt tot de helft van de vakanties, hetgeen het contact van [de minderjarige] met de moeder zeer zal beperken met mogelijkerwijs, gezien de rol van de moeder voor het identificatieproces van een dochter, zeer nadelige invloed op [de minderjarige]’s ontwikkeling. Ook acht zij zich, gelet op haar ervaringen met de vader in het verleden, beter in staat de niet-verzorgende ouder een rol van betekenis te laten spelen in het leven van [de minderjarige] hetgeen eveneens van belang is voor een evenwichtige ontwikkeling van [de minderjarige]. In dit verband geeft zij enerzijds aan mee te zullen werken aan een zeer ruimhartige omgang tussen de vader en [de minderjarige] en wijst zij anderzijds op de mogelijkheid voor [de minderjarige] om in Zweden in het Nederlands onderwijs te krijgen, waardoor [de minderjarige] altijd met haar vader zal kunnen blijven communiceren. Tot slot heeft de moeder naar voren gebracht dat het voor zich spreekt dat mocht haar verzoek worden toegewezen, er een geleidelijke overgang van het verblijf van [de minderjarige] bij de vader naar het gewone verblijf bij haar moet zijn.

3.4. De vader heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank in de beschikking waarvan beroep goed tot de kern is gekomen. Hij is ervan overtuigd dat het ontwikkelingsbelang van [de minderjarige] het meest gewaarborgd wordt wanneer zij bij hem blijft wonen, in welk verband hij wijst op de navolgende tot een tweetal hoofdpunten terug te brengen redenen.

[de minderjarige] is, aldus de vader, precies in een fase waarin zij het essentiële vermogen ontwikkelt zich aan andere mensen te hechten. Het is daarbij van het grootste belang dat [de minderjarige] zich vrij en veilig voelt, zoals nu het geval is. [de minderjarige] staat heel onbevangen en open ten opzichte van andere mensen, is vol vertrouwen en kent weinig angsten. Hij geeft aan er niet aan te moeten denken welke gevolgen het voor [de minderjarige] zou hebben wanneer zij bij hem, de persoon aan wie ze het meest gehecht is en in wie zij het volste vertrouwen heeft, wordt weggehaald, waarbij nog niet gedacht is aan andere mensen en dingen waaraan [de minderjarige] in haar leventje in Nederland is gehecht. Een verhuizing naar Zweden zou het ontwikkelingsbelang van [de minderjarige] ernstig schaden.

Daarnaast en dat is het tweede hoofdpunt dat de vader naar voren brengt, is het onzeker of de moeder even goed als hij in staat is om [de minderjarige] dagelijks te verzorgen en op te voeden, in welk verband de vader erop wijst dat de moeder in oktober 2003 heeft aangegeven de zorg voor [de minderjarige] niet aan te kunnen. Dit laatste vormt, aldus de vader, voor [de minderjarige] een risico dat niet genomen mag worden. Voorts ontkent de vader dat de moeder in het eerste levensjaar van [de minderjarige] de dagelijkse zorg voor het kind volledig voor haar rekening heeft genomen, hij heeft van meet af aan veel tijd aan [de minderjarige] besteed en zekerheid en structuur in zijn werk gaan voor hem boven het maken van carriëre.

De vader betwist daarnaast gemotiveerd dat hij niet ruimhartig meewerkt aan contact tussen de moeder en [de minderjarige], in welk verband hij aangeeft op welke momenten en hoe er omgang tussen de moeder en [de minderjarige] is. Hij geeft aan voor [de minderjarige] Zweedstalige boekjes, cd’s en dvd’s te kopen en ook zelf te werken aan het verbeteren van zijn Zweedse taalbeheersing. Hij wijst erop dat [de minderjarige] inmiddels al bijna drie jaar bij hem woont, dat zij een vrolijk, sociaal en slim meisje is dat zich goed ontwikkelt (ter adstructie waarvan de vader verslagen heeft overgelegd), dat hij een flexibele baan heeft als producer, dat [de minderjarige] vanaf 18 april 2006 naar de basisschool [...] in [woonplaats vader] gaat en dat hij en [de minderjarige] zijn verhuisd naar een kindvriendelijke buurt waar binnenkort ook het beste vriendje van [de minderjarige], [...] die ook naar [dezelfde school] zal gaan, komt wonen. [de minderjarige] heeft het zowel op school als in het nieuwe huis erg naar haar zin. Ook wijst de vader er nog op te hebben ervaren hoe belangrijk rust en regelmaat voor [de minderjarige] is, in welk verband hij erop wijst dat [de minderjarige] erg van streek was nadat zij een aantal keren van ouder en land had gewisseld.

3.5. In de in de onderhavige zaak gewezen tussenbeschikking van 7 juli 2005 heeft het hof op grond van het feit dat het zich onvoldoende voorgelicht achtte, de Raad verzocht een onderzoek in te stellen en omtrent de resultaten van het onderzoek aan het hof een rapport met advies uit te brengen, in welk verband onder 4.6. van die beschikking op specifieke aspecten die in de onderhavige zaak spelen, is gewezen. Voor de inhoud en het advies dat vervolgens door de Raad is gegeven, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 2.2. is opgenomen. De moeder kan zich in het advies niet vinden, zij meent dat er geen sprake is van een afgewogen advies. Kort samengevat is naar haar mening onvoldoende meegewogen wie van de ouders in staat is de meest stabiele verzorging te geven aan [de minderjarige]. De vader stemt in met de inhoud van het rapport van de Raad, in welk verband hij erop wijst dat [de minderjarige] al haar hele leven in Nederland woont waarvan de laatste twee en half jaar bij hem.

3.6. De Raad heeft - niettegenstaande het feit dat de Raad ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven dat de verschillende opvang-mogelijkheden bij de ouders niet zijn meegewogen - verklaard het in het rapport geformuleerde advies te handhaven, met name vanwege de verstoring van de continuïteit die toewijzing van het verzoek van de moeder voor [de minderjarige] met zich mee zal brengen.

3.7. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende vast is komen te staan dat beide ouders zeer betrokken zijn bij [de minderjarige] en zich inzetten voor haar welzijn. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat beide ouders in staat en toegerust zijn om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Daarmee vervalt het door de vader naar voren gebrachte (tweede) hoofdpunt, te weten dat hij vreest dat de moeder niet in staat zou zijn goed voor [de minderjarige] te kunnen zorgen.

3.8. Uit het rapport van de Raad komt - wat er overigens zij van de kritiek van de moeder op het rapport van de Raad - voorts naar voren dat [de minderjarige] beide ouders nodig heeft, aan beide ouders is gehecht en zich bij beide ouders thuis voelt. Overigens wordt dit bevestigd door hetgeen door de ouders ter terechtzitting naar voren is gebracht. Naar het oordeel van het hof brengt dit mee dat noch voor de door de vader onder het eerste hoofdpunt opgenomen vrees noch voor de door de moeder geuite vrees grond aanwezig lijkt te zijn, te meer niet nu beide partijen die vrees onvoldoende op het kind toegespitst hebben onderbouwd.

3.9. Hiermee rest de vraag of van doorslaggevend belang moet worden geacht of [de minderjarige] in de voor haar vertrouwde omgeving moet blijven, dan wel of de door de moeder overigens aangevoerde omstandigheden dermate belangrijk zijn dat in het belang van [de minderjarige] anders zou moeten worden beslist. Het hof is van oordeel dat dit laatste het geval is en wel op grond van het navolgende.

Gelet op het middels stukken onderbouwde en door de vader onvoldoende bestreden betoog van de moeder met betrekking tot haar ouderschapsmogelijkheden in Zweden kan worden aangenomen dat, indien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder wordt bepaald, [de minderjarige] hoofdzakelijk door haar moeder zal worden verzorgd. Indien daarentegen zou worden bepaald dat de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij haar vader zou zijn, dan heeft dit tot gevolg dat [de minderjarige] haar moeder nog slechts beperkt kan zien en dat zij voorts voor een deel aan de zorg van anderen dan de vader zal worden toevertrouwd. Alhoewel op zich, gelet op de ontwikkeling van [de minderjarige] tot op dit moment, zeker niet gezegd kan worden dat dit niet goed zou zijn (geweest) voor [de minderjarige], dient dit er naar het oordeel van het hof niet toe te leiden dat er dan maar geen verandering in haar verblijfplaats moet worden aangebracht. Immers, daarnaast is nog van belang dat, nu [de minderjarige] in Zweden later dan in Nederland leerplichtig wordt, het vaststellen van de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder tot gevolg heeft dat de omgangsmogelijkheden van [de minderjarige] met haar vader veel ruimer zijn dan de omgangsmogelijkheden met de moeder zouden zijn, indien haar gewone verblijfplaats bij haar vader zou worden bepaald. Door de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen, komt de zorg voor [de minderjarige] hoofdzakelijk bij één van de ouders te liggen en worden daarnaast haar omgangsmogelijkheden met de niet-verzorgende ouder ruimer, hetgeen naar het oordeel van het hof meer in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht dan het in stand houden van de feitelijke situatie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder ter terechtzitting ook heeft toegezegd dat [de minderjarige] de komende tijd regelmatig naar de vader toe zal kunnen gaan.

Het hof realiseert zich dat verhuizing van [de minderjarige] naar Zweden een verstoring van de continuïteit in haar leven met zich mee zal brengen. Echter, gezien de leeftijd van [de minderjarige] en de goede band met beide ouders alsmede het feit dat [de minderjarige] de komende jaren naar Zweedse maatstaven nog niet leerplichtig zal zijn, verwacht het hof dat de wijziging in haar leefomgeving niet te belastend voor [de minderjarige] zal zijn.

Het hof acht het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] van groot belang dat zij, gelet op haar jonge leeftijd, de band met beide ouders kan onderhouden en ontwikkelen. Het hof verwacht dat beide ouders zich in zullen spannen daar zorg voor te dragen en de overgang naar Zweden voor [de minderjarige] zorgvuldig zullen voorbereiden en begeleiden.

3.10. Dit leidt tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

Het hof:
  • vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
  • bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mv. mr. S. Clement, mv. mr. M. Wigleven en mv. mr. M.J. van Zutphen in tegenwoordigheid van mr. J. Cornel-Lubberts als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2006 door de rolraadsheer.

==============================================

Mevrouw mr. S. CLEMENT, geboren september 1955
Mw. mr. S. Clement is sinds 2003-04-24 Raadsvrouw aan het Gerechtshof Amsterdam en sinds 01-07-2010 bovendien ook nog vice-president aan dit hof

FUNCTIES:
  • Voorheen: Ambtenaar Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag (vanaf 1 september 1985)
  • Voorheen: Gerechtsauditeur Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag (vanaf 29 juni 1988)
  • Voorheen: Rechter-plaatsvervanger aan de Rechtbank Haarlem (vanaf 2 maart 1992)
  • Voorheen: Rechter-plaatsvervanger aan de Rechtbank Den Haag (vanaf 25 augustus 1993)
  • Voorheen: Rechter aan de Rechtbank Den Haag (vanaf 1 oktober 1994)
  • NU: Raadsvrouw aan het Gerechtshof Amsterdam (vanaf 24 april 2003)

NEVENFUNCTIES
  • Voorheen: Werkgroep Modelbeleid interne klachtenregeling gerechten (van 01-12-2007 tot 02-04-2009)
  • Voorheen: Beoordelaar (2x per jr.) Pleitoefeningen (van 01-01-2003 tot 02-04-2009)
--------------------------------------------------------------

Mevrouw mr. M. WIGLEVEN, geboren apr 1946
Mw. mr. M. Wigleven is Raadsvrouw aan het Gerechtshof Amsterdam sinds 2002-01-01

FUNCTIES
  • Voorheen: Advocaat en Procureur te Amsterdam kantoor Stibbe Simont Monahan Duhot (beëdiging in 1970, maar inmiddels kennelijk advocaat af.)
  • Voorheen: Raadsvrouw-plaatsvervanger aan het Gerechtshof Den Haag (vanaf 21 maart 1995)
  • Voorheen: Raadsvrouw aan het Gerechtshof Den Haag (vanaf 1 maart 1997)
  • NU: Raadsvrouw aan het Gerechtshof Amsterdam 1 januari 2002

NEVENFUNCTIES

AUTEUR VAN:
  • Personen- en familierecht 1997 / onder red. van: M. Wigleven. Sdu Uitgevers Juridisch & Fiscaal, 1997. ISBN 9054091266. Bundeling van de wet- en regelgevingsteksten van het Nederlandse personen- en familierecht.
---------------------------------------------------------

Mevrouw mr. M.J. van ZUTPHEN
Mw. mr. M.J. van Zutphen is Raadsvrouw-plaatsvervanger aan het Gerechtshof Amsterdam sinds 2003-07-17 en Raadsvrouw aan het Gerechtshof Arnhem sinds 2006-11-15

FUNCTIES:
  • Voorheen: Juridisch medewerker afdeling Algemene Bestuurlijke &Juridische Zaken gemeente Amsterdam
  • Voorheen: Rechter-plaatsvervanger aan de Rechtbank Haarlem (vanaf 2 maart 1992)
  • Voorheen: Rechter aan de Rechtbank Haarlem (vanaf 4 februari 1994)
  • Nu: Raadsvrouw-plaatsvervanger aan het Gerechtshof Amsterdam (sinds 17 juli 2003)
  • Nu: Raadsvrouw aan het Gerechtshof Arnhem (sinds 15 november 2006)
NEVENFUNCTIES
  • Voorheen: Lid van de Ouderraad en medezeggenschapsraad van het Hervormd Lyceum Zuid Amsterdam
  • Nu: Bestuurslid Stichting Kindertehuis Zandvoort in Haarlem (vanaf 1 april 2003)
  • Nu: Bestuurslid Stichting Zes Continenten in Amsterdam (sinds 2004-01-01)