donderdag, december 15, 2011

Gewonnen zaak betreft ID Kaart kort geding.

De vereiste gedeelde toestemming voor de aanvraag van een ID-kaart of paspoort voor een betrokken kind levert periodiek onenigheid op tussen de beide ouders bij gezamenlijk gezag na een scheiding. Hieronder bericht een anonieme vader over de gang van zaken daarover bij de rechtbank:


Beste vaders en andere lotgenoten,

Gisteren was het zover, mijn ex, daagde mij voor een kort geding betreffende vervangende toestemming door de rechter voor de aanvraag van een ID-kaart voor mijn zoon.

Het ging als volgt. Ik had de moeder al per SMS laten weten (ons enige communicatiemiddel) dat ik als voorstel had ons zoontje beide in een nieuw aan te vragen paspoort wilde laten bijschrijven. Dit na een actie van mij om zijn ID kaart in te trekken, nadat moeder ongeoorloofd naar het buitenland naar een andere bestemming ging.
Kortom moeder wilde koste wat het kost vervangende toestemming van de rechter voor de aanvraag van een ID-kaart.

Ik als vader heb een geheel normaal voorstel gedaan, waar niet op in gegaan werd.
Mijn advocaat (Kaya te Enschede) had het geweldige idee zowel een ID als paspoort aan te vragen, en ja, ik heb dit bij twee gemeentes nagevraagd, en dit kan binnen burgerzaken.

De rechter gaf ons tijdens de zitting even 10 min. overleg voor de partijen onderling.
Moeder leek eieren voor haar geld te kiezen, en had wel door dat ze in een lastig parket zat.
Ze had het wel door, maar had hoor haar koppigheid nog het lef te vragen, dat ze wel akkoord ging als ik als vader zowel de ID kaart (die ik toen al betaald had) èn het paspoort zou betalen. Ik heb hier uiteraard niet mee ingestemd, omdat door haar eigen toedoen de ID kaart door mij ingetrokken was.
Ik heb toen gemeld dat ik bereid was toestemming te verlenen om eigenhandig een ID en paspoort aan te vragen, met de vermelding dat zij als moeder de ID kaart houd, en ik als vader het paspoort (waar ik ook de kosten voor draag).

Kortom na terugkomst bij de rechter werd aangegeven dat we er wel uitgekomen waren en moeder eieren voor haar geld koos. en dus een duidelijk gewonnen zaak.
Ook de eis van moeder om mij als vader de proceskosten op te spelden werd genegeerd.

Vaders en andere lotgenoten, ik kan alleen maar zegen, blijf vechten voor je kind, en dit is een methode, die beslist werd binnen het kromme wetsstelsel in Nederland, maar jij als vader (of moeder) kunt bereiken geen gezeur meer te hebben over een geldig reisdocument of krijgen daarvan. Intrekken, en via de rechter voor laten komen, en met dit voorstel komen.

Vriendelijke groet
Een vader


_____
Disclaimer: Op deze website wordt geen sluitend juridisch advies gegeven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. Deze website huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel er de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding besteedt wordt, zijn we niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid voor de gegeven adviezen en reacties.
_____

donderdag, december 08, 2011

363. Proces Verbaal van Artikel 12 procedure bij het Gerechtshof tegen uitgestelde vervolging van moeder voor onttrekking (WvS, Art. 279)

Ondanks de in 2009 door de kinderrechter bij gezamenlijk gezag beschikte omgangsregeling tussen een Friese vader en zijn zoontje van een weekeinde per 2 weken, heeft moeder na beëindiging van de Onder Toezicht Stelling (o.t.s.) sinds 27 september 2010 eenzijdig besloten voor eigen rechter te gaan spelen en het zoontje niet meer mee te geven aan vader.

Gevolg was dat tussen vader en zoon eerst na ca. 5 maanden pas weer 5x een begeleid contact via een omgangscentrum werd gestart via jeugdzorg, en daarna na nog weer 3 maanden stilstand 4x een begeleid contact via een omgangshuis van Humanitas tot stand kwam, waarna het afgesproken traject wederom door moeder voortijdig beëindigd werd.

Ten einde raad besloot de vader uiteindelijk na zoveel omgangsfrustratie door de moeder bij de politie aangifte van onttrekking (WvS, Art. 279) tegen moeder te doen.

Politie en justitie weigerden echter werk van de aangiften van vader te maken en tot vervolging van moeder over te gaan, waarna vader bij het Gerechtshof een Art. 12 procedure is gestart om aan het gerechtshof te vragen de vervolging van moeder aan justitie en politie te gelasten.

Hieronder het geanonimiseerde proces-verbaal van de behandeling door het Gerechtshof Leeuwarden van deze door vader aangespannen Art. 12 procedure:

(Klik op de afbeeldingen voor een vergrote weergave)







Verdere toelichting:

Voor gescheiden ouders met een door de rechter vastgestelde omgangsregeling en gezamenlijk gezag, die geconfronteerd worden met het door de zorg- of verblijfsouder eenzijdig frustreren of stop zetten van de door de rechter vastgestelde omgangsregeling bestaat de mogelijkheid om bij de politie aangifte van onttrekking (Wetboek van Strafrecht, Artikel 279) te doen.

In plaats van deze aangiften op te nemen en de strafvervolging van omgangsfrustrerende zorgouders adequaat ter hand te nemen, reageren politie en justitie uit ondeskundigheid, onwetendheid en onwelwillendheid echter vaak ten onrechte afhoudend tegenover deze aangiften van onttrekking door omgangsouders. In plaats van de aangifte op te nemen en te vervolgen wordt de omgangsouder daarbij door politie en justitie dan ten onrechte door verwezen naar een advocaat en de familierechter onder de mededeling dat dit geen zaak voor politie en justitie zou zijn.

Het is daarbij dan zaak dat omgangsouders zeer vasthoudend zijn en zich door politie en justitie niet met een kluit in het riet laten sturen.

Wanneer politie en justitie ook dan blijven weigeren de aangifte van onttrekking door de omgangsouder op te nemen en te vervolgen dan kan de omgangsouder hiertegen in beroep komen bij het gerechtshof middels een zgn. "Artikel 12 procedure". Daarvoor is niet persé een advocaat nodig, de omgangsouder kan deze zaak (het besluit van het OM om niet te vervolgen) zonodig ook zelf bij het gerechtshof voorleggen.

Ter informatie daarom hierboven het Proces Verbaal van de Eerste zitting van een aangehouden Artikel 12 procedure bij het Gerechtshof Leeuwarden hieronder. In februari 2012 is de vervolgzitting in deze Artikel 12 Procedure.

_____
Disclaimer: Vader Kennis Centrum (VKC) kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. VKC huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel VKC de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is VKC niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van VKC worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van VKC voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____

woensdag, december 07, 2011

Vaders van cruciaal belang bij scheiding

Relatie met uitwonende vader na scheiding van cruciaal belang voor kind
Universiteit van Amsterdam, Woensdag 7 december 2011, 11:00 uur
Promotie: Mw. E.M. Hakvoort/ Pedagogiek

Parenting and child adjustment after divorce
Scheiden heeft een negatieve invloed op het welzijn van kinderen, zo blijkt uit een groot aantal studies. Esther Hakvoort onderzocht de kwaliteit van gezinsrelaties na een scheiding. Net als in intacte gezinnen, hangen in scheidingsgezinnen de relaties tussen de verschillende gezinsleden met elkaar samen, zo blijkt uit de studie. Bovendien blijkt de uitwonende vader van cruciaal belang voor het kind. Een warme relatie tussen vader en kind zorgt voor meer zelfvertrouwen en sociale competentie van kinderen. Daarnaast spelen conflicten tussen moeder en ex-partner een belangrijke rol in het vóórkomen van probleemgedrag van kinderen. Hakvoort bevestigt met haar studie dat kinderen in scheidingsgezinnen meer risico lopen op het ontwikkelen van problemen. Dit risico lijkt echter niet echter zozeer te worden veroorzaakt door de echtscheiding zelf, maar door de kwaliteit van de gezinsrelaties na de scheiding. Ouders die gaan scheiden staan daarom voor de belangrijke opgave om een relatie die gebaseerd was op wederzijdse gevoelens, om te vormen naar een relatie gebaseerd op de gedeelde zorg voor het kind, aldus Hakvoort.

Promotor: dhr. prof. dr. J.M.A. Hermanns
Locatie: Aula van de UvA; Singel 411; 1012 WN Amsterdam
Deelname: Toegang vrij
Bron: UvA Persvoorlichting

--------------------------------

Vandaag in het Dagblad van het Noorden

GRONINGEN/ASSEN - Vaders zijn, ook na een scheiding, van cruciaal belang voor het welbevinden van kinderen. Een warme band met vader vergroot het zelfvertrouwen en komt sociaal functioneren ten goede.

Bijlage: De 4 bijbehorende krantenknipsels









_____
Disclaimer: Op deze website wordt geen sluitend juridisch advies gegeven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. Deze website huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel er de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding besteedt wordt, zijn we niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid voor de gegeven adviezen en reacties.
_____

donderdag, november 24, 2011

Art 310 Wetboek van Strafrecht

Beste mensen,

Ik werd door mijn advokaat geattendeerd op Art 310 WvS. Deze luidt:
Artikel 310
Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Dit artikel moet je altijd noemen als je ook een Art 279 WvS aangifte doet bij de politie omdat deze combinatie een hogere straf kan opleveren voor diegene die zich niet aan de omgang houd.

Bovendien is dit een zeer interessante site, waar erg veel info is te vergaren.

Doe er allen je voordeel mee.

Mvg J. Claus

_____
Disclaimer: Vader Kennis Centrum (VKC) kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. VKC huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel VKC de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is VKC niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van VKC worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van VKC voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____

donderdag, oktober 27, 2011

111027. Moeder verhuist zonder toestemming van vader naar plaats die co-ouderschap onmogelijk maakt (LJN BU2003, Rb Haarlem 20111011, Co-ouderschap - Toestemmingsvereiste verhuizing - Hoofdverblijf naar vader)

LJN: BU2003, Rechtbank Haarlem , 184261/2011-2717
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BU2003

Datum uitspraak: 11-10-2011
Datum publicatie: 27-10-2011
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Inhoudsindicatie:
De verhuizing van de moeder naar [plaats A] heeft tot gevolg dat aan de co-ouderschapsregeling zoals partijen waren overeengekomen geen uitvoering meer kan worden gegeven op een wijze die in het belang van de minderjarige te achten is. De rechtbank merkt daarbij op dat aan de co-ouderschapsregeling al gedurende twee jaren zonder ernstige conflicten tussen partijen of problemen in de ontwikkeling van de minderjarige en op dat hieraan op een voor de minderjarige vertrouwde wijze uitvoering wordt gegeven. De moeder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank laten leiden door haar eigen behoefte om naar [plaats A] te verhuizen en aan haar behoefte het belang van de minderjarige en het belang van de vader ondergeschikt gemaakt. De moeder had kunnen voorzien dat deze verhuizing op termijn de uitvoering van de co-ouderschapregeling onmogelijk zou maken. De omstandigheid dat de vader tegen de verhuizing van de moeder op dat moment geen stappen heeft ondernomen, doet hieraan niet af. De moeder heeft daarmee een situatie veroorzaakt die in strijd met de belangen van de minderjarige te achten is. Het verzoek van de vader mbt hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen wordt toegewezen onder afwijzing van het verzoek van de moeder.

Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht


hoofdverblijfplaats/schoolkeuze/omgang/alimentatie

zaak-/rekestnr.: 184261/2011-2717

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 11 oktober 2011

in de zaak van:

[naam moeder],
wonende te [plaats A] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.A. Mulders, gevestigd te Haarlem,

--tegen--

[naam vader],
wonende te [plaats B],
hierna mede te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.F. Manders, gevestigd te Haarlem.


1 Verloop van de procedure

Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 10 augustus 2011 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift met bijlagen van de moeder;
- het op 22 september 2011 ingekomen verweerschrift met bijlagen van de vader;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 23 september 2011,
en het verhandelde ter terechtzitting op 26 september 2011 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2 De vaststaande feiten

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:

2.1 Partijen hebben van oktober 2006 tot en met november 2008 een affectieve relatie gehad.

2.2 Uit deze relatie is op [datum] 2007 de minderjarige [naam minderjarige] geboren. De minderjarige is door de vader erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.

2.3 Bij het uiteengaan hebben partijen afgesproken dat de moeder met [naam minderjarige] in de woning van de vader te [plaats B] blijft wonen, totdat zij een fulltime baan en geschikte woonruimte voor haarzelf en [naam minderjarige] heeft verkregen. Vader zou zolang bij zijn ouders verblijven.
Daarbij hebben zij onder meer afgesproken dat [naam minderjarige] op de dagen dat de moeder werkt door de ouders van de vader zal worden verzorgd.

2.4 Bovenstaande regeling is medio februari 2009, voordat de moeder vervangende woonruimte had gevonden geëindigd. De vader heeft zijn woning weer betrokken en de moeder heeft tijdelijk bij een vriend onderdak gevonden. [naam minderjarige] is bij de vader blijven wonen en werd doordeweeks verzorgd door de ouders van de vader.

2.5 Op 16 juli 2009 zijn partijen ter beëindiging van het door de moeder aangespannen kort geding overeengekomen dat [naam minderjarige] vrijdag 17 juli 2009 om 18.00 door de moeder bij zijn grootouders (vz) wordt opgehaald en omgang met haar zal hebben tot zondagavond 19 juli 2009, waarbij hij teruggebracht wordt bij de grootouders. [naam verblijft vervolgens de hele week bij de vader/de grootouders. [naam minderjarige] wordt vervolgens op zondagavond 26 juli 2009 om 19.00 uur door de moeder opgehaald bij de vader/de grootouders waarna [naam minderjarige] de hele week bij de moeder verblijft. Partijen zijn daarbij ondermeer overeengekomen dat deze regeling van gelijke wekelijkse omgang tussen [naam minderjarige] en de ouders daarna voorlopig geldt tot 15 januari 2010 en dat zij voor 15 januari 2010 in onderling overleg een ouderschapsplan zullen opstellen.

2.6 De moeder heeft op 8 maart 2010 een door haar gekochte woning in [plaats A] betrokken. In juli 2011 is de moeder bevallen van een zoon uit de relatie tussen haar en haar nieuwe partner. Op [datum] 2011 wordt [naam minderjarige] vier jaar oud en zal hij naar de basisschool gaan.

2.7 Partijen hebben vanaf eind augustus 2010 getracht via mediation tot een ouderschapsplan te komen, hetgeen niet is gelukt.

3 Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1 Het verzoek van de moeder strekt tot:
a. het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] bij de moeder in [plaats A];
b het verlenen van vervangende toestemming aan de moeder om [naam minderjarige] in te schrijven op de basisschool [naam] te [plaats A];
c. het vaststellen van een zorg- en contactregeling, inhoudende dat [naam minderjarige] de oneven weken van vrijdagmiddag na school om 08.30 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [naam minderjarige] uit school ophaalt en brengt en dat [naam minderjarige] in de even weken van woensdagmiddag uit school om 12.00 uur t/m donderdagochtend naar school op 08.30 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [naam minderjarige] uit school ophaalt en brengt.
d. het vaststellen van een door man te betalen kinderbijdrage van € 382 per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.

3.2 De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat het vanaf het moment dat [naam minderjarige] naar de basisschool gaat niet langer in zijn belang is gelet op de reisafstand dat de gedeelde zorgregeling blijft voortduren. Zij is daarbij van mening dat zij, omdat zij slechts drie halve dagen per week werkt in haar eigen zaak waarbij zij haar eigen werktijden kan bepalen, de meest aangewezen persoon is om de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] op zich te nemen. Bovendien is moeder de primaire hechtingsouder. Het is daarbij voor de moeder erg belangrijk dat [naam minderjarige] deel uitmaakt van haar nieuwe gezin en ook een hechte band met zijn broertje kan ontwikkelen. De vader werkt 40 uur per week, zodat de feitelijke zorg voor [naam minderjarige] indien het hoofdverblijf bij de vader is, op de schouders van zijn ouders terecht zal komen. Voor de moeder is dit niet acceptabel, mede gezien het feit dat zij wel in staat is om deze zorg zelf op zich te nemen.

4 Het verweer en zelfstandig verzoek

4.1 De vader heeft het verzoek gemotiveerd bestreden en heeft zelf verzocht te bepalen dat:
a. de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] in het vervolg bij zijn vader te [plaats B] zal zijn;
b de vader vervangende toestemming wordt verleend om [naam minderjarige] te doen inschrijven op een, nog nader te bepalen, basisschool in [plaats B];
c. [naam minderjarige] in de oneven weken van vrijdagmiddag na school om 12.00 uur tot en met maandagochtend naar school om 08.30 uur bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [naam minderjarige] uit school ophaalt en naar school brengt;
d. [naam minderjarige] in de even weken van woensdagmiddag uit school om 12.00 uur tot en met donderdagochtend naar school om 08.30 uur bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [naam minderjarige] uit school ophaalt en naar school brengt;
e. [naam minderjarige] gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de moeder verblijft,
zulks met afwijzing van de verzoeken van de moeder.

4.2 De vader stelt zich op het standpunt dat er voor de moeder geen noodzaak was om naar [plaats A] te verhuizen. De moeder heeft hem ook nimmer om toestemming verzocht voor deze verhuizing, hetgeen wel op haar weg had gelegen. De vader meent dat de handelwijze van de moeder niet in het belang van [naam minderjarige] is en dat hij door de moeder voor een fait accompli is gesteld. De omstandigheid dat [naam minderjarige] in [maand] van dit jaar vier jaar oud wordt en dus naar school zal gaan, maakt de uitvoering van de huidige zorgregeling als gevolg van de verhuizing van de moeder de facto onuitvoerbaar. Door haar handelen ontneemt de moeder [naam minderjarige] het recht om de hechte band met zijn vader voort te zetten en heeft zij laten zien dat zij haar eigen belang boven het belang van [naam minderjarige] stelt. Het zou volstrekt onacceptabel zijn indien de huidige situatie als feitelijk gegeven wordt geaccepteerd en dat op basis daarvan de beslissing zou worden genomen dat [naam minderjarige] in het vervolg bij zijn moeder hoofdverblijf heeft.
Daarbij voert de vader aan dat hij zeer goed in staat is om [naam minderjarige] een stabiele omgeving te bieden waarin voldoende oog is voor contact met de andere ouder. Hij heeft de zorgtaken met betrekking van [naam minderjarige] vanaf zijn geboorte op zich genomen op de momenten dat hij daartoe in staat was. Dat hield in de eerste periode na zijn geboorte in dat partijen voor een deel de zorgtaken op zich namen en dat een groot deel van die zorgtaken bij grootouders(vz) werden neergelegd. Sinds de procedure in kort geding heeft de vader zijn werkzaamheden als internationaal chauffeur neergelegd en vervult hij een functie als nationaal vrachtwagenchauffeur. Dit houdt in dat hij dagelijks tussen 16.00 en 17.00 uur thuis is en vanaf dat moment ook de zorgtaken op zich neemt. Bij een hoofdverblijf van [naam minderjarige] bij de vader hoeft de opvang door de grootouders tot een minimum beperkt te blijven. Bovendien hebben de grootouders [naam minderjarige] vanaf zijn geboorte mede verzorgd en behoren zij tot een voor [naam minderjarige] vertrouwde omgeving.

5 Beoordeling van het verzoek

hoofdverblijf en inschrijving school

5.1 Gebleken is dat de moeder in maart 2010 is verhuisd naar [plaats A] zonder dat zij hiervoor de benodigde toestemming van de vader had verkregen. Tussen partijen is niet in geschil dat de huidige co-ouderschapsregeling niet kan worden voortgezet vanaf het moment dat [naam minderjarige] naar de basisschool gaat. De afstand tussen [plaats A] en [plaats B] maakt voortzetting van deze regeling onmogelijk.

5.2 De moeder heeft naar voren gebracht dat de verhuizing naar [plaats A] noodzakelijk was. Op dat moment had zij een vast dienstverband en bevond [plaats A] zich centraal in haar werkgebied. Volgens de moeder was het voor haar financieel niet mogelijk om in [plaats B] of in de directie omgeving van [plaats B] een woning te kopen, terwijl zij de huur van de woning in [plaats] van € 1.000 per maand waar zij op dat moment verbleef financieel niet kon opbrengen. In [plaats B] zou zij alleen een studio kunnen huren, maar dit vond onder andere de vader niet acceptabel. Uiteindelijk heeft zij een woning gevonden in [plaats A], waar voldoende ruimte aanwezig is voor haarzelf en [naam minderjarige].
Niet gebleken is dat de moeder heeft getracht overeenstemming te bereiken met de vader over de verhuizing. Zij heeft zelf ter zitting verklaard dat zij de verhuizing aan de vader heeft gemeld een paar dagen nadat zij de sleutel van de woning had gekregen en dat de vader hierop verrast reageerde.

5.3 De rechtbank is voldoende gebleken dat partijen in onderling overleg niet kunnen komen tot een regeling vanaf [datum] 2011 die voor beiden bevredigend is. De verhuizing van de moeder naar [plaats A] heeft tot gevolg dat aan de co-ouderschapsregeling zoals partijen waren overeengekomen geen uitvoering meer kan worden gegeven op een wijze die in het belang van de minderjarige te achten is. De rechtbank merkt daarbij op dat aan de co-ouderschapsregeling al gedurende twee jaren zonder ernstige conflicten tussen partijen of problemen in de ontwikkeling van de minderjarige en op dat hieraan op een voor de minderjarige vertrouwde wijze uitvoering wordt gegeven.
De moeder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank laten leiden door haar eigen behoefte om naar [plaats A] te verhuizen en aan haar behoefte het belang van de minderjarige en het belang van de vader ondergeschikt gemaakt. De moeder had kunnen voorzien dat deze verhuizing op termijn de uitvoering van de co-ouderschapregeling onmogelijk zou maken. De omstandigheid dat de vader tegen de verhuizing van de moeder op dat moment geen stappen heeft ondernomen, doet hieraan niet af.
De moeder heeft daarmee een situatie veroorzaakt die in strijd met de belangen van de minderjarige te achten is. Immers, of de minderjarige nu hoofdverblijf zal hebben bij de vader of de moeder, zijn andere ouder heeft minder zorg voor en contact met hem dan voorheen. Dat [naam minderjarige] elke werkdag met zijn vader bij de grootouders blijft eten doet hieraan niet af. De door de moeder aangevoerde argumenten hebben de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar, meer in het belang van de minderjarige zou zijn dan bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader, tegen welk verblijf door de moeder geen contra-indicaties zijn aangedragen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het belang van de minderjarige zich er niet tegen verzet dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige wordt bepaald bij de vader, waarbij de minderjarige in de voor hem vertrouwde omgeving kan opgroeien ook al is dit met enige hulp en bijstand van de ouders van de vader. De rechtbank zal in die zin beslissen en derhalve het verzoek van de vader toewijzen en het verzoeken van de moeder afwijzen.

5.4 De moeder heeft desgevraagd aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat indien het hoofdverblijf van [naam minderjarige] wordt bepaald bij de vader, [naam minderjarige] zal worden ingeschreven op de basisschool “[naam]”. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader zoals genoemd onder 4.1 b als hierna te melden toewijzen. Het verzoek van de moeder zal worden afgewezen.

zorgregeling

5.5 De moeder heeft, in het geval de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] wordt bepaald bij de vader, zich niet verzet tegen toewijzing van de zorgregeling zoals door de man voorgesteld en genoemd onder 4.1 c, d en e., noch heeft zij om een andersluidende regeling verzocht.
De rechtbank zal, nu haar dit niet strijdig met het belang van [naam minderjarige] voorkomt, conform het verzoek van de vader beslissen. Het verzoek van de moeder met betrekking tot de zorgregeling zal worden afgewezen.

kinderbijdrage

5.6 Nu het hoofdverblijf van [naam minderjarige] wordt bepaald bij de vader, is de grond van het verzoek van de moeder tot een door de vader te betalen kinderbijdrage komen te vervallen. Het verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.

6 Beslissing

De rechtbank:

6.1 Wijst af de verzoeken van de moeder.

6.2 Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2007 in de gemeente [plaats], is bij de vader.

6.3 Bepaalt dat de verklaring van toestemming van de moeder tot inschrijving van de minderjarige [naam minderjarige] voornoemd op de basisschool [naam] te [plaats] voor zover nodig vervangen wordt door een verklaring van toestemming van de kinderrechter.

6.4 Stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
De minderjarige [naam minderjarige] verblijft in de oneven weken van vrijdagmiddag na school om 12.00 uur tot en met maandagochtend naar school om 08.30 uur bij de moeder, waarbij de moeder [naam minderjarige] uit school ophaalt en naar school brengt. Daarnaast verblijft [naam minderjarige] in de even weken van woensdagmiddag uit school om 12.00 uur tot en met donderdagochtend naar school om 08.30 uur bij de moeder, waarbij de moeder [naam minderjarige] uit school ophaalt en naar school brengt. Voorts verblijft [naam minderjarige] gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de moeder.

6.5 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

6.6 Wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van E. Dijkstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
11 oktober 2011.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.


_____
_____
Disclaimer: Vader Kennis Centrum (VKC) kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. VKC huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel VKC de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is VKC niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van VKC worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van VKC voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____
_____

woensdag, juni 01, 2011

110601. Inschrijving is gesloten !! De zaal is vol:: Symposium ‘Vaderschap in diversiteit’ (met uitreiking Vaderdagtrofee) op vrijdagmiddag 17 juni 2011

Vader Kennis Centrum, IkVader en Universiteit van Amsterdam houden op 17 juni 2011 Symposium 'Vaderschap in diversiteit' i.v.m. Vaderdag

Hoe belangrijk zijn vaders voor kinderen? Wat is hun (gewenste) rol en positie? En welke rol speelt diversiteit bij vaderschap? Die vragen staan centraal tijdens het jaarlijkse symposium over vaderschap op vrijdagmiddag 17 juni 2011, dat nu voor het vijfde jaar door het Vader Kennis Centrum i.s.m. IkVader en de Universiteit van Amsterdam wordt georganiseerd. Wetenschappers, ouders en andere betrokkenen geven hun visie op het vaderschap. Tijdens het symposium vindt de uitreiking plaats van de Vaderdagtrofee m/v 2011.
  • Geen deelnamekosten. Tevoren aanmelden verplicht. De inschrijving is gesloten. de zaal is vol !!
  • Datum en tijdstip: Vrijdag 17 juni 2011, 12:30 - 17:00 uur
  • Locatie: P.C. Hoofthuis (Zaal 104) van de Universiteit van Amsterdam, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam
  • Routekaartje naar P.C. Hoofthuis


Uitreiking Vaderdagtrofee m/v 2011


Aanleiding voor het inmiddels jaarlijkse vaderschapssymposium, waarbij topwetenschappers hun visie geven op het vaderschap, is het fenomeen vaderdag.

De Vaderdagtrofee m/v, die aan het eind van het symposium door een onafhankelijke jury onder voorzitterschap van emeritus hoogleraar Pedagogiek Louis Tavecchio wordt uitgereikt aan een persoon of organisatie die zich het afgelopen jaar het meest heeft ingespannen voor kinderen en hun vaders, is een initiatief van het Vader Kennis Centrum in samenwerking met IkVader en de Universiteit van Amsterdam.

De trofee werd in vorige jaren gewonnen door de SP-Tweede-Kamerfractie (2007) voor hun politieke initiatieven voor vaders en gelijkwaardig ouderschap, oud-luchtmachtpiloot en vader Jan Steen (2008) voor zijn initiatief voor een aan moeders gelijkwaardige vrijstelling van gevaarlijke militaire missies voor vaders, vader Peter Brons en de politie Friesland (2009), voor hun inspanningen tot handhaving met het strafrecht (Art. 279 Rv) van door de rechter beschikte omgangsregelingen bij gezamenlijk gezag na scheiding, en Glenn Helberg van OCAN samen met Orville Breeveld (‘Vitamine Vader’) voor hun initiatieven gericht op Afro-Caribische en Surinaamse vaders (2010).

De vier genomineerden voor de Vaderdagtrofee m/v 2011 zijn geworden:
  1. De Australische vader Ken Thompson èn politieman Benjamin Wondergem van de Politie Haaglanden: Fietstocht van 3000 km door Europa op zoek naar zijn ontvoerde zoontje Andrew, dat hij uiteindelijk in Amsterdam, Nederland terugvindt.
  2. Vader en bloemist Johan Nievaart, die drie kogels opving voor zijn zoon tijdens het schietdrama in Alphen aan de Rijn op zaterdag 9 april 2011
  3. 10 jaar Vadercentrum Adam in Den Haag: Bilal Sahin (coördinator) en Anita Schwab (oprichtster die in maart 2010 afscheid nam) van Vadercentrum Adam en de Haagse welzijnsorganisatie Mooi
  4. Joyce Kwidama e.a., Etica Training & Advies met de ‘Eigen kracht-methodiek voor het werken met Afro-Caribische vaders 'Di hòmber pa hòmber’ (van man tot man)’

Programma Vaderschapssymposium


‘Rol van vaders in de opvoeding van kinderen en diversiteit van vaderschap’

Het thema voor het vaderschapssymposium 2011 is: ‘Rol van vaders in de opvoeding van kinderen en diversiteit van vaderschap’.

Op het programma staan lezingen van:
  • Emeritus-hoogleraar Pedagogiek Louis Tavecchio (“Vaderinclusief beleid begint al tijdens de zwangerschap”)
  • Ondernemer, onderzoeker en publiciste Charlotte Lemmens (“De kers op de taart van de vrouwenemancipatie”)
  • Onderzoekers Marjolijn Distelbrink en Susan Ketner van het Verwey-Jonker Instituut (“Vaderschap is geen playstation. Vaderschap versterken bij Afro-Caribische mannen”)
  • Onderzoeker Elisabeth Duursma aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (“Vaders en voorlezen. Ze maken het verschil.”)
  • Henk Hanssen, eindredacteur van IkVader.nl ("Het Vaderland Anno 2011").
  • Louis Pronk, trainer/ontwikkelaar JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding ("Vaders in beeld, over de opzet en uitvoering van vaderactiviteiten in de buurt")
  • Joyce Kwidama e.a., Etica Training & Advies (“'Di Homber Pa Homber' - van man tot man- een eigen kracht-methodiek voor het werken met Afro-Caribische vaders")
Voor gedetailleerde informatie over het programma van het vaderschapssymposium zie de volgende link.

Aanmelding

Het symposium is bedoeld voor wetenschappers, ouders (vaders en moeders), beleidsmakers en andere geïnteresseerden. Vanwege de beperkte zaalcapaciteit van maximaal 100 deelnemers is vooraanmelding door middel van onderstaand formulier noodzakelijk.

  • De inschrijving is gesloten. de zaal is vol !!

Contact

Voor inlichtingen of informatie kunt u contact opnemen met:
Peter Tromp, Vader Kennis Centrum (VKC):
T. (030) 238 3636
E. vaderkenniscentrum@gmail.com

Locatie en bereikbaarheid

Het symposium wordt gehouden op vrijdagmiddag 17 juni van 12.30 tot 17.00 uur in het P.C. Hoofthuis in Amsterdam, zie hieronder voor het adres.

P.C. Hoofthuis (Zaal 104)

Universiteit van Amsterdam
Spuistraat 134
1012 VB Amsterdam
  • Voor een routekaartje klik op de volgende link

De locatie is goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Vanaf Amsterdam Centraal Station is het ca.10 minuten wandelen door het centrum van Amsterdam en er zijn ook uitstekende tramverbindingen met de Spuistraat 134.

dinsdag, mei 03, 2011

110503. Oproep gesloten: NCRV TV-programma 'Ik wil mijn vader terug' zoekt vaders en zonen die het contact met elkaar zijn verloren voor contactherstel

OPROEP GESLOTEN:

***

Vaders en zonen gezocht die het contact met elkaar zijn verloren


In een nieuw televisieprogramma voor de NCRV volgt en begeleidt TV producent Strix TV voor de NCRV zonen (ongeveer tussen de 14 en 20 jaar) en vaders die het contact met elkaar zijn kwijtgeraakt, bijvoorbeeld door een scheiding. In dit programma krijgen zij de kans om een nieuwe start te maken.

Ben jij zelf vader die het contact heeft verloren met zijn zoon, ken je een vader of zoon in een dergelijke situatie of heb je een zoon die zijn vader mist, dan zou Strix TV graag met je in contact komen.

Op dit moment zit Strix TV in de researchfase. Het zal daarom in de eerste plaats gaan om een oriënterend gesprek. Strix TV is namelijk erg benieuwd naar de ervaring van diverse vaders en zonen. Maar ook als je interesse hebt om deel te nemen aan ons televisieprogramma of alleen vragen hebt, neem dan gerust contact op. Graag zelfs!

Geïnteresseerd!?
Ben je geïnteresseerd stuur dan een email naar het Vaderkenniscentrum op het emailadres vaderkenniscentrum @ gmail . com voor toezending van de contactgegevens van Strix TV voor dit programma.

Bedankt alvast en misschien tot snel!

Vaderkenniscentrum.nl :
Jacob Cabeliaustraat 17, 3554 VH Utrecht; T. 030 - 238 3636; E. vaderkenniscentrum @ gmail . com

woensdag, april 27, 2011

110427. Oproep gesloten - Dringende oproep tot deelname aan enquete over uw ervaringen met het doen van aangifte van onttrekking (WvS, Art. 279) bij de politie

Oproep gesloten

DRINGENDE OPROEP!!


Geachte lezer,

Er zijn veel klachten over de politie omdat ze vaak niet bereid zijn om een aangifte op te nemen. Dit ondanks het niet naleven van de omgangsregeling tussen uitwonende ouder en kind. Als het lukt om de aangifte wel op te laten nemen wordt het vervolgens geseponeerd

Zelf studeer ik aan de politie academie en ben een onderzoek gestart naar deze problematiek. Om meer inzicht te krijgen in deze problemen zoek ik ouders die deze problemen hebben ervaren of nog steeds ervaren.

Bent u van mening dat U aangifte bij de politie over het niet nakomen van een omgangsregeling onterecht niet wordt opgenomen. Bent u van mening dat als de aangifte wel is opgenomen hij vervolgens wordt afgewezen (geseponeerd) door politie of justitie waardoor de zaak nooit voor de rechter komt. Dan wil ik U vragen aan mijn onderzoek mee te werken.

Als U bereid bent om U ervaringen met mij te delen, kan ik aan de hand van de verkregen feiten binnen de politie organisatie en het Openbaar Ministerie onderzoeken waarom dit in het algemeen gebeurd. Zonder u medewerking is dit erg moeilijk.

Door hier aan mee te werken help u mee om inzicht te krijgen in de problematiek die er mogelijk zijn bij de vervolging van het niet uitvoeren van een omgangsregeling.

Na medewerking zal ik u informeren over de resultaten van mijn onderzoek.

Door op ENTER of de knop te klikken kunt u na beantwoorden naar de volgende vraag.

Door op de onderstaande link te dubbel klikken wordt de vragenlijst gestart.



Met vriendelijke groet,

B. Wondergem

www.thesistools.com/web/?id=193019

dinsdag, april 19, 2011

505. Wrakingsverzoek van vader jegens rechter Schuurman wegens partijdigheid en ontbrekende waarheidsvinding door wrakingskamer Rechtbank Zutphen afgewezen

Inleiding

Bureaus Jeugdzorg blijken in toenemende mate hun bevoegdheden te misbruiken:
  • Kinderen worden door Bureau Jeugdzorg al op eigen gezag uit huis geplaatst, noch voordat de rechter zich daarover heeft kunnen uitspreken. Er is hier sprake van Bureau Jeugdzorg als criminele kinderontvoerende instantie.
  • Als moeder de verzorging van de kinderen na een scheiding niet meer aan kan, dan wordt bij een uit huis plaatsing door Bureau Jeugdzorg de vader niet geconsulteerd en wordt er ook niet eens onderzocht of de kinderen in plaats van meteen naar een pleeggezin of een tehuis niet veel beter bij de vader of grootouders kunnen worden ondergebracht en opgevangen. Zie hiervoor bv. ook de ervaringen van vader Deon van Moorsel met Bureau Jeugdzorg Brabant. Een plaatsing in een tehuis of pleeggezin is voor Bureau Jeugdzorg door de perverterende financiële prikkels van de rijksoverheid nl. veel lucratiever.
  • En Bureaus Jeugdzorg misbruiken ook hun aanwijzingsbevoegdheid bij een OTS om de door de rechter beschikte zorg- of omgangsregeling van kinderen met hun vaders op eigen gezag en eenzijdig op aandrang van de moeder ofwel stop te zetten ofwel te bekorten. Hieronder vindt u hiervan een voorbeeld. Ook hier is sprake van Bureau Jeugdzorg als criminele kinderonttrekkende instantie.
In het onderhavige voorbeeld komt daar ook nog bij dat de betrokken rechter, mw. mr. M.J.H. Schuurman van de Rechtbank Zutphen, ter zitting de illegaliteit van de aanwijzing van Bureau Jeugdzorg aan vader tot eenzijdige stopzetting van de rechterlijke beschikking tot de zorgregeling voor vader onmiddelijk onderkent op protest van vader, maar dit verder zonder consequenties laat en ter zitting als adviseur naar Bureau Jeugdzorg optreedt en Bureau Jeugdzorg nog ter zitting adviseert om gewoon een nieuwe procedure te starten om de zorgregeling met vader achteraf even door de rechter aan te laten passen aan de door Bureau Jeugdzorg gegeven aanwijzing tot stopzetting van de eerder beschikte zorgregeling. Mw. mr. M.J.H. Schuurman treed niet alleen ter zitting als adviseur van procespartij Bureau Jeugdzorg op, maar neemt dit partijdige advies aan Bureau Jeugdzorg zelfs ook nog in haar beschikking op.

Een schandelijk voorbeeld van partijdige rechtspraak dus en een van de redenen voor de vader om deze rechter te wraken.

Peter Tromp
Vaderkenniscentrum



Update: Op dinsdagmiddag 19 april 2011 om 15.30 uur wees de wrakingskamer van de Rechtbank Zutphen bij monde van haar voorzitter, rechtbankpresident dhr. mr. J.B. de Groot, in haar uitspraak (zie hieronder) het wrakingsverzoek tegen de Zutphense rechter mw. mr. M.J.H. Schuurman af.

De argumentatie van de wrakingskamer onder voorzitterschap van rechtbankpresident De Groot tot afwijzing overtuigt echter geenszins.

Uitspraak Wrakingskamer

LJN: BQ1802, Rechtbank Zutphen , 121356 KG RK 11/248
Datum uitspraak: 19-04-2011
Datum publicatie: 19-04-2011
Rechtsgebied: Civiel overig
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Rechtbank wijst het verzoek tot wraking van rechter af.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN

Meervoudige wrakingskamer

Rekestnummer: 121356 KG RK 11/248

Beslissing van 19 april 2011 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:

[verzoeker],
wonende te [plaats, adres],
verzoeker,

strekkende tot wraking van:
[rechter],
rechter in deze rechtbank.

1. Het verloop van de procedure

Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek d.d. 29 maart 2011, ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 4 april 2011;
- de schriftelijke aanvulling op het verzoek tot wraking d.d. 30 maart 2011 ingekomen bij de griffie van deze rechtbank op 4 april 2011;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken van 29 maart 2011, betreffende de behandeling ter terechtzitting in de zaak met zaaknummer 120028 JE RK 11/141.
- het schriftelijke verweer van [rechter] d.d. 11 april 2011;
- het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van 12 april 2011, waarbij verzoeker aanwezig was.

2. Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek, voor zover relevant, de volgende gronden ten grondslag gelegd.

2.1. Tijdens de zitting van 29 maart 2011 in de zaak met zaaknummer 120028 JE RK 11/141 heeft [rechter] verzoeker niet in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. De pleitaantekeningen die verzoeker wilde overleggen werden door de rechter geweigerd. [rechter] had verzoeker in de gelegenheid moeten stellen zelf het woord te voeren en voor zijn zaak te pleiten.

2.2. Tijdens de zitting stond verzoeker tegen over een drietal tegenpartijen, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg. [rechter] heeft tijdens de zitting het woord gegeven aan een niet-procespartij, namelijk de Raad voor de Kinderbescherming.

2.3. [rechter] heeft daarnaast juridisch advies verstrekt aan één proces-partij, namelijk Bureau Jeugdzorg. Dit is toerekenbaar laakbaar, omdat verzoeker, als de andere procespartij, geen advies kreeg, niet vertegenwoordigd was en als benadeelde partij was te kwalificeren. [rechter] had ook aan verzoeker juridisch advies moeten geven of zich moeten onthouden van advies aan Bureau Jeugdzorg.

2.4. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat Bureau Jeugdzorg reeds op de dag van de zitting de uitspraak van de rechter heeft gecommuniceerd aan derden, terwijl de uitspraak pas zeven dagen na de zitting zou volgen. Bureau Jeugdzorg beschikte op de dag van de zitting dus al over de uitspraak, die pas een week later zou volgen.

2.5. Voor een verzoek van Bureau Jeugdzorg hanteert [rechter] ook een andere termijn voor het doen van uitspraak dan voor een verzoek van verzoeker. Voor het doen van de uitspraak in het beroep van verzoeker had [rechter] vier weken nodig, voor het beoordelen van het verzoek van Bureau Jeugdzorg had [rechter] slechts één week nodig.

2.6. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat de uitspraken van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming door [rechter] zonder enige toets voor waar, juist, volledig en tijdig worden aangenomen. De rechter heeft nagelaten om aan waarheidsvinding te doen.

2.7. Uit deze feiten of omstandigheden blijkt dat [rechter] een vooringenomenheid koestert jegens verzoeker.

3. Standpunt van [rechter]

[rechter] heeft het verzoek tot wraking gemotiveerd weersproken bij verweerschrift van 11 april 2011. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna, indien van belang, nader worden teruggekomen.

4. Ontvankelijkheid

4.1. De wrakingskamer ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verzoeker in zijn verzoek tot wraking kan worden ontvangen.

4.2. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt.

4.3. Uit de aard en het doel van wraking volgt dat een wraking betrekking moet hebben op een met name genoemde rechter. Door verzoeker is tijdens de behandeling van het verzoek tot wraking gesteld dat het verzoek niet enkel ziet op [rechter], maar dat zijn verzoek ook ziet op ‘de rechter als instituut’. Verzoeker heeft aangegeven dat hij hiermee doelt op de gehele gang van zaken in familierechtelijke kwesties, zoals de behandeling achter gesloten deuren, de wijze waarop Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek doen en hun rapporten opstellen en de rechter onjuist voorlichten. Gelet op de aard en het doel van wraking is het wraken van ‘de rechter als instituut’ niet mogelijk. Verzoeker zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.

5. Beoordeling door de rechtbank

5.1. Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

5.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14, eerste lid van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

5.3. Onderzocht moet worden of de door verzoeker aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. De wrakingskamer overweegt hiertoe het volgende.

5.4. Ter terechtzitting is het aan de rechter om de orde en de gang van zaken ter terechtzitting te bepalen en te handhaven. Het is aan de rechter om te bepalen op welke wijze een procespartij in de gelegenheid wordt gesteld het woord te voeren. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 maart 2011 blijkt dat verzoeker wel degelijk in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren, zij het niet zoals verzoeker zelf voor ogen had. Uit de wijze waarop [rechter] verzoeker in de gelegenheid heeft gesteld het woord te voeren kan niet worden geconcludeerd dat het hem onmogelijk is gemaakt voor zijn zaak te pleiten. Het niet mogen overhandigen van zijn pleitnota doet hier niet aan af. Evenmin kan hier uit blijken dat [rechter] een vooringenomenheid koestert jegens verzoeker, dan wel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees hiertoe objectief gerechtvaardigd is.

5.5. Het is de wrakingskamer niet gebleken dat Bureau Jeugdzorg reeds op de dag van de zitting de beschikking had over de uitspraak in de onderhavige zaak. Het was ook niet mogelijk dat Bureau Jeugdzorg over deze uitspraak beschikte, de uitspraak zou immers pas op 7 april 2011 worden gedaan en is, in verband met het onderhavinge wrakingsverzoek, tot op heden nog niet gedaan. De mededelingen die Bureau Jeugdzorg heeft gedaan aan derden over de - mogelijke - inhoud van de nog te volgen uitspraak zijn geheel voor rekening van Bureau Jeugdzorg en kunnen niet aan [rechter] worden toegerekend.

5.6. De stelling van verzoeker dat Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming ‘tegenpartijen’ zijn, berust op een onjuiste aanname van verzoeker. Op grond van het bepaalde in afdeling 3, titel 13 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op de jeugdzorg, hebben de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg mede tot taak de rechter te adviseren. In zoverre kan - en mag - een rechter aan deze instanties advies vragen en kunnen zij ook tijdens een zitting het woord voeren. Het geven van het woord aan een van deze instanties is dan ook geen feit of omstandigheid waaruit zou kunnen blijken dat [rechter] een vooringenomenheid koestert jegens verzoeker, dan wel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees hiertoe objectief gerechtvaardigd is.

5.7. Door verzoeker is gesteld dat [rechter] voor verzoeken van Bureau Jeugdzorg een andere termijn voor het doen van uitspraak hanteert dan ten aanzien van eisers verzoeken. De wrakingskamer is van oordeel dat uit het hanteren van verschillende termijnen, los van het feit dat deze termijnen wettelijk niet onjuist zijn, niet blijkt dat [rechter] jegens verzoeker vooringenomen is, dan wel dat de vrees hiertoe objectief gerechtvaardigd is.

5.8. Evenmin volgt de wrakingskamer verzoeker in zijn betoog dat [rechter] Bureau Jeugdzorg van advies heeft gediend en ten onrechte heeft nagelaten verzoeker te adviseren en hem - zo begrijpt de wrakingskamer – in bescherming te nemen tegen Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. [rechter] heeft, zoals ook weergegeven in haar verweerschrift, niet meer gedaan dan bij beschikking van 18 januari 2011 te oordelen dat de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland niet de juiste procedure had gevolgd en een verzoekschrift bij de rechtbank in had moeten dienen. Dit betreft een inhoudelijke rechterlijke beslissing en geen advisering waaruit vooringenomenheid zou kunnen blijken.

5.9. Door verzoeker is tot slot gesteld dat de rechter de uitspraken van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming zonder enige toets voor waar, juist, volledig en tijdig heeft aangenomen. Dat dit het geval is of zou zijn is de wrakingskamer niet gebleken: [rechter] heeft immers nog geen uitspraak gedaan in de onderhavige zaak en heeft zich in die zin nog niet uitgelaten over de waarde die zij hecht aan de uitspraken van deze instanties.

5.10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er, noch gelet op de afzonderlijke gronden, noch gelet op de gronden in hun onderlinge samenhang bezien, sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden zoals onder 5.2 bedoeld. Het verzoek tot wraking van [rechter] zal dan ook in zoverre worden afgewezen.

6. Beslissing

De rechtbank:

6.1. verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover zijn wraking ziet op de rechter als instituut;

6.2. wijst het verzoek tot wraking [rechter] voor het overige af;

6.3. bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 120028 JE RK 11/141, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.B. de Groot, voorzitter, mrs. C. Kleinrensink en Tj. Gerbranda, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2011 door de voorzitter, in aanwezigheid van mr. F.A. Demmers, griffier.

Mr. Kleinrensink is buiten staat deze beslissing te ondertekenen


Media-artikelen:

3. Rechtbank wijst verzoek tot wraking van familierechter af
Bron: Stentor - Apeldoorn - Regio - door Anne Boer - anneboer@destentor.nl - Reageren (2) - dinsdag 19 april 2011 | 16:00 | Laatst bijgewerkt op: dinsdag 19 april 2011 | 16:35

ZUTPHEN/APELDOORN - De rechtbank in Zutphen heeft het verzoek van een boze Apeldoornse vader om een familierechter in Zutphen te wraken, zojuist afgewezen.

Zie ook: Uitspraak Wrakingskamer

Volgens de wrakingskamer is de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

De vader heeft in zijn verzoek tot wraking gesteld dat hij niet enkel mikt op de familierechter die uitspraak moet doen in de zaak over de voogdij over zijn twee zonen, maar ook op de 'rechter als instituut'.

Volgens de wrakingskamer heeft de vader daarmee aangegeven dat hij doelt op de hele gang van zaken in familierechterlijke kwesties, zoals de behandeling achter gesloten deuren, de wijze waarop Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek doen en hun rapporten opstellen en de rechter onjuist voorlichten.

"Gelet op de aard en het doel van de wraking is het wraken van 'de rechter als instituut' niet mogelijk", luidt de conclusie.


2. Wrakingskamer hoort boze vader tweeling
Bron: Stentor - Regio - Apeldoorn - dinsdag 12 april 2011 | 17:53 | 17:55

APELDOORN - De wrakingskamer van de rechtbank in Zutphen is vanmiddag bijeen geweest om te luisteren naar de kritiek van een boze vader uit Apeldoorn.

De 45-jarige man wil dat een in zijn ogen partijdige rechter wordt vervangen. Deze rechter moet beslissen over het aantal dagen dat zijn twee zoontjes, die vandaag tien zijn geworden, bij hem mogen wonen. De wrakingskamer doet 19 april uitspraak.


1. Boze Apeldoornse vader wraakt familierechter in
Bron: Stentor - Regio - Apeldoorn - Zutphen - door Anne Boer. donderdag 07 april 2011 | 18:24

APELDOORN/ZUPTHEN - Een familierechter van de rechtbank in Zutphen is gewraakt door een boze 45-jarige vader uit Apeldoorn. De man -oud-medewerker van justitie - beticht de rechter van vooringenomenheid. Hij wil een nieuwe zitting met een andere rechter.

De wrakingskamer komt maandag of dinsdag bijeen om te beslissen over het verzoek. Vorig jaar werden er 13 wrakingsverzoeken ingediend bij de rechtbank in Zutphen. Een daarvan is toegewezen.

Deze zaak is de nasleep van een echtscheiding en draait om het aantal dagen dat twee kinderen aan de zorg van de vader zijn toevertrouwd.

Jeugdzorg wil het aantal dagen bij vader verminderen van zeven tot twee per veertien dagen omdat dit beter zou zijn voor de kinderen.

In eerste instantie werd die maatregel via een schriftelijke aanwijzing opgelegd door Bureau Jeugdzorg, waarop de vader naar de rechter stapte.

Die besliste dat jeugdzorg zo'n maatregel niet zo kan opleggen en adviseerde het via de familierechter te doen. Dat leidde tot een zaak die op 29 maart in Zutphen diende. Daar ging het volgens de vader helemaal mis. "Zoals veel vaders overkomt, ben ik buitenspel gezet." Hij verwijt de rechter dat deze de andere partij heeft geadviseerd een rechtszaak aan te spannen en dat hij tijdens de zitting monddood is gemaakt. "Ik mocht het woord niet voeren en zelfs mijn pleitnotitie niet inleveren omdat ik een advocaat bij me had."

Volgens de man heeft een gezinsvoogd kort na de zitting al tegen de kinderen gezegd dat ze voortaan minder vaak naar hun vader mogen. De Apeldoorner ziet in het wrakingsverzoek een laatste kans het tij te keren. "Mijn kinderen en mij wordt groot onrecht aangedaan."


_____
Disclaimer: Vaderkenniscentrum kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. Het Vaderkenniscentrum huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel het Vaderkenniscentrum de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is het Vaderkenniscentrum niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van het Vaderkenniscentrum worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van Vaderkenniscentrum voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____

zaterdag, maart 26, 2011

481. Doe ook mee aan de KOG-kaartenactie voor open deuren rechtzalen naar kamerleden - Vaderkenniscentrum|SKO ondersteunt Stichting KOG in (kaarten)actie voor “open deuren rechtzalen”


Vaderkenniscentrum|Stichting Kind en Omgangsrecht ondersteunt de Stichting KOG in haar (kaarten)actie voor “open deuren rechtzalen”.

Openbaarheid van rechtspraakzittingen èn -uitspraken in het familie- en jeugdrecht is niet alleen een grondrecht (Nederlandse grondwet, artikel 121) en een mensenrecht (EHRM-uitspraak Moser vs. Oostenrijk, 2006), maar draagt naar de mening van Vaderkenniscentrum|SKO ook op cruciale wijze bij aan de publieke accountability en transparantie van de familie- en jeugdrechtspraak en daarmee aan de noodzakelijke kwaliteitscontrole op de rechtspraak en aan de aanpassing en veranderbaarheid van de rechtspraak aan de geest van de tijd en de ontwikkelingen in de samenleving.

Familierechtzittingen moeten openbaar en alle uitspraken in het familie- en jeugdrecht dienen publiek toegankelijk te zijn via het internet. De enige beperking die naar de mening van Vaderkenniscentrum|SKO aan de grondwettelijke openbaarheid in het familie- en jeugdrecht opgelegd mag worden is de anonimisering van de uitspraken van de rechter en de anonimisering van de berichtgeving over rechtszittingen in de mediacommunicatie.

Ook de evt. door KOG voorgestelde mogelijkheid voor betrokken burgers om behandeling ter zitting met gesloten deuren te verzoeken wordt door Vaderkenniscentrum|SKO ondersteund.

Deze mogelijkheid kan naar de opvatting van Vaderkenniscentrum|SKO echter niet gelden voor de openbaarheid van geanonimiseerde uitspraken van de rechter. Deze dienen zonder uitzondering allen te worden gepubliceerd.

Meedoen aan de kaartenactie van Stichting KOG naar kamerleden
Stichting KOG heeft prachtige speciale kaarten met een voorbedrukte actietekst voor haar actie laten drukken die u gratis bij KOG kunt aanvragen om te versturen naar de kamerleden van de Commissie voor Justitie ter ondersteuning van deze actie.

Voor meer informatie en het aanvragen van de gratis kaarten zie de website van Stichting KOG op http://www.stichtingkog.info/pages/posts/kaartenactie-voor-open-deuren-rechtszaal176.php

Klik op deze kaart voor een leesbare uitvoering!

Wij bevelen u van harte aan de gratis kaarten bij KOG aan te vragen en aan de kamerleden te versturen.

P.A.N. Tromp
Voorzitter Vaderkenniscentrum|SKO
vaderkenniscentrum@gmail.com


Nederlandse grondwet, Artikel 121: Openbaarheid terechtzitting; motivering vonnissen
Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

dinsdag, maart 22, 2011

485. Verplichting tot omgang aan vader (Uitspraak Rechtbank Breda - ELI:NL:RBBRE:2011:BR1570 - 22 maart 2011)

ELI:NL:RBBRE:2011:BR1570
Instantie: Rechtbank Breda
Datum uitspraak: 22-03-2011
Datum publicatie: 14-07-2011
Zaaknummer: 223513 FA RK 10-3774
Rechtsgebied: Personen- en familierecht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaats: Rechtspraak.nl, RFR 2011, 127
Inhoudsindicatie
Vaststelling omgangsregeling, nu niet is gebleken van een uitzonderingsgeval als bedoeld in art. 1:377a lid 3 BW. Het belang van de minderjarige om contact te hebben met zijn vader dient te prevaleren boven de wens van de vader om geen contact te hebben, nu zijn andere kinderen niet op de hoogte zijn van het bestaan van de minderjarige en de vader een omgangsregeling daardoor te complex vindt om uit te voeren.

Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer

Zaaknummer: 223513 FA RK 10-3774

beschikking betreffende omgang,

in de zaak van
[de moeder],
wonende te Breda,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.D. van Bruggen,

en

[de vader],
wonende te Tilburg,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. drs. A.C.M. Mulder.

1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 augustus 2010 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 8 februari 2011 ontvangen verweerschrift;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 februari 2011.

2. Het verzoek
De vrouw verzoekt, samengevat, te bepalen dat de man en na te noemen minderjarige gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende minimaal een dag per weekend, uitgezonderd in de vakanties, van 09.00 uur tot 17.00 uur, dan wel een regeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.

3. De beoordeling

3.1 Tussen partijen staat blijkens de stellingen en overgelegde stukken vast:
- De vrouw is de moeder van de minderjarige [naam minderjarige], geboren te Breda op 10 maart 2007. De man is de biologische vader van de minderjarige. Ingevolge de beschikking vaststelling vaderschap van deze rechtbank van 15 juni 2010 is de man tevens de juridische vader van de minderjarige.
- De vrouw heeft het gezag over de minderjarige.

3.2 Aan haar verzoek legt de vrouw ten grondslag dat zij eraan hecht dat er omgang zal zijn tussen de man en [voornaam minderjarige], maar dat de man aan haar te kennen heeft gegeven geen contact te wensen met de minderjarige. De vrouw meent dat het belangrijk is voor [voornaam minderjarige] om een positief vaderbeeld te hebben en om langzaam een frequent contact met zijn vader te gaan opbouwen. De vrouw wijst erop dat de man ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW wettelijk verplicht is om dit contact te hebben. Naar de mening van de vrouw is het niet onderhouden van contact met [voornaam minderjarige] uiterst schadelijk voor hem en ook onrechtmatig jegens hem. De vrouw verklaart open te staan voor andere voorstellen dan de regeling zoals door haar verzocht, mits er in het belang van [voornaam minderjarige] voldoende en regelmatig contact plaatsvindt.

3.3 De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dit verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen. De man stelt hiertoe dat hij [voornaam minderjarige] na diens geboorte drie keer kort durend heeft gezien. Meer niet. Door dit zeer incidentele contact is er tussen hem en [voornaam minderjarige] nooit een emotionele band ontstaan. Daarbij acht de man omgang tussen hem en [voornaam minderjarige] feitelijk onmogelijk, omdat de andere kinderen van hem niet van het bestaan van [voornaam minderjarige] afweten en zij zich allen in de pubertijd bevinden, waardoor het grote gevolgen voor hen kan hebben, indien zij er op dit moment mee geconfronteerd worden dat zij nog een jonger broertje hebben. Ook wil de echtgenote van de man er niet bij betrokken zijn. Voorts acht de man zich niet in staat om met [voornaam minderjarige] omgang te kunnen hebben, omdat hij zich zowel fysiek als emotioneel niet in staat acht om op twee plekken vader te zijn. Naar de mening van de man zal [voornaam minderjarige] bij omgang dan geconfronteerd worden met een vader die hem niet wenst te zien, hetgeen er alles behalve voor zal zorgen dat [voornaam minderjarige] een positief vaderbeeld krijgt. De man acht dit soort contact niet in het belang van [voornaam minderjarige]. Volgens de man zal een omgangsregeling zelfs een ernstig nadeel opleveren voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige]. Gelet op bovenstaande omstandigheden acht de man voldoende redenen aanwezig om hem het recht op omgang te ontzeggen op basis van artikel 1:377a lid 3 BW. Daarbij merkt de man op dat hij het aan [voornaam minderjarige] zelf wil overlaten als hij over enkele jaren contact met hem wenst.

3.4 De vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming acht het in het belang van de minderjarige, dat [voornaam minderjarige] zijn vader zal leren kennen en dat tussen de man en [voornaam minderjarige] een – hoe summier ook – omgangsregeling wordt vastgesteld.

3.5 Uitgangspunt van de wetgever is dat een kind recht heeft op omgang met de niet met gezag belaste ouder en dat die ouder verplicht is tot omgang met het kind. De rechtbank verwijst daarbij naar de in artikel 1:377a lid 1 BW neergelegde regeling. Vastgesteld moet worden dat de man, gelet op de beschikking van de rechtbank van 15 juni 2010, moet worden aangemerkt als de niet met gezag belaste ouder. Van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW is de rechtbank niet gebleken. De man heeft in dit verband onvoldoende aangetoond dat een omgangsregeling ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [voornaam minderjarige]. In tegendeel, met de Raad voor de Kinderbescherming is de rechtbank juist van oordeel dat het voor een evenwichtige ontwikkeling van [voornaam minderjarige] in zijn belang moet worden geacht dat hij zijn vader zal leren kennen. De rechtbank heeft weliswaar begrip voor de dilemma’s die een omgangsregeling voor de man mee brengen, doch het zwaarwegende belang van de minderjarige heeft in deze te prevaleren. Evenmin moet de man kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat worden geacht tot omgang met [voornaam minderjarige]. Dat het voor de man praktisch moeilijk te regelen is, gelet op zijn huidige gezinssituatie, levert onvoldoende grond op tot ontzegging van het wettelijk recht op omgang. Ook anderszins is een omgang niet in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De rechtbank zal daarom tussen de man en [voornaam minderjarige] een omgangsregeling vaststellen. Nu de contacten tussen de man en [voornaam minderjarige] tot nu toe zeer beperkt zijn gebleven en er gelet op de situatie waarin de man op dit moment verkeert geen ruimte bestaat voor een ruime omgangsregeling, ziet de rechtbank aanleiding om de door de vrouw verzochte regeling in omvang en duur te beperken als na te melden. Dat brengt mee dat het verzoek van de vrouw als volgt zal worden toegewezen. Daarbij staat het partijen vrij om deze regeling in de toekomst uit te breiden.

3.6 Omdat tussen partijen sprake is van een relatie als bedoeld in de tweede zin van lid 1 van artikel237 Rechtsvordering zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren.

4. De beslissing
De rechtbank
  • bepaalt dat de man en de minderjarige [voornaam minderjarige], geboren te Breda op 10 maart 2007,
  • gerechtigd zijn tot omgang met elkaar één keer per vier weken gedurende vier uren op een nader tussen partijen te bepalen dag op neutraal terrein;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
  • compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Janssen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.

Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.


_____
Disclaimer: Op deze website wordt geen sluitend juridisch advies gegeven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. Deze website huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel er de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding besteedt wordt, zijn we niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid voor de gegeven adviezen en reacties.
_____

maandag, januari 17, 2011

Nationale Ombudsman wijst stelling van Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg af, dat er in rapportages niet aan waarheidsvinding hoeft te worden gedaan

Conclusie van de Nationale Ombudsman inzake waarheidsvinding door Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg in Rapport 2011/015:
“De stelling van de Raad voor de Kinderbescherming of van Bureau Jeugdzorg dat er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan, is geen vrijbrief om de mening van één van de strijdende partijen zonder verifiëring in de rapportages op te nemen. Van instanties als Bureau Jeugdzorg en de Raad wordt een meer actieve houding verwacht. Indien zij een verklaring belangrijk vinden om daarmee een bepaalde beslissing te rechtvaardigen dan moet zoveel mogelijk de ware toedracht worden onderzocht. Alleen de beweringen die getoetst zijn kunnen als feiten in de rapportages worden opgenomen zodat de rechter zich daarover een gemotiveerd oordeel kan vormen.”

Bron: De Nationale ombudsman, Rapport 2011/015, Datum: 17-01-2011

Rapport 2011/015

Instantie: Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant
Klacht: Er niet voor gezorgd dat aanwezige belastende informatie uit dossier is verwijderd en dat er geen informatie in dossier werd opgenomen, zonder van te voren na te trekken .
Oordeel: gegrond met aanbeveling

Samenvatting
Verzoeker en zijn ex-partner hebben samen een dochter. Zij woont in een pleeggezin. Met beide ouders is een omgangsregeling afgesproken. Bureau Jeugdzorg is belast met het begeleiden van de omgangsregeling met beide ouders en de totstandbrenging van de hulpverlening voor de dochter van verzoeker.

De klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg heeft verzoekers klacht over het niet natrekken van belastende informatie over hem gegrond verklaard. Verzoeker klaagt erover dat de directeur van Bureau Jeugdzorg er niet voor heeft gezorgd dat deze belastende informatie over verzoeker uit het dossier is verwijderd en dat er geen waarborgen zijn geboden om te voorkomen dat er nogmaals onjuiste en belastende informatie over verzoeker in het dossier wordt opgenomen. Deze klacht is getoetst aan het vereiste van onpartijdigheid. De klacht is gegrond verklaard.

Aan het bestuur van Bureau Jeugdzorg is in overweging gegeven om, eventueel in overleg met verzoeker, het dossier en het plan van aanpak aan te passen op een wijze die recht doet aan de uitspraak van de klachtencommissie.

Volledige tekst
De Nationale ombudsman, Datum: 17-01-2011
Klacht
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Conclusie
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Aanbeveling
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Onderzoek
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Bevindingen

Klacht

Verzoeker heeft zich in augustus 2009 met een aantal klachten over een gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, locatie Den Bosch, (verder: BJZ) tot de klachtencommissie gewend. De klacht over het niet natrekken van belastende informatie, verklaarde de klachtencommissie in haar uitspraak van 29 januari 2010 gegrond.

Verzoeker klaagt er nu over dat de directeur van BJZ Noord-Brabant er niet voor heeft gezorgd dat deze belastende informatie uit het dossier is verwijderd en dat er geen waarborgen zijn geboden om te voorkomen dat dit nogmaals gebeurt. Dit leidt ertoe dat verzoeker zich buiten spel gezet voelt en het idee heeft dat BJZ een beeld van hem creëert dat niet overeenkomt met de werkelijkheid.

Conclusie

De klacht van verzoeker dat er niet voor is gezorgd dat er geen informatie meer in het dossier wordt opgenomen, zonder dat deze van tevoren is nagetrokken en dat de al aanwezige niet-geverifieerde belastende informatie niet uit het dossier is verwijderd acht de Nationale ombudsman gegrond, wegens schending van het verbod van vooringenomenheid. Dit geeft de Nationale ombudsman aanleiding om Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant de aanbeveling te doen om in overweging te nemen om, eventueel in overleg met verzoeker, het dossier en het plan van aanpak aan te passen op een wijze die recht doet aan de uitspraak van de klachtencommissie.

Algemeen

Verzoeker en zijn ex-partner hebben samen één dochter. Zij is geboren in 2004. Vanaf maart 2007 heeft verzoeker een paar maanden gedetineerd gezeten. Op enig moment is de relatie beëindigd. Verzoekers dochter is toen met haar moeder bij de ouders van haar moeder gaan wonen. Omdat er problemen waren rondom de omgangsregeling tussen verzoeker en zijn dochter is er in september 2008 een ondertoezichtstelling uitgesproken. In juni 2009 is verzoekers dochter uit huis geplaatst. Zij verblijft sindsdien in een pleeggezin. Met beide ouders is er een omgangsregeling. Bureau Jeugdzorg is belast met het begeleiden van de omgangsregeling met beide ouders en de totstandbrenging van de hulpverlening voor de dochter van verzoeker.

Verzoeker heeft op 27 oktober 2009 klachten ingediend bij de klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. De klachtencommissie heeft hierover op 29 januari 2010 uitspraak gedaan. Verzoeker heeft op enig moment in 2010 nogmaals klachten bij de klachtencommissie ingediend. Hierover heeft de commissie op 21 juli 2010 uitspraak gedaan. In beide klachtenprocedures is er een klacht behandeld die betrekking had op het vastleggen van belastende, niet geverifieerde, informatie over verzoeker in het dossier.

Zienswijze verzoeker

1. Verzoeker is van mening dat er stelselmatig informatie over hem verkeerd in het dossier wordt opgenomen. Dit is begonnen met de uitspraak van zijn ex-partner ten tijde van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming in 2008, dat er sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld. Deze klacht is eerder door de klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg gegrond verklaard. Een andere klacht van verzoeker betrof de beschuldiging van zijn ex-partner aan zijn adres dat hij hun dochter naar het buitenland zou gaan ontvoeren. Ook deze klacht is door de klachtencommissie gegrond verklaard. De directie van Bureau Jeugdzorg heeft verzoeker hierop laten weten dat zij de mening van de klachtencommissie niet deelde. Van Bureau Jeugdzorg kan immers niet worden verwacht dat er aan waarheidsvinding wordt gedaan, aldus de directie. Verzoeker vindt het vreemd dat er na de uitspraak van de klachtencommissie niets is geregeld met betrekking tot het verwijderen van de belastende informatie uit het dossier en dat er daarnaast ook geen waarborgen zijn geboden om te voorkomen dat het nogmaals gebeurt dat er informatie over hem, zonder dat deze is nagetrokken, in het dossier terechtkomt. Na de klachtenprocedure in januari 2010 is het vrij snel weer mis gegaan. De gezinsvoogd voelde zich door verzoeker geïntimideerd en is om deze reden van de zaak gehaald. Toen verzoeker hiervan op de hoogte werd gesteld, vroeg hij de teamleider van de gezinsvoogd waar deze bewering van intimidatie op was gebaseerd. De teamleider kon dit niet vertellen en het ging volgens de teamleider te ver om de gezinsvoogd te vragen dit nog aan verzoeker toe te lichten. Dit is de kern van verzoekers klacht: Bureau Jeugdzorg zet telkens dingen op papier die niet kloppen en/of onvoldoende worden onderbouwd. Verzoeker moet zich daartegen verweren, kan eventueel naar de klachtencommissie die zijn klacht gegrond acht, maar feitelijk verandert er niets en het kwaad is al geschied; de informatie staat dan al in het dossier.

2. Op 21 juli 2010, na de opening van het onderzoek van de Nationale ombudsman, heeft de klachtencommissie uitspraak gedaan over nieuwe klachten van verzoeker. Volgens verzoeker blijkt hieruit dat Bureau Jeugdzorg nog steeds belastende informatie over hem in het dossier op blijft nemen zonder deze te verifiëren. Eén van zijn klachten bij de klachtencommissie was namelijk dat Bureau Jeugdzorg belastende informatie c.q. niet op waarheid beruste informatie blijft gebruiken. Deze klacht zag met name op de vermelding in het plan van aanpak dat er sprake is geweest van huiselijk geweld. Volgens verzoeker is er geen sprake geweest van huiselijk geweld, maar is dit iets waar zijn ex-partner hem onterecht van beschuldigt. In het raadsrapport is dit weergegeven onder het kopje "visie moeder". De klachtencommissie heeft deze klacht gegrond verklaard. De klachtencommissie was van mening dat Bureau Jeugdzorg dit zonder nader onderzoek als een feitelijkheid heeft opgenomen in het plan van aanpak.

3. Op 29 juli 2010 is er een evaluatie van het plan van aanpak uitgevoerd. Hierin staan volgens verzoeker wederom punten die nooit eerder met hem zijn besproken dan wel eerder zijn omschreven (bijvoorbeeld in het Deltaplan van 1 april 2010 dat ziet op dezelfde periode). Hij doelt onder andere op het contact tussen hem en zijn dochter waarover onder andere staat beschreven dat zijn dochter niet op hem is gericht of dat hij geen leeftijdsadequate cadeautjes voor haar zou kopen. Volgens verzoeker berust dit ook niet op de waarheid. Verzoeker heeft Bureau Jeugdzorg verder verteld dat sommige informatie in de evaluatie nieuw voor hem was.

4. Verzoeker is het met Bureau Jeugdzorg oneens dat hij nooit de documenten heeft overlegd die zijn onschuld met betrekking tot het huiselijk geweld kunnen bewijzen. Tijdens de hoorzitting van de klachtencommissie heeft de voorzitter expliciet aan verzoeker gevraagd of hij die papieren nogmaals wilde laten lezen. Vervolgens heeft verzoeker hiervoor een afspraak gemaakt voor 14 juni 2010. Op die datum heeft er een gesprek met de toenmalige gezinsvoogd plaatsgevonden waarin de documenten zijn doorgenomen. Hiervan is door de toenmalige gezinsvoogd een verslag gemaakt en deze zou dit ook in de contactjournalen vermelden. Verzoeker heeft zelf ook een verslag van dit gesprek gemaakt. Dit verslag heeft hij de Nationale ombudsman toegestuurd. Nadat Bureau Jeugdzorg in reactie op het onderzoek aan de Nationale ombudsman had laten weten dat zij niet op de hoogte is gesteld van de inhoud van de bewuste documenten heeft verzoeker de toenmalige gezinsvoogd gevraagd om in de contactjournalen te kijken. Dat deze daarover niets kan terugvinden, ook niet een kopie van de bewuste documenten of één van de gespreksverslagen van verzoeker of Bureau Jeugdzorg, verbaast verzoeker.

Zienswijze Bureau Jeugdzorg

5. Bureau geeft aan op 11 februari 2010 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming te hebben ontvangen. Daaruit blijkt dat verzoeker het niet eens is met de belastende informatie die in het raadsrapport staat en wil dat dit uit het raadsrapport wordt verwijderd. Het betreft echter de zienswijze van moeder, aldus de Raad. Bovendien doet de Raad niet aan waarheidsvinding.

6. Bureau Jeugdzorg is het niet met verzoeker eens dat hij door Bureau Jeugdzorg buitenspel is gezet doordat zij zijn afgegaan op de informatie uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Verzoeker is zelf debet aan dit gevoel van buitenspel gezet zijn. Hij heeft telkens nieuwe voorwaarden gesteld voordat hij akkoord ging met de door Bureau Jeugdzorg voorgestelde therapie voor zijn dochter. De hulpverlenende instantie, Herlaarhof, heeft hierop besloten dat vader niet mee kon doen met deze therapie. Zijn ex-partner is deze therapie wel gaan volgen, waarna er een wijziging is gekomen in de omgangsregeling voor zowel verzoeker als zijn ex-partner.

7. Een ander gedeelte waar verzoeker het niet mee eens is, is dat er over hem het idee bestaat dat hij zijn dochter naar Brazilië wilde gaan ontvoeren. De huidige partner van verzoeker heeft Bureau Jeugdzorg hierover samen met verzoekers ex-partner geïnformeerd. Van het gesprek daarover met de gezinsvoogd is een verslag gemaakt. Na dit gesprek heeft de gezinsvoogd hen verteld dat zij hiervan melding bij de politie moest maken. Ook heeft er een multidisciplinair overleg plaatsgevonden waarin is besloten de bezoekregeling in het vervolg op het kantoor van Bureau Jeugdzorg te laten plaatsvinden en niet bij verzoeker thuis. De teammanager heeft verzoeker hierover ingelicht en hem geadviseerd met de politie in gesprek hierover te gaan. Later is gebleken dat dit voor verzoeker niet mogelijk was omdat slechts melding was gedaan (en geen aangifte; Nationale ombudsman). Het is niet zo dat verzoeker naar aanleiding van de dreiging met ontvoering een andere omgangsregeling heeft gekregen, alleen de locatie is gewijzigd.

Overigens heeft de ex-partner een verklaring opgesteld waarin deze beschuldigingen staan. De huidige partner van verzoeker heeft deze verklaring ook ondertekend.

8. Verzoeker heeft in een gesprek met de teammanager geciteerd uit documenten die zijn onschuld kunnen bewijzen. Bureau Jeugdzorg heeft verzoeker meerdere malen om deze documenten gevraagd. De teammanager heeft verzoeker een brief gestuurd met het verzoek de documenten te overhandigen. Later heeft hij dit opnieuw gevraagd tijdens de hoorzitting bij de klachtencommissie. De documenten zijn echter nooit ontvangen. Er is geen alternatief voor het toesturen van deze documenten geboden, zoals het laten lezen aan de gezinsvoogd. In het dossier heeft Bureau Jeugdzorg geen contactjournaal aangetroffen van een gesprek tussen de toenmalige gezinsvoogd en verzoeker hierover. Ook in de agenda van deze gezinsvoogd is hierover geen afspraak teruggevonden.

9. Zowel de vorige als de huidige gezinsvoogd hebben een open contact met verzoeker en houden hem op de hoogte van de dossiervorming. De gezinsvoogd spant zich daarbij in om te voorkomen dat ongecontroleerde belastende informatie over wie dan ook, dus ook verzoeker, in het dossier terecht komt. Bureau Jeugdzorg acht de klacht dan ook ongegrond.

Nadere reactie verzoeker

10. In reactie op de reactie van Bureau Jeugdzorg heeft verzoeker laten weten dat hij zich buitenspel gezet voelt doordat de vorige gezinsvoogd alle informatie die zijn ex-partner aandroeg, voor waar aannam. Hij is het niet eens met de stelling van Bureau Jeugdzorg dat hij steeds nieuwe voorwaarden heeft gesteld voordat hij aan de therapie voor zijn dochter wilde meewerken. Nu zijn ex-partner hem bleef beschuldigen van mishandeling die nooit heeft plaatsgevonden, was er voor verzoeker geen basis om samen met haar aan deze hulpverlening mee te werken. Om die reden werd er in eerste instantie toegezegd dat beiden apart met deze hulpverlening konden starten, maar deze toezegging werd later weer ingetrokken.

11. De huidige partner van verzoeker ontkent dat zij samen met zijn ex-partner uit zichzelf bij Bureau Jeugdzorg melding heeft gemaakt van een mogelijke ontvoering van verzoekers dochter door verzoeker naar Brazilië. Zij is door de gezinsvoogd voor een gesprek hierover uitgenodigd. In reactie op het verslag van bevindingen voegt verzoeker hieraan toe dat zijn ex-partner een "overdreven dramatisch gesprek" met de gezinsvoogd heeft gevoerd en dat naar aanleiding daarvan zijn huidige partner voor een gesprek is uitgenodigd. Dit was mogelijk omdat zijn ex-partner het telefoonnummer van zijn huidige partner aan de gezinsvoogd had verstrekt.

12. In reactie op het verslag van bevindingen heeft verzoeker verder laten weten dat de open communicatie waarover Bureau Jeugdzorg sprak, niet pas in september 2009 verstoord is geraakt, maar al in juni / juli 2009. Op dat moment had Bureau Jeugdzorg volgens verzoeker, die daarbij verwijst naar contactjournaals uit die periode, al een oordeel over hem en heeft het zelfs de politie ingeschakeld zonder dit met hem te bespreken.

13. Ook heeft verzoeker laten weten het niet met Bureau Jeugdzorg eens te zijn dat de hulpverlenende instantie, Herlaarhof, heeft besloten dat vader niet mee kon doen met de hulpverlening. Uit de contactjournaals van 25 en 29 maart 2010 blijkt dat de teamleider van de gezinsvoogd vader buiten spel heeft gezet. Ook heeft verzoeker twee brieven meegestuurd, daterend van 1 februari en 1 maart 2010 aan de hulpverlener van Herlaarhof waarin verzoeker laat weten open te staan voor hulpverlening aan zijn dochter, maar de hulp die Bureau Jeugdzorg en Herlaarhof voorstelde geen goed idee te vinden omdat deze gebaseerd was op de beschuldigingen van huiselijk geweld die onjuist waren.

14. Met betrekking tot het ontbreken van de documenten bij Bureau Jeugdzorg die de onschuld van verzoeker aan kunnen tonen, liet verzoeker weten dat ook de klachtencommissie vraagtekens zette bij het ontbreken van deze documenten. De klachtencommissie had ook wel eens informatie niet ontvangen van Bureau Jeugdzorg.

Nadere stukken uit het dossier

15. Verzoeker heeft de Nationale ombudsman de informatie die volgens hem zijn onschuld ter zake het huiselijk geweld kan bewijzen toegestuurd. Het betreft een verklaring van de politie en een ongetekend exemplaar van een adviesrapport van Penitentiaire Inrichting (hierna: P.I.) Limburg Zuid locatie De Geerhorst. Dit adviesrapport is uitgebracht op 1 juni 2007 naar aanleiding van een verzoek van verzoeker om mee te doen aan het Ouder Kind Detentie project in de P.I. De rapporteur heeft gesproken met de ex-partner van verzoeker en zij was heel positief over het contact tussen verzoeker en zijn dochter. Zij wilde graag meewerken aan het Ouder Kind Detentie project.

16. Er zijn verschillende contactjournalen meegestuurd waarin de communicatie tussen onder andere Bureau Jeugdzorg en verzoeker staan beschreven. In de contactjournalen staat op en na 17 maart 2010 beschreven dat de gezinsvoogd de zaak aan een collega gaat overdragen omdat zij zich geïntimideerd voelt door verzoeker. Waar deze intimidatie uit bestaat staat niet expliciet omschreven. In een contactjournaal van 10 maart 2010 staat dat verzoeker niet het gevoel heeft dat er naar hem wordt geluisterd. Dit klopt, aldus de gezinsvoogd, verzoeker meldt zich alleen voor klachten en eist zaken, maar hij wil niet over (de veiligheid van) zijn dochter praten.

17. Bureau Jeugdzorg heeft de contactjournalen toegestuurd van de periode 20 augustus 2009 tot en met 18 augustus 2010. In deze tijdsspanne is er, op drie periodes na, minimaal één keer per week een contactjournaal aangemaakt. Dit is niet gebeurd tussen 17 en 30 december 2009; 29 april en 12 mei 2010 en tussen 12 mei en 16 juni 2010. Het contactjournaal van 12 mei 2010 betreft een e-mail van de toenmalige gezinsvoogd (de gezinsvoogd over wie verzoeker heeft laten weten dat hij hem de brief van de P.I. en het proces-verbaal van de politie heeft laten lezen; No) aan de voorziening voor pleegzorg met de mededeling dat hij per 16 juni 2010 niet meer werkzaam is bij Bureau Jeugdzorg.

18. In het dossier zit een contactjournaal van 24 september 2009 waarin kort wordt beschreven dat de gezinsvoogd heeft gesproken met de huidige partner en met de ex-partner van verzoeker. Hierin staat één zin over de mogelijke ontvoering: "Beide zijn bang dat vader X wil ontvoeren, vader schijnt plannen te hebben om naar Brazilië te gaan".

19. In het dossier zitten contactjournaals van 25 en 29 maart 2010. Hierin beschrijft de hulpverlener van Herlaarhof aan de gezinsvoogd hoe een gesprek met verzoeker is verlopen. De teamleider reageerde op dit gespreksverslag door aan te geven het niet eens te zijn met de eisen die verzoeker stelde omdat deze niet in het belang van de dochter van verzoeker waren. De hulpverlener reageerde hierop door te laten weten dat het verzoeker duidelijk was dat hij geen eisen kon stellen. Ook legde deze hulpverlener uit waarom hij heeft ingestemd met het afspreken van drie gesprekken, namelijk om te bekijken of verzoeker meer betrokkenheid kon krijgen. Daarnaast beschrijft hij ook waarom er op dat moment was besloten niet verder te gaan met de gesprekken met vader, namelijk omdat verzoeker de strijd aanging door te stellen dat de bezoekregeling uitgebreid moest worden.

20. Bij zijn reactie op het verslag van bevindingen heeft verzoeker contactjournaals meegestuurd van onder andere 28 en 29 juli 2009. Op 28 juli zijn verzoeker, de (toenmalige) gezinsvoogd, zijn ex-partner en hun dochter naar het gemeentehuis gegaan om een identiteitskaart voor de dochter aan te schaffen. Tijdens het bezoek aan het gemeentehuis is een discussie ontstaan over de aanschaf van een identiteitskaart of het bijschrijven in het paspoort van verzoeker. Verzoeker heeft de gezinsvoogd naar aanleiding hiervan op 29 juli per e-mail een brief gestuurd. De gezinsvoogd heeft op 29 juli 2009 in verband met een gesprek diezelfde middag met verschillende mensen contact gehad en daarbij ook verwezen naar hoe een en ander de 28e was verlopen en naar de brief van verzoeker. Ook heeft zij toen de politie ingelicht.

Beoordeling

1. Het beginsel van onpartijdigheid brengt met zich mee dat de overheidsinstantie zich actief opstelt om de schijn van partijdigheid en de schijn van vooringenomenheid te vermijden. Dit geldt ook voor instanties die overheidstaken verrichten zoals Bureau Jeugdzorg. De houding van de overheidsinstantie tegenover de partijen en het onderwerp van de handelingen moet vrij zijn van vooringenomenheid en partijdigheid. Het gaat er hierbij ook om dat, ook al ís de overheidsinstantie niet vooringenomen of partijdig, de betrokken partijen ook niet dit gerechtvaardigde gevoel mogen krijgen. Ook de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid moet dus worden voorkomen.

2. Verzoeker heeft na meerdere gebeurtenissen het gevoel gekregen dat Bureau Jeugdzorg partijdig is. Zijn ex-partner vertelt dingen over hem en deze worden, naar zijn beleving, zonder verifiëring in het dossier opgenomen. Omdat verzoeker het hiermee niet eens was heeft hij hierover klachten ingediend. Deze zijn gegrond verklaard.

3. De klachtencommissie heeft in haar uitspraak aangegeven dat BJZ onzorgvuldig jegens verzoeker heeft gehandeld door zonder nader onderzoek en als feit in het plan van aanpak op te nemen dat er sprake is geweest van huiselijk geweld tussen ouders waarvan hun dochter getuige was en dit ook als zorg en "veroorzakende en in stand houdende factor" heeft opgenomen. Ook de klachten van verzoeker over het niet door hem mee willen werken aan het hulpprogramma voor zijn dochter en het niet bespreken van het plan van aanpak, zijn gegrond verklaard. In reactie op deze uitspraak liet de directeur van BJZ verzoeker weten het op meerdere punten daarmee niet eens te zijn.

4. Door de uitspraak van de klachtencommissie voelde verzoeker zich gesterkt in zijn idee dat er bij BJZ een negatief beeld over hem bestond dat ook nog eens in stand werd gehouden door allerlei negatieve uitlatingen over hem voor waar aan te nemen. De kwaliteit van een plan van aanpak en het vertrouwen daarin van ouders staat of valt immers met de onderbouwing van de conclusies. Juist op dat punt richt zich de kritiek van de klachtencommissie. Dit klemt te meer omdat het gevoel partijdig behandeld te worden, een goede werkrelatie tussen de gezinsvoogd en de ouders belemmert. Juist in dit soort complexe familieverhoudingen is het dus belangrijk dat een gezinsvoogd steeds probeert van belang zijnde aangedragen informatie te verifiëren en ook voor te leggen aan betrokkenen. In de plannen van aanpak en andere rapportages dient dus een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen feiten en meningen van betrokkenen. Ook de gezinsvoogd moet zich onthouden van uitspraken die buiten zijn deskundigheid liggen. Bovendien moet een gezinsvoogd aangeven op basis van welke feiten hij tot bepaalde conclusies is gekomen. Zoals de klachtencommissie terecht stelt, moeten meningen en vermoedens niet als feiten worden gepresenteerd. Daarmee ondermijnt de gezinsvoogd immers het vertrouwen in zijn deskundige oordeel. De Nationale ombudsman vindt dus dat plannen van aanpak van Bureau Jeugdzorg altijd voldoende feitelijke onderbouwing behoren te hebben. De afronding van een klachtenprocedure zou in principe helemaal niet nodig moeten zijn voor de beantwoording van de vraag of een plan van aanpak voldoet aan de op dat punt gestelde eisen. Die waarborg zou intern moeten zijn ingebouwd.

5. Nu dat kennelijk niet is gebeurd en de klachtencommissie BJZ daarop heeft moeten wijzen, had de directeur haar verantwoordelijkheid moeten nemen en er in ieder geval voor moeten zorgen dat de bewuste passages uit het plan van aanpak werden verwijderd. Er staat immers informatie in het plan van aanpak die niet is geverifieerd en wel als feit is gepresenteerd. Bovendien heeft dit kennelijk ook een rol gespeeld in de zorgen van de gezinsvoogd en haar inschatting van de situatie en positie van het kind. De directeur heeft zich in dit geval de ernst van de kritiek van de klachtencommissie op het plan van aanpak, en daarmee op de opstelling van de gezinsvoogd, onvoldoende gerealiseerd en geen oog gehad tot welke gevoelens dit heeft geleid bij verzoeker.

6. De Nationale ombudsman heeft nergens in de door Bureau Jeugdzorg en verzoeker toegestuurde documenten uit het dossier aanwijzingen gevonden dat er maatregelen zijn genomen om de aangedragen informatie te verifiëren en/of dat de niet-geverifieerde informatie uit het dossier is verwijderd. Het opnemen van niet-geverifieerde en in de ogen van verzoeker onjuiste informatie in het dossier heeft bij verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt. In zijn beleving is deze schijn door de klachtencommissie bevestigd door zijn klachten hierover gegrond te verklaren. Vervolgens is er richting verzoeker niets gebeurd om deze schijn van partijdigheid ongedaan te maken. Afgezien van het feit dat hierdoor bij verzoeker het vertrouwen in een onpartijdig Bureau Jeugdzorg ontbreekt, heeft dit ook het vertrouwen in het effect van klachtbehandeling teniet gedaan.

7. Nu Bureau Jeugdzorg geen actie heeft ondernomen om de informatie in het dossier aan te passen en het na de eerste klachtbehandeling ook een tweede keer is voorgekomen dat een klacht hierover gegrond is verklaard, heeft Bureau Jeugdzorg de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid gewekt. De klacht van verzoeker is gegrond.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Aanbeveling

De Nationale ombudsman geeft het bestuur van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant in overweging om, eventueel in overleg met verzoeker, het dossier en het plan van aanpak aan te passen op een wijze die recht doet aan de uitspraak van de klachtencommissie.

Slotbeschouwing

Beslissingen omtrent de omgang of de hoofdverblijfplaats van een kind neemt de rechter na zich te hebben laten adviseren door de Raad voor de Kinderbescherming of andere betrokken instanties. Indien het kind onder toezicht is gesteld, laat de rechter zich daarover ook adviseren door het Bureau Jeugdzorg. De informatie waarop Bureau Jeugdzorg zich bij haar advies baseert speelt dus een grote rol en moet juist zijn. Belangrijk is dat een rechter daaruit kan opmaken wat feiten zijn, en wat meningen en /of de interpretatie van de betrokken gezinsvoogd zijn. In dit geval was er sprake van beschuldigingen tussen partners over en weer. Dit soort informatie mag niet als feit worden opgenomen als niet vast is komen te staan dat dit daadwerkelijk is gebeurd.

Wanneer er sprake is van een beschuldiging van gepleegd huiselijk geweld, moet er worden nagegaan of hiervan ook aangifte is gedaan en of er daarna tot vervolging is overgegaan en in de rapportages worden vermeld. Tenminste moet de mening van de beschuldigde over het vermeende huiselijk geweld in de rapportages worden opgenomen. De stelling van de Raad voor de Kinderbescherming of van Bureau Jeugdzorg dat er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan, is geen vrijbrief om de mening van één van de strijdende partijen zonder verifiëring in de rapportages op te nemen. Van instanties als Bureau Jeugdzorg en de Raad wordt een meer actieve houding verwacht. Indien zij een verklaring belangrijk vinden om daarmee een bepaalde beslissing te rechtvaardigen dan moet zoveel mogelijk de ware toedracht worden onderzocht. Alleen de beweringen die getoetst zijn kunnen als feiten in de rapportages worden opgenomen zodat de rechter zich daarover een gemotiveerd oordeel kan vormen.

Informatieoverzicht

• Eerdere door verzoeker toegestuurde informatie (de klacht verkeerde was op dat moment nog niet behandeld door de klachtencommissie), onder andere ontvangen op 16 december 2009 en 8 februari 2010. Bij de toegestuurde stukken van 8 februari 2010 zaten de verklaringen van de politie en van P.I. De Geerhorst.
• Verzoekschrift van verzoeker met verschillende (ook nog op latere momenten toegestuurde) bijlagen, ontvangen op 25 februari 2010.
• Diverse telefonische contacten met de partner van verzoeker, waaronder een gesprek op 12 mei 2010;
• Reactie van Bureau Jeugdzorg op de opening van het onderzoek van de Nationale ombudsman, ontvangen op 20 augustus 2010;
• Reactie van verzoeker op de reactie van Bureau Jeugdzorg, ontvangen op 30 augustus 2010;
• Reactie van Bureau Jeugdzorg op de reactie van verzoeker op hun reactie, ontvangen op 8 oktober 2010.