vrijdag, juli 13, 2007

157. Uitspraak Rechtbank Amsterdam - Zorgplicht vader met gezamenlijk gezag

Een vader met gezamenlijk gezag over de dochter van partijen komt de omgangsregeling niet na. Moeder spreekt hem hierop in Kort Geding voor de rechter aan. In haar beoordeling van deze zaak stelt de voorzieningenrechter, mr. Sj.A. Rullmann, van de Rechtbank Amsterdam in Kort Geding op 12 juli 2007:

“Gezag houdt voor een ouder onder meer de verplichting in zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. [de man] heeft derhalve niet alleen recht op omgang met [dochter partijen], maar tevens de verplichting haar te verzorgen en op te voeden.”

Het Vader Kennis Centrum sluit zich van harte aan bij deze uitspraak en het er in vervatte standpunt van de Amsterdamse voorzieningenrechter dat gezag over de kinderen een zorg- en opvoedplicht inhoudt en onlosmakelijk ook verbonden is met zorg voor, opvoeding van, en omgang met, de kinderen. Omgang en zorg zijn niet vrijblijvend, ook niet voor vaders.

Peter Tromp
Vader Kennis Centrum van Stichting Kind en Omgangsrecht
-----------------------------------

Uitspraak
Uitspraak Rechtbank Amsterdam; 12 juli 2007
LJN: BA9482, Rechtbank Amsterdam, 371392 / KG ZA 07-1057 SR/MV

Datum uitspraak:

12-07-2007

Datum publicatie:

12-07-2007

Rechtsgebied:

Civiel overig

Soort procedure:

Kort geding

Inhoudsindicatie:

Een omgangsregeling ten behoeve van de vader met zijn kind, houdt onder omstandigheden ook een verplichting in voor die vader om die regeling na te komen.


Vonnis RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht, voorzieningenrechter

zaaknummer / rolnummer: 371392 / KG ZA 07-1057 SR/MV

Vonnis in kort geding van 12 juli 2007 in de zaak van

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres bij dagvaarding van 15 juni 2007, procureur mr. C. van Baalen - van IJzendoorn,

tegen

[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, verschenen in persoon.

Partijen zullen hierna [de vrouw] en [de man] genoemd worden.

De procedure

Ter terechtzitting van 5 juli 2007 heeft [de vrouw] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [de man] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

De feiten

Partijen zijn gehuwd op [datum]. Op [geboortedatum] 1995 is te [geboorteplaats] de dochter van partijen ([dochter partijen]) geboren. Het huwelijk is op [datum] ontbonden. [dochter partijen] woont bij [de vrouw]. Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [dochter partijen].

Bij beschikking van deze rechtbank van 3 november 2003 is een omgangsregeling vastgesteld tussen [de man] en [dochter partijen]. Deze regeling houdt in dat [dochter partijen] een weekend per veertien dagen en de helft van alle vakanties en feestdagen bij [de man] verblijft. [de man] dient [dochter partijen] te halen en te brengen; [de vrouw] betaalt hem hiervoor een bijdrage van EUR 32,- per maand. In de beschikking is verder opgenomen dat partijen de vakanties in onderling overleg zullen indelen. Tot slot is in de beschikking opgenomen:
?in uitzonderingssituaties, waarin het voor vader niet mogelijk is om de zorg voor [dochter partijen] op zich te nemen, zal in onderling overleg met moeder een afwijkende regeling worden getroffen?

Sinds april 2007 komt [de man] de omgangsregeling niet na.

Het geschil

[de vrouw] vordert thans ? kort gezegd ? nakoming van de omgangsregeling op straffe van dwangsommen en (subsidiair) op straffe van lijfsdwang.

[de vrouw] stelt hiertoe ? samengevat weergegeven ? dat het niet in het belang van [dochter partijen] is wanneer zij geen omgang heeft met [de man]. De omgangsregeling is niet alleen een recht van [de man], maar ook van [dochter partijen]. De opvoeding en verzorging van [dochter partijen] is een gedeelde verantwoordelijkheid van beide ouders. Bovendien komt [de vrouw] in de problemen, nu [de man] de regeling niet nakomt. Als alleenstaande moeder moet zij de kost verdienen én voor [dochter partijen] zorgen. Zij heeft een aanbod om van 6 tot 29 juli 2007 (de eerste helft van de schoolvakantie) te werken en zij zal dit aanbod moeten laten schieten indien [de man] in die periode niet voor [dochter partijen] zorgt. Financieel kan zij zich dit niet veroorloven.

[de man] heeft tegen de vordering - samengevat weergegeven - het verweer gevoerd dat zijn financi?le situatie, mede als gevolg van de alimentatie die hij aan [de vrouw] moet betalen, zo slecht is dat hij zich de omgangsregeling met [dochter partijen] niet langer kan permitteren. Hij kan [dochter partijen] in de eerste periode niet bij zich hebben omdat hij dan geen vrij kan krijgen. In de periode van 1 tot 26 augustus 2007 kan [dochter partijen] wel bij hem verblijven. [de man] heeft dit al eerder aan [de vrouw] voorgesteld.

De beoordeling

Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [dochter partijen]. Gezag houdt voor een ouder onder meer de verplichting in zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. [de man] heeft derhalve niet alleen recht op omgang met [dochter partijen], maar tevens de verplichting haar te verzorgen en op te voeden. In de gegeven omstandigheden kan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling, naast het betalen van alimentatie, worden gezien als een invulling van de zorgplicht van [de man]. [de man] moet de omgangsregeling dus nakomen. De vordering van [de vrouw] is in beginsel dan ook toewijsbaar.

Ten aanzien van de zomervakantie 2007 is ter zitting gebleken dat partijen over de verdeling van deze vakantie geen overleg hebben gevoerd. Aan wie dit te wijten is, kan in dit geding niet worden vastgesteld. Nu [de man] echter gemotiveerd heeft aangevoerd dat hij [dochter partijen], in verband met zijn werk, de eerste helft van de zomervakantie niet bij zich kan hebben, kan de vordering niet in deze zin worden toegewezen. [de vrouw] heeft een risico genomen door in diezelfde periode werk te accepteren zonder dat er reeds overeenstemming bestond met [de man] over de vakantieregeling. De nadelige gevolgen hiervan komen voor haar rekening. De vordering ten aanzien van de zomervakantie 2007 zal derhalve worden toegewezen in die zin dat [dochter partijen] de tweede helft van die vakantie (van 1 tot en met 26 augustus 2007) bij [de man] zal verblijven. Bij dit oordeel is mede van belang de onder 2.2. geciteerde bepaling uit de beschikking van de rechtbank. Kennelijk is er toen al rekening mee gehouden dat [de man] in uitzonderingssituaties de zorg voor [dochter partijen] niet op zich kon nemen.

Ter zitting hebben partijen er overeenstemming over bereikt dat na de zomervakantie 2007 op 7,8 en 9 september 2007 voor het eerst weer een omgangsweekend zal plaatsvinden. De helft van de herfstvakantie zal [dochter partijen] eveneens bij [de man] verblijven. Indien het eerste weekend van de herfstvakantie een omgangsweekend is, zal [dochter partijen] de eerste helft van de vakantie (tot woensdagavond) bij [de man] verblijven. Indien het laatste weekend van de herfstvakantie een omgangsweekend is, zal zij de laatste helft van die vakantie (vanaf woensdagavond) bij [de man] verblijven. Verder is afgesproken dat [dochter partijen] in de kerstvakantie van maandag 24 december tot en met woensdag 2 januari 2008 bij [de man] verblijft. Op 3 januari 2008 zal hij haar terug naar [de vrouw] brengen. De vordering zal derhalve in bovengenoemde zin worden toegewezen. Tot slot hebben partijen afgesproken dat zij in januari 2008 in overleg zullen treden over de vakanties van 2008.

De aan de veroordeling te verbinden dwangsommen zullen niet per dag maar per keer worden opgelegd, te weten EUR 250,- voor elk weekend dat [de man] de regeling niet nakomt en EUR 1.000,- voor elke vakantie. Er is geen aanleiding om tevens lijfsdwang op te leggen. Dit dwangmiddel wordt alleen toegepast indien is gebleken dat alle andere dwangmiddelen geen effect hebben, en daarvan is in dit geval geen sprake.

Aangezien partijen ex-echtgenoten zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De voorzieningenrechter

  • veroordeelt [de man] tot nakoming van de door de rechtbank Amsterdam op 3 november 2003 vastgestelde omgangsregeling, inhoudende dat [dochter partijen] met ingang van het weekend van 7, 8 en 9 september 2007 een weekend per veertien dagen bij [de man] verblijft en inhoudende dat zij de helft van de vakanties bij [de man] verblijft, met inachtneming van hetgeen onder 4.2. over de zomervakantie 2007 is openomen en met inachtneming van hetgeen onder 4.3. over de herfst- en kerstvakantie 2007 is opgenomen,
  • bepaalt dat [de man] voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde, aan [de vrouw] een dwangsom verbeurt van EUR 250,-, voor zover het betreft een weekend, en EUR 1.000,- voor zover het betreft een vakantie,
  • verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
  • compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
  • wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffer, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2007.

maandag, juli 02, 2007

156. Het onderscheid vervaagt - Stand van het land: de seksen (Maandagbijlage van de Volkskrant van 25 juni 2007 onder redactie van Dorien Pessers)

De Volkskrantbijlage van maandag 25 juni 2007 kreeg als titel mee "Het onderscheid vervaagt. Stand van het land: de seksen" en stond onder redactie van Dorien Pessers, in 1987 een van de oprichters van het Clara Wichmann instituut en momenteel ondermeer hoogleraar rechtstheorie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.

Klik op het plaatje voor een eenmalige vergrote weergave van het artikel.

In haar redactionele artikel spreekt Dorien Pessers zorg uit over een aantal maatschappelijke ontwikkelingen en uitwassen die het gevolg zijn van een doorgeschoten feminisme.

1. Achterblijvende leerprestaties van jongens in het onderwijs
In aansluiting op rector magnificus Steven Lamberts van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) in zijn Dies Natalis rede van 2005 spreekt nu ook Dorien Pessers haar grote zorg uit over de achterblijvende leerprestaties van jongens in het gefeminiseerde onderwijs.

Dorien Pessers schrijft: "De socialisering van jongens is tot aan hun volwassenheid vooral in handen van vrouwen gekomen. Vrouwen ontkennen liever het driftleven van jongens dan dat zij hun leren hun driften te beheersen en te sublimeren. Vrouwen begeleiden leerlingen liever dan dat zij deze krachtig leiden. De omstreden onderwijsmethode van het nieuwe leren -waarin het autoritaire docent-leerlingmodel is afgeschaft ten behoeve van een horizontaal model van coaching- zijn typisch vrouwelijke methoden. Het wekt daarom geen verbazing dat steeds minder mannen in het onderwijs willen werken. Dat de schoolprestaties van jongens achterblijven bij die van meisjes, en dat ook steeds minder jongens voor exacte vakken kiezen, kan mede verklaard worden door hun socialisering in een gefeminiseerd onderwijssysteem."

2. Doorgeschoten familierecht ten gunste van vrouwen in de private sfeer
Al veel eerder in haar opinieartikel "Big mother - Vaders doen er niet toe, kinderen zijn de dupe: de macht van moeders is grenzeloos" in NRC Handelsblad van 20 december 2003 sprak Dorien Pessers grote zorg uit over het doorgeschoten familierecht.

Dorien Pessers schreef toen: "Vrouwen beslissen van wie ze kinderen willen krijgen en of ze nog iets met de verwekker te maken willen hebben. Het doorgeschoten familierecht richt zich niet meer op gezinnen maar op individuen, ten koste van vaders en vooral kinderen.

In het familierecht van veel Europese landen hebben zich in de afgelopen vijfentwintig jaar revolutionaire veranderingen voltrokken. Niet het klassieke heteroseksuele gezin is nog de hoeksteen van het familierecht, maar het individu dat naar eigen seksuele en morele voorkeur bepaalt of en hoe het een gezin zal stichten: heteroseksueel of homoseksueel, biologisch of kunstmatig, tijdelijk of duurzaam. Door de opmerkelijke snelheid van de veranderingen ontstaat de indruk dat er van maatschappelijke consensus sprake was. Die indruk is onjuist. Het was vooral - in de woorden van de Franse sociologe Evelyne Sullerot - de ,,bulldozergeneratie van `68'' die, eenmaal aan de macht, deze veranderingen wist af te dwingen. Deze generatie gaf blijk van een aversie tegen het traditionele gezin, dat onderdrukkend voor vrouwen en kinderen, reactionair en `systeembevestigend' werd gevonden. Niet het verschil, maar de gelijkheid tussen de seksen zou uitgangspunt van het familierecht moeten worden. Niet institutionele dwang, maar persoonlijke keuzevrijheid, niet onmondigheid, maar mondigheid van kinderen. Persoonlijke, seksuele en relationele zelfbeschikking werden de nieuwe beginselen van het familierecht.

In Nederland vond de ik-generatie vooral in D66 een politieke partij die van individuele zelfbeschikking haar pointe d'honneur maakte. Buiten het parlement was het de rechterlijke macht die voor de `doorbraakjurisprudentie' zorgde. Het rechtspolitiek activisme ging gepaard met dédain voor degenen die zich op het traditionele, op bloedverwantschap gebaseerde, gezin beriepen. Niet de bloedband, maar liefde en verantwoordelijkheid maakten iemand tot ouder. Ook mocht nauwelijks worden gewezen op het belang van vaders voor de socialisatie van kinderen; dat zou een verkapt pleidooi voor herstel van het patriarchale gezin inhouden. Hetzelfde gold voor het belang van het kind: ook dat werd als een heimelijk reactionair argument afgedaan. Zelfs een beroep op het belang van het gezin als zodanig werd als not done beschouwd. Kortom, elk belang dat het individu in zijn vrijheid zou beperken, werd als niet terzake doende van tafel geveegd.

Aldus werd het familierecht gedemonteerd en aangepast aan de verlangens van seksuele en relationele zelfbeschikkers. Van de institutionaliserende en symboliserende functie van het familierecht is weinig over. Steeds meer lijkt het familierecht op een gereedschapskist waarmee burgers - mede dankzij de medische biotechnologie - hun eigen verwantschapsrelaties en stambomen in elkaar kunnen knutselen.

Tot een jaar of vijfentwintig geleden was de kern van het familierecht het huwelijk. Antropologisch gezien een buitengewoon intelligent instituut. Het huwelijk smeedt immers niet alleen, via een horizontale as, een man en vrouw aaneen (en daarmee twee families), maar ook, via een verticale afstammingsas, de generaties. Huwelijk en afstamming hangen dus onverbrekelijk samen. Kinderen worden vanaf hun geboorte ingevoegd in een duurzaam en genealogisch verband dat identiteit, veiligheid en zekerheid verschaft. Dit genealogische systeem is een referentiesysteem, dat het leven van het kind in een - zowel naar het verleden als naar de toekomst gericht - tijdsperspectief plaatst. Het bestaan van het kind verwijst naar het leven van zijn voorouders, zijn ouders en naar zijn eigen plaats in de keten van generaties.

In het nieuwe familierecht ontbreekt de aandacht voor dit institutionele karakter van het huwelijk, dat zo bevorderlijk is voor de onvoorwaardelijke invoeging van kinderen, voor hun identiteit en voor de familiale cohesie. Huwelijkse en niet-huwelijkse vormen van ouderschap zijn vrijwel aan elkaar gelijk gesteld.

Deze juridische gelijkwaardigheid kan echter niet verhullen dat grote ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, tussen vaders en moeders, en tussen kinderen is ontstaan. Het is de zelfbeschikkende moeder die bepaalt of en zo ja onder welke voorwaarden zij een man zal toelaten tot het vaderschap. Kiest zij voor een vaste relatie met een man en staat zij toe dat hij het kind erkent? Of kiest zij voor een one night stand in de hoop dat daaruit een kind zal worden geboren? Kiest zij voor een relatie met een vrouw met wie zij door middel van spermadonatie een kind krijgt? Staat zij toe dat haar vriendin het kind adopteert? Of kiest zij ervoor alleen een kind te krijgen, van een anonieme spermadonor, of van een bekende spermadonor, aan wie zij nu en dan omgang met het kind toestaat? In het nieuwe familierecht lijkt de macht van de ongehuwde moeder grenzeloos.

Buiten het huwelijk is er geen man die vanzelfsprekend de juridische vader wordt over het kind dat hij heeft verwekt. Zelfs niet nu dankzij DNA-onderzoek het biologische vaderschap met honderd procent zekerheid is vast te stellen. Sterker nog, op hetzelfde moment is sprake van een bizarre fragmentatie van het vaderschap. Het familierecht kent inmiddels twaalf categorieën vaders: de biologische, de sociale, de juridische vader; de stiefvader, de adoptievader, de stiefouderadoptievader; de verwekker, de verwekker die als partner toestemming heeft gegeven voor kunstmatige inseminatie; de anonieme spermadonor, de bekende spermadonor, de goed bekende spermadonor; en ten slotte de dode vader met wiens ingevroren sperma post mortem een kind is verwekt."

De zorg van Dorien Pessers over een volstrekt ten gunste van vrouwen doorgeschoten matriarchaal familierecht is niet verdwenen. Nu schrijft zij: "Was de gezinssfeer altijd al de plaats waar vrouwen de feitelijke macht konden uitoefenen, inmiddels hebben zij daartoe ook de juridische mogelijkheden. Echtscheiding wordt in veruit de meeste gevallen door vrouwen aangevraagd. De kinderen worden in de meeste gevallen aan de moeders toegewezen. Buiten het huwelijk bepalen vrouwen wie zich de vader van hun kind mag noemen, als zij al een vader voor hun kind wensen. De angst van mannen om hun kinderen te verliezen als zij door hun vrouw worden verlaten, leidt niet zelden tot een welhaast vrouwelijke inschikkelijkheid bij mannen."

3. Geseksualiseerde cultuur in de publieke ruimte waarin seksualiteit en voortplanting ontkoppelt zijn
Ook de ontkoppeling van voortplanting en seksualiteit en de uitwassen daarvan in de cultuur en de publieke ruimte ontmoeten bij Dorien Pessers terecht veel kritiek.

Zij schrijft daarover: "De ontkoppeling van voortplanting van seksualiteit heeft ook voor vrouwen de rol van seksualiteit veranderd en tot een zelfstandige bron van lust en plezier gemaakt. De seksualisering van onze cultuur wordt zeker niet alleen door mannen veroorzaakt. Vrouwen blijken als producent en consument van harte deel te nemen aan de pornocultuur, vaak zelfs zo platvloers dat de Amerikaanse journaliste Ariel Levy van female chauvinist pigs spreekt."

Zie ook:



155. Ook VVD stemde op 12 juni 2007 vóór gelijkwaardig ouderschap en gedeelde zorg na scheiding.

Alleen PvdA en ChristenUnie stemden nu op 12 juni j.l. tegen !!

Stemcorrectie door de VVD bij Amendement 26 op gelijkwaardig ouderschap en gedeelde zorg na scheiding bij Wetsvoorstel 30 145

Naar telefonische mededeling van dhr. Fred Teeven, VVD-Tweede Kamerlid en woordvoerder familierecht, op 21 juni 2007 stemde de VVD toch vóór het Amendement 26 op het gelijkwaardig ouderschap en de gedeelde zorg na scheiding bij wetsvoorstel 30145. De eerder op 12 juni j.l. tijdens de stemmingen in de Tweede Kamer genoteerde tegenstem van de VVD blijkt achteraf op een ongelukkig misverstand te berusten en een stem vóór te hebben moeten zijn. Waarvan akte en nota. Met grote waardering.

De volgende acht politieke partijen stemden nu op 12 juni 2007 in de Tweede Kamer vóór het Amendement 26 op gelijkwaardig ouderschap en gedeelde zorg na scheiding:

1. Socialistische Partij (SP)
2. Democraten 66 (D66)
3. GroenLinks (GL)
4. Partij van de Dieren (PvdD)
5. Christen Democratisch Appel (CDA)
6. Partij voor de Vrijheid (PVV)
7. Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP)
8. Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD): Na stemcorrectie !

Hulde voor deze acht partijen en voor de SP als de initiatiefnemer tot dit amendement. Daarbij ben ik aangenaam verrast door de vóór stemmen van CDA en SGP. Bijzonder veel waardering daarvoor.

Tegen gelijkwaardig ouderschap na scheiding stemden op 12 juni 2007 echter:
1. PvdA (Samira Bouchibti)
2. ChristenUnie (Ed Anker, André Rouvoet)

Bericht van Vader Kennis Centrum (VKC) van Stichting Kind en Omgangsrecht

---------------------------------------

Herzien overzicht van Stemmingen in de Tweede Kamer in verband met stemming amendement 26 (21 juni 2007)

Aan de leden en plv. leden van de commissie voor Justitie van de Eerste Kamer datum: 13 juni 2007 (herzien op 21 juni 2007)

betreffende wetsvoorstel:

30145


Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding)

Eindstemming wetsvoorstel

Het wetsvoorstel is op 12 juni 2007 aangenomen door de Tweede Kamer. SP, PvdA, VVD, PvdD, ChristenUnie, SGP, PVV en CDA stemden voor.

Aangenomen amendementen

Artikel I, onderdeel Ba

Artikel II, onderdeel A

1719 (Bouchibti)

Met dit amendement wordt de definitie van kinderen voor wie een ouderschapsplan moet worden opgesteld verduidelijkt. In de huidige omschrijving vallen alle kinderen die deel uitmaken van het gezin onder het ouderschapsplan. Het gaat hierbij om gezamenlijke kinderen van wie de echtgenoten beide de ouder zijn maar bijvoorbeeld ook om kinderen die binnen een lesbische relatie geboren zijn (ouder/niet-ouder) of kinderen uit een eerdere relatie. Dat heeft tot gevolg dat echtgenoten/partners die een huwelijk of geregistreerd partnerschap zijn aangegaan en al een kinderen hebben uit een eerdere relatie, worden verplicht ook voor deze kinderen afspraken vast te leggen in het ouderschapsplan. Voor deze laatste groep kinderen vinden wij het niet noodzakelijk dat hiervoor een ouderschapsplan wordt opgesteld. Om deze reden bewerkstelligt dit

amendement dat de ouder die alleen het gezag uitoefent over zijn of haar kind en van wie de andere echtgenoot niet de ouder is, ten aanzien van dit kind geen afspraken behoeft vast te leggen in een ouderschapsplan.

Aangenomen. Voor: SP, GroenLinks, PvdA, VVD, CDA en de PVV


Artikel I, onderdeel G

11 26 (De Wit)

Het is in het belang van het kind dat het contact heeft met beide ouders en ook verzorgd wordt door beide ouders. In het wetsvoorstel worden twee normen ontwikkeld; de ene ouder is verplicht de ontwikkeling van de band van het kind met de andere ouder te bevorderen, de ouder zonder gezag heeft ook de plicht omgang te hebben met zijn kind. Het wetsvoorstel is hierin niet duidelijk genoeg.

Gelijke rechten en plichten voor beide ouders is de basis om beide ouders onvoorwaardelijke opvoedingsverantwoordelijkheid te laten dragen. Beide ouders hebben het recht en de plicht om gelijkwaardig aan de opvoeding deel te nemen. Ouderschap is uitsluitend gebaseerd op de relatie kind-ouder, niet op de relatie tussen ouders onderling. De continuering van de opvoedingsrelatie tussen kind en beide ouders is in het belang van het kind. Gelijkwaardig ouderschap en een opvoedingsplicht dienen ook na een echtscheiding, een geregistreerd partnerschap of een periode van samenleven centraal te blijven staan.

Om expliciet duidelijk te maken dat beide ouders gelijke rechten en plichten hebben wordt gelijkwaardig ouderschap de norm. In de wet wordt opgenomen dat het kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. Deze wettelijke basis voor gelijkwaardig ouderschap geeft ouders een uitgangspositie om gezamenlijk tot een bij hun situatie passende oplossing te komen.

Aangenomen. Voor: SP, GroenLinks, D66, PvdD, SGP, CDA en de PVV

De VVD heeft in de plenaire vergadering van 20 juni 2007 laten weten geacht te willen worden vóór dit amendement te hebben gestemd.

Artikel I, onderdeel Ga

Artikel I, onderdeel K, artikel 253a, lid 3

1424 (De Pater-van der Meer c.s.)

Ook ouders die niet gehuwd zijn en geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan hebben de plicht zich rekenschap te geven over de toekomst van hun kinderen na het verbreken van de relatie. In toenemende mate kiezen partners er niet meer voor hun onderlinge relatie vast te leggen. Niet de vorm van de relatie, maar het belang van het kind moet leidend zijn.

Dit amendement verplicht de ouders, die het gezamenlijk gezag hebben laten aantekenen (art. 1:252), tot het opstellen van een ouderschapsplan indien zij hun samenleving beëindigen.

Dit ouderschapsplan is geen vrijblijvende aangelegenheid. Indien er geen ouderschapsplan is opgesteld, zal de rechtbank het verzoek om een beslissing als bedoeld in art. 253a (nieuw) moeten aanhouden, totdat een ouderschapsplan is opgesteld.

Ook daarbij blijft het belang van het kind leidend: indien het belang van het kind dit vergt, blijft aanhouding achterwege. De ouders houden dan wel de plicht tot het opstellen van een ouderschapsplan. Noodzakelijke maatregelen kunnen echter dan toch in het belang van het kind worden genomen.

Aangenomen. Voor: SP, PvdA, PvdD, ChristenUnie, SGP, CDA en PVV

Verworpen, ingetrokken en / of vervallen amendementen

Beweegreden

Artikel I, onderdeel A0a

Artikel I, onderdelen Ac, Ad, Ae, Af

Artikel I, onderdeel Ca

Artikel I, onderdeel D

Artikel I, onderdelen Da, Db

Artikel IIA

Artikel III, punt 01

Artikel IIIA

1318202223 (Teeven)

Dit amendement heeft tot doel een administratieve echtscheiding mogelijk te maken voor echtgenoten die het met elkaar eens zijn over de voorwaarden van een overeenkomst als bedoeld in artikel 149d van boek 1 BW. Het gaat daarbij om een dejuridisering van de echtscheiding, waarbij uiteraard altijd de gang naar de rechter mogelijk blijft. Deze mogelijkheid is bedoeld voor die echtgenoten die geen kinderen hebben dan wel echtgenoten die al kinderen hebben uit een eerdere relatie waarbij de ouder die alleen het gezag uitoefent over zijn of haar kind en van wie de andere echtgenoot niet de ouder is, ten aanzien van dit kind

geen afspraken behoeft vast te leggen in een ouderschapsplan.

Een administratieve scheiding levert, naast een vereenvoudiging van de procedure, een aanzienlijke kostenbesparing op voor echtgenoten die op deze wijze hun relatie willen beëindigen. Echtgenoten zullen de afspraken met betrekking tot de afwikkeling van de echtscheiding opnemen in de overeenkomst. Om de kwaliteit van de afspraken te waarborgen is artikel 149c opgenomen. Op de bij de overeenkomst betrokken advocaat, notaris of mediator, rust de plicht partijen mondeling te informeren over de gevolgen van de gemaakte afspraken en de verdeling. De hiervoor genoemde administratieve echtscheiding kan in veel gevallen ook leiden tot besparingen op de gefinancierde rechtshulp.

Verworpen. Voor: SP, GroenLinks, D66, PvdD en de VVD

Artikel I, onderdeel K, artikel 253a, lid 5

1015 (De Wit)

Een ouder die problemen heeft met het niet naleven van de afspraken uit het ouderschapsplan moet het geschil snel aan de rechter voor kunnen leggen, die alvorens op het verzoek te beslissen een vergelijk zal beproeven. De normale termijn van zes weken is daarbij te lang.

Dit amendement beoogt een snelle toegang tot de rechter te verzekeren bij daadwerkelijk gebleken niet-nakoming van de afspraken uit het ouderschapsplan. Om te voorkomen dat deze korte termijn er toe zal leiden dat ouders te snel hun geschil aan de rechter voorleggen moet het gaan om daadwerkelijke niet-nakoming van de afspraken. Daarvan is niet direct na een keer sprake; wanneer de afspraken meer dan eens niet zijn nagekomen zal de rechtbank het geschil binnen twee weken behandelen.

Verworpen. Voor: SP, PvdD, GroenLinks, VVD, SGP en de PVV

Moties

25 (Agema) om ten minste 1000 euro boete op te leggen wanneer een ouder de omgangsregeling frustreert

Verworpen. Voor: de fractie van de PVV

154. De eindversie van het in de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel 30145 dat naar de Eerste Kamer gestuurd werd

Eerste Kamer der Staten-Generaal

1

Vergaderjaar 2006-2007



30145 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding)

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

12 juni 2007

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het voortgezet ouderschap na scheiding te bevorderen door het verplicht stellen van een ouderschapsplan en het expliciteren van de ouderlijke verantwoordelijkheid en voorts de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap af te schaffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 16a, tweede lid, vervalt: 77a, .

Aa

In artikel 20, eerste lid, aanhef, vervallen de woorden “of van een huwelijk”.

Ab

In artikel 20a, eerste lid, vervallen de woorden “of van een huwelijk”.

B

Afdeling 5A Omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap, van titel 5, vervalt.

Ba

Artikel 80c wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 80c wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:

3. Een geregistreerd partnerschap kan niet met wederzijds goedvinden als bedoeld in het eerste lid, onder c, worden beëindigd indien de partners:

a. al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen over een of meer van hun gezamenlijke kinderen;

b. ingevolge artikel 253sa of 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen over een of meer kinderen.

2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt de zinsnede “op verzoek van één der partners” vervangen door: op verzoek van de partners of een van hen.

C

In het tweede lid van artikel 80d wordt na “de artikelen 155” ingevoegd: ,157, vierde en zesde lid, 158.

D

In artikel 149 wordt aan het slot van onderdeel d de puntkomma vervangen door een punt en vervalt onderdeel e.

E

In het tweede lid van artikel 235 wordt “artikel 253a” vervangen door: artikel 253a, eerste lid.

F

In het tweede lid van artikel 236 wordt “artikel 253a” vervangen door: artikel 253a, eerste lid.

G

Aan artikel 247 worden drie leden toegevoegd, luidende:

3. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.

4. Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, behoudt na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, na het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, of na het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders.

5. Ouders kunnen ter uitvoering van het vierde lid in een overeenkomst of ouderschapsplan rekening houden met praktische belemmeringen die ontstaan in verband met de ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, of het beëindigen van de samenleving indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst, echter uitsluitend voor zover en zolang de desbetreffende belemmeringen bestaan.

Ga

Na artikel 247 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 247a

Indien een aantekening als bedoeld in artikel 252, eerste lid, is geplaatst en de ouders hun samenleving beëindigen, stellen zij een ouderschapsplan op als bedoeld in artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

H

In artikel 250 wordt “benoemt de kantonrechter” vervangen door: benoemt de rechtbank, danwel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter,.

I

Artikel 251 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de zinsnede “, tenzij de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen in het belang van het kind bepaalt dat het gezag over een kind of de kinderen aan een van hen alleen toekomt”.

2. Het derde en vierde lid vervallen.

J

Artikel 251a komt te luiden:

Artikel 251a

1. De rechter kan na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

2. De beslissing op grond van het eerste lid wordt gegeven bij de beschikking houdende scheiding van tafel en bed, echtscheiding dan wel ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed of bij latere beschikking.

3. Indien een beslissing op grond van het eerste lid niet alle kinderen der echtgenoten betrof, vult de rechtbank haar aan op verzoek van een van de ouders, van de raad voor de kinderbescherming of ambtshalve.

4. De rechter kan, indien hem blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve een beslissing geven op de voet van het eerste lid. Hetzelfde geldt indien de minderjarige de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

K

Artikel 253a komt te luiden:

Artikel 253a

1. In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

2. De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:

a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;

b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;

c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;

d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.

3. Indien op de ouders de verplichting van artikel 247a rust en zij daaraan niet hebben voldaan, houdt de rechter de beslissing op een in het tweede lid bedoeld verzoek ambtshalve aan, totdat aan die verplichting is voldaan. Aanhouding blijft achterwege indien het belang van het kind dit vergt.

4. De artikelen 377a, vierde lid, 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing. Daar waar in deze bepalingen gesproken wordt over omgang of een omgangsregeling wordt in plaats daarvan gelezen: een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

5. De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.

6. De rechtbank behandelt het verzoek binnen zes weken.

L

Het tweede lid van artikel 253aa komt te luiden:

2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag zijn hierop van toepassing, met uitzondering van de artikelen 251, tweede lid, en 251a, tweede en derde lid.

M

Artikel 253n wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “251, tweede lid” vervangen door: 251a, eerste lid. Tevens vervalt in de laatste volzin: in het belang van het kind.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het eerste en derde lid van artikel 251a zijn van overeenkomstige toepassing.

N

Het tweede lid van artikel 253sa komt te luiden:

2. De bepalingen met betrekking tot het gezamenlijk gezag zijn hierop van toepassing, met uitzondering van de artikelen 251, tweede lid, en 251a, tweede en derde lid.

O

Artikel 377a komt te luiden:

Artikel 377a

1. Het kind heeft het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.

2. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.

3. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:

a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of

d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

P

In het eerste lid van artikel 377e wordt na “op verzoek van de ouders of van een van hen” ingevoegd: of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.

Q

Artikel 377f vervalt.

R

In artikel 377g wordt “de artikelen 377a, 377b of 377f” vervangen door: de artikelen 377a of 377b.

S

Artikel 377h vervalt.

T

Artikel 400, eerste lid, komt te luiden:

1. Indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, hebben zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden en hebben zijn echtgenoot, zijn vroegere echtgenoot, zijn geregistreerde partner, zijn vroegere geregistreerde partner, zijn ouders en zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren hebben bereikt voorrang boven zijn behuwdkinderen en zijn schoonouders.

ARTIKEL II

De Zesde Titel van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A0

Artikel 812 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van artikel 812 wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Een beschikking als bedoeld in artikel 253a, eerste en tweede lid, of artikel 377a, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan slechts met de sterke arm ten uitvoer worden gelegd voorzover dit bij die beschikking is bepaald.

A

Artikel 815 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het vijfde tot en met het zevende lid worden na het eerste lid drie leden ingevoegd, luidende:

2. Het verzoekschrift bevat een ouderschapsplan ten aanzien van:

a. hun gezamenlijke minderjarige kinderen over wie de echtgenoten al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen;

b. de minderjarige kinderen over wie de echtgenoten ingevolge artikel 253sa of 253t het gezag gezamenlijk uitoefenen.

3. In het ouderschapsplan worden in ieder geval afspraken opgenomen over:

a. de wijze waarop de echtgenoten de zorg- en opvoedingstaken, bedoeld in artikel 247 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, verdelen of het recht en de verplichting tot omgang, bedoeld in artikel 377a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vormgeven;

b. de wijze waarop de echtgenoten elkaar informatie verschaffen en raadplegen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen;

c. de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen.

4. Het verzoekschrift vermeldt over welke van de gevraagde voorzieningen overeenstemming is bereikt en over welke van de gevraagde voorzieningen een verschil van mening bestaat met de gronden daarvoor. Tevens vermeldt het verzoekschrift op welke wijze de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan.

2. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

6. Indien het ouderschapsplan, bedoeld in het tweede lid, of de stukken, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a tot en met c, redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.

B

In artikel 818 wordt onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid tot het derde tot en met het zesde lid, na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:

2. De rechter kan de echtgenoten naar een mediator verwijzen met als doel om de echtgenoten in onderling overleg tot afspraken over één of meer gevolgen van de echtscheiding te laten komen indien het verzoekschrift of de behandeling ter terechtzitting daartoe aanleiding geeft.

Ba

Artikel 819 komt te luiden:

Artikel 819

De rechter kan op verzoek van de echtgenoten of van een van hen de getroffen onderlinge regelingen, daaronder begrepen afspraken omtrent uitkeringen tot levensonderhoud en omtrent de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarige, geheel of gedeeltelijk in de beschikking opnemen.

C

Artikel 822, eerste lid, onder d komt te luiden:

d. een regeling vaststellen inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of de omgang tussen het kind en de echtgenoot die niet het gezag uitoefent alsmede inzake het verschaffen van informatie dan wel het raadplegen van de echtgenoten over de minderjarige kinderen van de echtgenoten;.

D

Artikel 827, eerste lid, onder c, komt te luiden:

c. voorzieningen betreffende het gezag over, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over, de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van of de omgang met, de informatie en raadpleging over en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen van de echtgenoten;.

E

In artikel 828 vervalt: met uitzondering van artikel 819 en de bepalingen verband houdende met minderjarige kinderen.

ARTIKEL III

De Wet rechten burgerlijke stand wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 4, eerste lid, vervallen de woorden “of van een huwelijk”.

2. In artikel 5, eerste en tweede lid, vervallen telkens de woorden: “of van een huwelijk.”.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL V

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,