LJN: BU2003, Rechtbank Haarlem , 184261/2011-2717
http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BU2003
Datum uitspraak: 11-10-2011
Datum publicatie: 27-10-2011
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Inhoudsindicatie:
De verhuizing van de moeder naar [plaats A] heeft tot gevolg dat aan de co-ouderschapsregeling zoals partijen waren overeengekomen geen uitvoering meer kan worden gegeven op een wijze die in het belang van de minderjarige te achten is. De rechtbank merkt daarbij op dat aan de co-ouderschapsregeling al gedurende twee jaren zonder ernstige conflicten tussen partijen of problemen in de ontwikkeling van de minderjarige en op dat hieraan op een voor de minderjarige vertrouwde wijze uitvoering wordt gegeven. De moeder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank laten leiden door haar eigen behoefte om naar [plaats A] te verhuizen en aan haar behoefte het belang van de minderjarige en het belang van de vader ondergeschikt gemaakt. De moeder had kunnen voorzien dat deze verhuizing op termijn de uitvoering van de co-ouderschapregeling onmogelijk zou maken. De omstandigheid dat de vader tegen de verhuizing van de moeder op dat moment geen stappen heeft ondernomen, doet hieraan niet af. De moeder heeft daarmee een situatie veroorzaakt die in strijd met de belangen van de minderjarige te achten is. Het verzoek van de vader mbt hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen wordt toegewezen onder afwijzing van het verzoek van de moeder.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
hoofdverblijfplaats/schoolkeuze/omgang/alimentatie
zaak-/rekestnr.: 184261/2011-2717
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 11 oktober 2011
in de zaak van:
[naam moeder],
wonende te [plaats A] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.A. Mulders, gevestigd te Haarlem,
--tegen--
[naam vader],
wonende te [plaats B],
hierna mede te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.F. Manders, gevestigd te Haarlem.
1 Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 10 augustus 2011 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift met bijlagen van de moeder;
- het op 22 september 2011 ingekomen verweerschrift met bijlagen van de vader;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 23 september 2011,
en het verhandelde ter terechtzitting op 26 september 2011 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
2 De vaststaande feiten
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:
2.1 Partijen hebben van oktober 2006 tot en met november 2008 een affectieve relatie gehad.
2.2 Uit deze relatie is op [datum] 2007 de minderjarige [naam minderjarige] geboren. De minderjarige is door de vader erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3 Bij het uiteengaan hebben partijen afgesproken dat de moeder met [naam minderjarige] in de woning van de vader te [plaats B] blijft wonen, totdat zij een fulltime baan en geschikte woonruimte voor haarzelf en [naam minderjarige] heeft verkregen. Vader zou zolang bij zijn ouders verblijven.
Daarbij hebben zij onder meer afgesproken dat [naam minderjarige] op de dagen dat de moeder werkt door de ouders van de vader zal worden verzorgd.
2.4 Bovenstaande regeling is medio februari 2009, voordat de moeder vervangende woonruimte had gevonden geëindigd. De vader heeft zijn woning weer betrokken en de moeder heeft tijdelijk bij een vriend onderdak gevonden. [naam minderjarige] is bij de vader blijven wonen en werd doordeweeks verzorgd door de ouders van de vader.
2.5 Op 16 juli 2009 zijn partijen ter beëindiging van het door de moeder aangespannen kort geding overeengekomen dat [naam minderjarige] vrijdag 17 juli 2009 om 18.00 door de moeder bij zijn grootouders (vz) wordt opgehaald en omgang met haar zal hebben tot zondagavond 19 juli 2009, waarbij hij teruggebracht wordt bij de grootouders. [naam verblijft vervolgens de hele week bij de vader/de grootouders. [naam minderjarige] wordt vervolgens op zondagavond 26 juli 2009 om 19.00 uur door de moeder opgehaald bij de vader/de grootouders waarna [naam minderjarige] de hele week bij de moeder verblijft. Partijen zijn daarbij ondermeer overeengekomen dat deze regeling van gelijke wekelijkse omgang tussen [naam minderjarige] en de ouders daarna voorlopig geldt tot 15 januari 2010 en dat zij voor 15 januari 2010 in onderling overleg een ouderschapsplan zullen opstellen.
2.6 De moeder heeft op 8 maart 2010 een door haar gekochte woning in [plaats A] betrokken. In juli 2011 is de moeder bevallen van een zoon uit de relatie tussen haar en haar nieuwe partner. Op [datum] 2011 wordt [naam minderjarige] vier jaar oud en zal hij naar de basisschool gaan.
2.7 Partijen hebben vanaf eind augustus 2010 getracht via mediation tot een ouderschapsplan te komen, hetgeen niet is gelukt.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek van de moeder strekt tot:
a. het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] bij de moeder in [plaats A];
b het verlenen van vervangende toestemming aan de moeder om [naam minderjarige] in te schrijven op de basisschool [naam] te [plaats A];
c. het vaststellen van een zorg- en contactregeling, inhoudende dat [naam minderjarige] de oneven weken van vrijdagmiddag na school om 08.30 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [naam minderjarige] uit school ophaalt en brengt en dat [naam minderjarige] in de even weken van woensdagmiddag uit school om 12.00 uur t/m donderdagochtend naar school op 08.30 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [naam minderjarige] uit school ophaalt en brengt.
d. het vaststellen van een door man te betalen kinderbijdrage van € 382 per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
3.2 De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat het vanaf het moment dat [naam minderjarige] naar de basisschool gaat niet langer in zijn belang is gelet op de reisafstand dat de gedeelde zorgregeling blijft voortduren. Zij is daarbij van mening dat zij, omdat zij slechts drie halve dagen per week werkt in haar eigen zaak waarbij zij haar eigen werktijden kan bepalen, de meest aangewezen persoon is om de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige] op zich te nemen. Bovendien is moeder de primaire hechtingsouder. Het is daarbij voor de moeder erg belangrijk dat [naam minderjarige] deel uitmaakt van haar nieuwe gezin en ook een hechte band met zijn broertje kan ontwikkelen. De vader werkt 40 uur per week, zodat de feitelijke zorg voor [naam minderjarige] indien het hoofdverblijf bij de vader is, op de schouders van zijn ouders terecht zal komen. Voor de moeder is dit niet acceptabel, mede gezien het feit dat zij wel in staat is om deze zorg zelf op zich te nemen.
4 Het verweer en zelfstandig verzoek
4.1 De vader heeft het verzoek gemotiveerd bestreden en heeft zelf verzocht te bepalen dat:
a. de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] in het vervolg bij zijn vader te [plaats B] zal zijn;
b de vader vervangende toestemming wordt verleend om [naam minderjarige] te doen inschrijven op een, nog nader te bepalen, basisschool in [plaats B];
c. [naam minderjarige] in de oneven weken van vrijdagmiddag na school om 12.00 uur tot en met maandagochtend naar school om 08.30 uur bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [naam minderjarige] uit school ophaalt en naar school brengt;
d. [naam minderjarige] in de even weken van woensdagmiddag uit school om 12.00 uur tot en met donderdagochtend naar school om 08.30 uur bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [naam minderjarige] uit school ophaalt en naar school brengt;
e. [naam minderjarige] gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de moeder verblijft,
zulks met afwijzing van de verzoeken van de moeder.
4.2 De vader stelt zich op het standpunt dat er voor de moeder geen noodzaak was om naar [plaats A] te verhuizen. De moeder heeft hem ook nimmer om toestemming verzocht voor deze verhuizing, hetgeen wel op haar weg had gelegen. De vader meent dat de handelwijze van de moeder niet in het belang van [naam minderjarige] is en dat hij door de moeder voor een fait accompli is gesteld. De omstandigheid dat [naam minderjarige] in [maand] van dit jaar vier jaar oud wordt en dus naar school zal gaan, maakt de uitvoering van de huidige zorgregeling als gevolg van de verhuizing van de moeder de facto onuitvoerbaar. Door haar handelen ontneemt de moeder [naam minderjarige] het recht om de hechte band met zijn vader voort te zetten en heeft zij laten zien dat zij haar eigen belang boven het belang van [naam minderjarige] stelt. Het zou volstrekt onacceptabel zijn indien de huidige situatie als feitelijk gegeven wordt geaccepteerd en dat op basis daarvan de beslissing zou worden genomen dat [naam minderjarige] in het vervolg bij zijn moeder hoofdverblijf heeft.
Daarbij voert de vader aan dat hij zeer goed in staat is om [naam minderjarige] een stabiele omgeving te bieden waarin voldoende oog is voor contact met de andere ouder. Hij heeft de zorgtaken met betrekking van [naam minderjarige] vanaf zijn geboorte op zich genomen op de momenten dat hij daartoe in staat was. Dat hield in de eerste periode na zijn geboorte in dat partijen voor een deel de zorgtaken op zich namen en dat een groot deel van die zorgtaken bij grootouders(vz) werden neergelegd. Sinds de procedure in kort geding heeft de vader zijn werkzaamheden als internationaal chauffeur neergelegd en vervult hij een functie als nationaal vrachtwagenchauffeur. Dit houdt in dat hij dagelijks tussen 16.00 en 17.00 uur thuis is en vanaf dat moment ook de zorgtaken op zich neemt. Bij een hoofdverblijf van [naam minderjarige] bij de vader hoeft de opvang door de grootouders tot een minimum beperkt te blijven. Bovendien hebben de grootouders [naam minderjarige] vanaf zijn geboorte mede verzorgd en behoren zij tot een voor [naam minderjarige] vertrouwde omgeving.
5 Beoordeling van het verzoek
hoofdverblijf en inschrijving school
5.1 Gebleken is dat de moeder in maart 2010 is verhuisd naar [plaats A] zonder dat zij hiervoor de benodigde toestemming van de vader had verkregen. Tussen partijen is niet in geschil dat de huidige co-ouderschapsregeling niet kan worden voortgezet vanaf het moment dat [naam minderjarige] naar de basisschool gaat. De afstand tussen [plaats A] en [plaats B] maakt voortzetting van deze regeling onmogelijk.
5.2 De moeder heeft naar voren gebracht dat de verhuizing naar [plaats A] noodzakelijk was. Op dat moment had zij een vast dienstverband en bevond [plaats A] zich centraal in haar werkgebied. Volgens de moeder was het voor haar financieel niet mogelijk om in [plaats B] of in de directie omgeving van [plaats B] een woning te kopen, terwijl zij de huur van de woning in [plaats] van € 1.000 per maand waar zij op dat moment verbleef financieel niet kon opbrengen. In [plaats B] zou zij alleen een studio kunnen huren, maar dit vond onder andere de vader niet acceptabel. Uiteindelijk heeft zij een woning gevonden in [plaats A], waar voldoende ruimte aanwezig is voor haarzelf en [naam minderjarige].
Niet gebleken is dat de moeder heeft getracht overeenstemming te bereiken met de vader over de verhuizing. Zij heeft zelf ter zitting verklaard dat zij de verhuizing aan de vader heeft gemeld een paar dagen nadat zij de sleutel van de woning had gekregen en dat de vader hierop verrast reageerde.
5.3 De rechtbank is voldoende gebleken dat partijen in onderling overleg niet kunnen komen tot een regeling vanaf [datum] 2011 die voor beiden bevredigend is. De verhuizing van de moeder naar [plaats A] heeft tot gevolg dat aan de co-ouderschapsregeling zoals partijen waren overeengekomen geen uitvoering meer kan worden gegeven op een wijze die in het belang van de minderjarige te achten is. De rechtbank merkt daarbij op dat aan de co-ouderschapsregeling al gedurende twee jaren zonder ernstige conflicten tussen partijen of problemen in de ontwikkeling van de minderjarige en op dat hieraan op een voor de minderjarige vertrouwde wijze uitvoering wordt gegeven.
De moeder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank laten leiden door haar eigen behoefte om naar [plaats A] te verhuizen en aan haar behoefte het belang van de minderjarige en het belang van de vader ondergeschikt gemaakt. De moeder had kunnen voorzien dat deze verhuizing op termijn de uitvoering van de co-ouderschapregeling onmogelijk zou maken. De omstandigheid dat de vader tegen de verhuizing van de moeder op dat moment geen stappen heeft ondernomen, doet hieraan niet af.
De moeder heeft daarmee een situatie veroorzaakt die in strijd met de belangen van de minderjarige te achten is. Immers, of de minderjarige nu hoofdverblijf zal hebben bij de vader of de moeder, zijn andere ouder heeft minder zorg voor en contact met hem dan voorheen. Dat [naam minderjarige] elke werkdag met zijn vader bij de grootouders blijft eten doet hieraan niet af. De door de moeder aangevoerde argumenten hebben de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar, meer in het belang van de minderjarige zou zijn dan bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader, tegen welk verblijf door de moeder geen contra-indicaties zijn aangedragen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het belang van de minderjarige zich er niet tegen verzet dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige wordt bepaald bij de vader, waarbij de minderjarige in de voor hem vertrouwde omgeving kan opgroeien ook al is dit met enige hulp en bijstand van de ouders van de vader. De rechtbank zal in die zin beslissen en derhalve het verzoek van de vader toewijzen en het verzoeken van de moeder afwijzen.
5.4 De moeder heeft desgevraagd aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat indien het hoofdverblijf van [naam minderjarige] wordt bepaald bij de vader, [naam minderjarige] zal worden ingeschreven op de basisschool “[naam]”. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader zoals genoemd onder 4.1 b als hierna te melden toewijzen. Het verzoek van de moeder zal worden afgewezen.
zorgregeling
5.5 De moeder heeft, in het geval de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige] wordt bepaald bij de vader, zich niet verzet tegen toewijzing van de zorgregeling zoals door de man voorgesteld en genoemd onder 4.1 c, d en e., noch heeft zij om een andersluidende regeling verzocht.
De rechtbank zal, nu haar dit niet strijdig met het belang van [naam minderjarige] voorkomt, conform het verzoek van de vader beslissen. Het verzoek van de moeder met betrekking tot de zorgregeling zal worden afgewezen.
kinderbijdrage
5.6 Nu het hoofdverblijf van [naam minderjarige] wordt bepaald bij de vader, is de grond van het verzoek van de moeder tot een door de vader te betalen kinderbijdrage komen te vervallen. Het verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Wijst af de verzoeken van de moeder.
6.2 Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [naam]:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 2007 in de gemeente [plaats], is bij de vader.
6.3 Bepaalt dat de verklaring van toestemming van de moeder tot inschrijving van de minderjarige [naam minderjarige] voornoemd op de basisschool [naam] te [plaats] voor zover nodig vervangen wordt door een verklaring van toestemming van de kinderrechter.
6.4 Stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
De minderjarige [naam minderjarige] verblijft in de oneven weken van vrijdagmiddag na school om 12.00 uur tot en met maandagochtend naar school om 08.30 uur bij de moeder, waarbij de moeder [naam minderjarige] uit school ophaalt en naar school brengt. Daarnaast verblijft [naam minderjarige] in de even weken van woensdagmiddag uit school om 12.00 uur tot en met donderdagochtend naar school om 08.30 uur bij de moeder, waarbij de moeder [naam minderjarige] uit school ophaalt en naar school brengt. Voorts verblijft [naam minderjarige] gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de moeder.
6.5 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.6 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van E. Dijkstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
11 oktober 2011.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.
_____
_____
Disclaimer: Vader Kennis Centrum (VKC) kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. VKC huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel VKC de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is VKC niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van VKC worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van VKC voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____
_____