Dat blijkt uit een rapport over zedenzaken na echtscheidingen.
Beschuldigingen van kindermisbruik na een conflictueuze echtscheiding zijn meestal onterecht. Dit blijkt uit het rapport Misbruik, misleiding en misverstanden. Het is opgesteld door de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken, die complexe, twijfelachtige politiedossiers beoordeelt. In de expertisegroep, die is ingesteld door het Openbaar Ministerie, werken specialisten uit vier disciplines samen. Ze hebben strafdossiers bestudeerd van 42 zedenzaken die zijn begonnen na een echtscheiding en adviezen uitgebracht aan officieren van justitie. In 95 procent van deze zaken pleitten de experts voor het stopzetten van de vervolging.
Zie verder hieronder.
Zie ook: Vader vals beschuldigd (Jurisprudentie Ouderschap na scheiding (NL): 206. Kwaadwillende moeders - valse beschuldigingen - collaborerende hulpverleners (crèche, paranormale genezers))
Onderzoeksverslag Expertisegroep Zedenzaken verschenen
Bron: Openbaar Ministerie - 21 november 2008
Vandaag verschijnt het derde onderzoeksverslag van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken, getiteld ‘Misbruik, Misleiding en Misverstanden’ ( Nierop & Van den Eshof, 2008). Het verslag wordt vandaag in Zeist gepresenteerd op een symposium voor politie en openbaar ministerie. De Expertisegroep adviseert officieren van justitie omtrent het al dan niet voortzetten van de vervolging bij aangiften van seksueel misbruik waarover twijfel bestaat.
Uit onderzoek onder officieren van justitie blijkt dat zij de adviezen van de Expertisegroep vrijwel altijd overnemen. Conform de Aanwijzing ‘Opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik’ is voor officieren van justitie consultatie van de Expertisegroep in sommige gevallen verplicht (bij aangiften gebaseerd op hervonden herinneringen, aangiften van misbruik voor de derde verjaardag en aangiften met aspecten van ritueel misbruik) en in andere gevallen facultatief (zoals aangiften van seksueel misbruik na echtscheiding). Hoewel officieren van justitie niet verplicht zijn beschuldigingen van seksueel misbruik na echtscheiding voor te leggen, vormt dit voor de Expertisegroep inmiddels de grootste categorie zaken (30%).
Adviezen Expertisegroep
In 69% van de zaken uit de verslagperiode 2003-2007 concludeerde de Expertisegroep dat er sprake was van onvoldoende aanwijzingen (tegenstrijdigheden, onjuistheden, onmogelijkheden, ernstige tekortkomingen) en werd geadviseerd het onderzoek te stoppen. In 9% van de zaken werd geadviseerd het onderzoek te stoppen, omdat het dossier onvoldoende relevante informatie bevatte voor een beoordeling door de Expertisegroep, terwijl nader onderzoek zinloos was vanwege cruciale fouten in de ontstaansgeschiedenis van de zaak.
In 18% van de zaken bevatte het dossier onvoldoende relevante informatie voor een beoordeling door de Expertisegroep, maar was nader onderzoek zinvol en werden opsporingsaanbevelingen gedaan. In 4% van de voorgelegde zaken concludeerde de Expertisegroep dat er geen tekortkomingen waren in de ontstaansgeschiedenis van de beschuldiging en er voldoende feiten waren die de aangifte ondersteunden, en werd geadviseerd over te gaan tot vervolging van de beschuldigde. Bij aangiften van seksueel misbruik na echtscheiding werd in 95% van de gevallen geadviseerd het onderzoek te stoppen (86% ernstige tekortkomingen, 9% nader onderzoek zinloos).
Analysemodel
Aan de hand van voorbeelden wordt in het verslag uitvoerig ingegaan op de aard van de zaken. In een meer theoretisch deel van het verslag lanceren de onderzoekers Nierop en Van den Eshof bovendien het Scenario Analyse Model (SAM). In dit analysemodel wordt een onderscheid gemaakt tussen doelbewuste valse beschuldigingen (misleiding) en onjuiste interpretaties van bijvoorbeeld gedrag, verzorgingshandelingen, dromen, klinische of medische gegevens (misverstanden). Daarbij worden factoren weergegeven die op diverse momenten in de ontstaansgeschiedenis van onjuiste beschuldigingen een rol kunnen spelen.
Het gaat hierbij om achtergrondfactoren (conflicten, psychische problemen, bezorgdheid) en om escalerende factoren die zich voordoen tijdens het ontstaan van onjuiste beschuldigingen (bijvoorbeeld suggestief of frequent ondervragen, shoppen bij hulpverleners) of tijdens het opsporingsonderzoek (zoals hulpverlening laten prevaleren boven waarheidsvinding, onvoldoende doorvragen, tegenstrijdigheden niet in kaart brengen). Het analysemodel kan door politie en justitie worden gebruikt als checklist bij het opsporingsonderzoek en is daarom ook als uitvouwbare poster toegevoegd aan het verslag.
Multidisciplinair
De Expertisegroep is multidisciplinair samengesteld en bestaat uit ongeveer twintig deskundigen: rechtspsychologen en cognitief psychologen, klinisch psychologen en orthopedagogen, ervaren zedenrechercheurs en gedragskundigen van het Korps landelijke politiediensten die de rapporten schrijven. De zaken worden in principe door subcommissies van vier deskundigen beoordeeld. Sinds de oprichting van de Expertisegroep in 1999 zijn 250 zaken behandeld.
Tijdens het symposium van vandaag worden presentaties gegeven over de Expertisegroep, het Scenario Analyse Model, omstreden herinneringen, omstreden therapeuten, de normale seksuele ontwikkeling van kinderen, problemen bij studioverhoren, beschuldigingen van seksueel misbruik met betrekking tot verstandelijk gehandicapten en de aanpak van de politie bij onjuiste beschuldigingen.
Bestand: Onderzoeksrapport 'Misbruik, misleiding en misverstanden'(2 Mb)|pdf-bestand
Zie ook:
---------------------------------------------
Rapport : Misbruik, Misleiding en Misverstanden - onderzoeksverslag van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken over de periode 2003-2007
Bron: Openbaar Ministerie; mr. drs. N.M. Nierop & mr. drs. P. van den Eshof; Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken; november 2008
--------------------------
10. Conclusies en aanbevelingen uit het onderzoeksverslag
Ingediende zaken
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken heeft sinds haar instelling in 1999 ruim 200 zaken beoordeeld. Vanaf 2006 is sprake van een toename van het aantal verzoeken. Het aantal zaken dat krachtens de Aanwijzing verplicht8 is voorgelegd is in de loop der jaren afgenomen. Het aantal zaken dat op facultatieve basis is voorgelegd is in de loop der jaren toegenomen. In de eerste jaren lag de nadruk op hervonden herinneringen en ritueel misbruik. Tegenwoordig worden vooral beschuldigingen van seksueel misbruik na een echtscheiding9 voorgelegd (30%). De Expertisegroep stelt vast dat dit de meest problematische zaken zijn: in 95% van alle gevallen werd aan de officier van justitie geadviseerd om het rechercheonderzoek te stoppen.
Analyse in een vroeg stadium
Een aangifte van seksueel misbruik, al dan niet in een afhankelijkheidsrelatie, vormt een zware beschuldiging. Voor de onschuldige verdachte zijn de gevolgen dramatisch, zelfs indien de beschuldigde later door de rechter wordt vrijgesproken.
Het strafproces over een zedenmisdrijf genereert publiciteit en voor de oppervlakkige toeschouwer is de vuistregel: waar rook is, is vuur. De betekenis van vrijspraak is daarom voor velen slechts dat de feiten niet konden worden bewezen. Daarom is belangrijk om in een vroeg stadium te onderzoeken of er sprake is van misbruik, misleiding of misverstanden.
De degelijkheid van het rechercheonderzoek is daarbij cruciaal. Hierbij zijn vijf punten van belang: (1) de volledigheid van de aangifte, (2) het ontrafelen van de ontstaansgeschiedenis van de aangifte, (3) het beschrijven van de chronologie van gebeurtenissen (het maken van een tijdlijn), (4) het rechercheren naar de overeenstemming tussen beweringen en feiten (de validiteit), en (5) de beoordeling van het technische realisme van het aangiftescenario. Het Scenario Analyse Model dat in dit verslag wordt gepresenteerd, kan daarbij dienen als leidraad.
Omstreden herinneringen en therapie
Een groot deel van de vermeende slachtoffers is in therapie (geweest). De Expertisegroep vraagt zich af of hulpverleners voldoende op de hoogte zijn van de richtlijnen uit het rapport Omstreden Herinneringen van de Gezondheidsraad (2004).
Er zijn nog steeds voorbeelden van hulpverleners die klinische gegevens, dromen of beelden interpreteren en vervolgens stellige uitspraken doen over de validiteit (‘geloofwaardigheid’) van beweringen van cliënten. Het gaat hierbij beslist niet alleen om alternatieve hulpverleners, maar ook om reguliere, BIG-geregistreerde theapeuten.
Hervonden herinneringen ontstaan niet altijd in therapie; ze kunnen bijvoorbeeld ook ontstaan in gesprekken tussen aangeefsters en andere personen met wie een vertrouwensband bestaat. Ook komt het voor dat het hervinden van herinneringen de aanleiding vormt om in therapie te gaan en dat in een thepeutische setting wordt getracht meer herinneringen naar boven te halen.
Het onderscheid tussen hervonden herinneringen en oude herinneringen (seksueel misbruik dat acht jaar geleden zou hebben plaatsgevonden) is in sommige gevallen moeilijk te maken: is de herinnering continu of hervonden? Voor het beoordelen van aangiften blijkt dit onderscheid weinig relevant, omdat de Expertisegroep de ontstaansgeschiedenis analyseert en in alle gevallen onderzoekt of er feiten en oorspronkelijke getuigenverklaringen zijn die de aangifte ondersteunen. In de meeste gevallen constateert de Expertisegroep ernstige tekortkomingen. Opvallend is dat er veel overeenkomsten zijn tussen beide categorieën zaken en aangeefsters.
Dit geldt overigens ook voor de groep aangeefsters met een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis die beschuldigingen uiten van seksueel misbruik die niet gebaseerd zijn op hervonden herinneringen.
Seksueel misbruik en echtscheidingen
De Expertisegroep adviseert voorzichtig te zijn met beschuldigingen van seksueel misbruik die zijn gebaseerd op het interpreteren van opvallend gedrag van jonge kinderen. In de zaken die de Expertisegroep heeft beoordeeld zijn veel voorbeelden te vinden van bezorgde ouders die onvoldoende weten over de ontluikende seksuele ontwikkeling van kinderen (‘doktertje spelen’). Verder blijkt de intieme situatie van verzorgingshandelingen (wassen, douchen, verschonen, verplegen) een kwetsbare omgeving te zijn voor het ontstaan van onjuiste vermoedens. In een ruzieachtige sfeer tussen gescheiden ouders waarin een conflict bestaat over de toewijzing of verzorging van kinderen leiden seksueel getinte uitspraken van jonge kinderen gemakkelijk tot een onjuiste interpretatie van signalen.
Omdat in dergelijke zaken ondersteunend bewijs ontbreekt, is het studioverhoor van beslissende betekenis. De ervaren verhoorder weet dat de verwachtingen hooggespannen zijn. Enerzijds wil hij laten zien dat hij over professionele kwaliteiten beschikt om ‘alles eruit te krijgen’; anderzijds moet hij de waarheidsvinding voor ogen houden. Indien een verhoor in een dergelijke situatie ‘niets’ oplevert, voldoet het meestal niet aan de verwachtingen van een aangever. In plaats van opluchting omdat er misschien niets is gebeurd, is meestal sprake van teleurstelling.
Er zijn gevallen waarin een ouder zodanig is gefixeerd op het vaststellen van het slachtofferschap van het kind, dat er sprake is van een verontrustend opvoedingsklimaat. De Expertisegroep signaleert in adviesrapporten regelmatig dergelijke situaties, maar kan daar weinig aan doen.
Verstandelijk gehandicapten
De Expertisegroep heeft een aantal zaken beoordeeld waarin ‘taxatiegesprekken’ zijn gevoerd met verstandelijk gehandicapten. In de praktijk zijn deze taxatiegesprekken van wisselende kwaliteit. Verder stelt de Expertisegroep vast dat er in taxatiegesprekken sprake is van (pogingen tot) waarheidsvinding. Daarom is het noodzakelijk dat deze gesprekken audiovisueel worden vastgelegd. Wanneer wordt besloten aangifte te doen, zouden deze beeld- en geluidsopnames beschikbaar moeten worden gesteld aan de politie. Momenteel is dit niet altijd het geval.
Naleving van voorschriften uit de Aanwijzing
In de Aanwijzing Opsporing en vervolging van seksueel misbruik staan allerlei voorschriften voor de politie. De Aanwijzing is niet op alle punten even logisch, de formuleringen zijn niet altijd helder en er wordt niet toegelicht hoe het naleven van voorschriften moet worden vermeld in het dossier.
Er zijn nog altijd regels die niet worden nageleefd. Veel aangiften worden niet op geluidsband opgenomen, of althans er wordt geen melding van gemaakt in het dossier.
Over het informatieve gesprek staan geen of te weinig gegevens in het dossier. Er worden nauwelijks tijdlijnen gemaakt; dit probleem heeft de Expertisegroep in het vorige verslag ook gesignaleerd. Blijkens de jurisprudentie kan het niet naleven van voorschriften uit de Aanwijzing consequenties hebben voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of de bewijsvoering. Het belang van een duidelijk geformuleerde Aanwijzing, naleving van de voorschriften en verslaglegging daarvan is dan ook groot.
Verder is een paar keer naar voren gekomen dat een schriftelijke uitwerking van een studioverhoor niet letterlijk overeenkwam met de werkelijkheid. Dit moet worden toegeschreven aan slordigheid, maar het resultaat was in voornoemde gevallen niet in het voordeel van de beschuldigde. Om die reden heeft de coördinator van de Expertisegroep in 2006 besloten dat alle schriftelijke uitwerkingen van studioverhoren worden vergeleken met de audiovisuele opnamen.
Conclusies in rapporten
De formulering van de conclusies in de rapporten van de Expertisegroep is enigszins gewijzigd. De conclusies worden tegenwoordig geformuleerd in termen van feiten en bewijs; de term ‘geloofwaardigheid’ wordt niet meer gebruikt. Indien er ernstige tekortkomingen zijn of het dossier onvoldoende informatie bevat maar nader onderzoek zinloos is, wordt geadviseerd om te stoppen. Dit gebeurt vaak (78%) en hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de Expertisegroep vrij kritisch is. Aan de andere kan moet er op worden gewezen dat dit ook te maken heeft met de aard van de zaken die worden beoordeeld. Vooral dubieuze en problematische zaken worden aan de Expertisegroep voorgelegd. Indien de officier van justitie geen twijfel heeft en wil vervolgen, vraagt hij immers geen advies. De aangiften van seksueel misbruik waarover de Expertisegroep zich buigt, zijn dan ook niet representatief voor aangiften in het algemeen. Het is echter aannemelijk dat de door de politie en hulpverlening gemaakte fouten ook in andere zaken worden gemaakt. Dat geeft te denken.
Taalgebruik
Bij aangiften van seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties zijn weinig sporen en is men vaak afhankelijk van verklaringen van aangeefsters en getuigen. Daarom is het belangrijk om in eerste instantie zorgvuldig te zijn met de gebruikte terminologie. In sommige dossiers van discutabele zedenzaken worden termen gebruikt die aan een slordige lezer de indruk geven dat het gaat over feiten. Er wordt gesproken over het slachtoffer, terwijl nadere bestudering duidelijk maakt dat het slachtofferschap ter discussie staat. Er worden getuigen opgevoerd die alleen kunnen verklaren over wat ze van anderen hebben gehoord. En de verdachte blijkt bij nader inzien een beschuldigde. Verder komt voor dat in plaats van een letterlijke weergave samenvattingen zijn gemaakt die sterk zijn gericht op de bewijsvoering en waarin andere informatie is weggelaten.
Onderzoek onder officieren van justitie
De conclusies worden vrijwel altijd door de officier van justitie overgenomen. In de meeste gevallen voldoet het rapport aan de verwachtingen van de officier. Er zijn diverse redenen om een zaak te laten beoordelen. Soms bestaat er twijfel en heeft de officier nog geen mening over de vervolgingsbeslissing, maar in andere gevallen bestaat er behoefte aan onderbouwing van een voornemen om de zaak te seponeren (ter voorkoming van een artikel 12 Wetboek van Strafvordering procedure). Omdat de meeste zaken facultatief worden voorgelegd, gaat het doorgaans om gecompliceerde aangiften. De meeste officieren zijn positief over de kwaliteit van de rapporten. Sinds de Aanwijzing uit 2005 kunnen ook zaken worden voorgelegd waarin een verdachte is of was aangehouden. De keerzijde hiervan is dat de doelstelling van de Aanwijzing (voorkoming van onnodige beschadiging van onterecht beschuldigden) in de knel kan komen.
8 Hervonden herinneringen, herinneringen aan misbruik voor de derde verjaardag en ritueel misbruik.
9 Deze facultatieve categorie is geïntroduceerd in de Aanwijzing van 2005.
---------------------------
Zedenzaken na een echtscheiding veelal onterecht
Bron: de Volkskrant - Binnenland - Van onze verslaggever Menno van Dongen - 21 november 2008
AMSTERDAM - Beschuldigingen van kindermisbruik na een conflictueuze echtscheiding zijn meestal onterecht. Dit blijkt uit het rapport Misbruik, misleiding en misverstanden, dat vandaag wordt gepresenteerd. Het is opgesteld door de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken, die complexe, twijfelachtige politiedossiers beoordeelt.
In de expertisegroep, die is ingesteld door het Openbaar Ministerie, werken specialisten uit vier disciplines samen. Ze hebben strafdossiers bestudeerd van 42 zedenzaken die zijn begonnen na een echtscheiding en adviezen uitgebracht aan officieren van justitie. In 95 procent van deze zaken pleitten de experts voor het stopzetten van de vervolging.
In deze gevallen waren er onvoldoende aanwijzingen voor misbruik en signaleerde de groep tegenstrijdigheden, onjuistheden, onmogelijkheden of ernstige tekortkomingen. Veelal was geen sprake van misbruik maar van een uit de hand gelopen misverstand. Ouders reageerden op ‘opvallend’ gedrag dat ze ten onrechte interpreteerden als signaal van misbruik. Alternatieve verklaringen zagen ze over het hoofd.
Vaak constateerde de expertisegroep dat aangiften onbetrouwbaar zijn doordat ouders of hulpverleners suggestieve vragen hebben gesteld, zoals ‘Heeft papa aan je plasser gezeten?’ Ja knikken was soms voldoende voor een ouder om vermoedens te bevestigen.
Meerdere keren kwam het voor dat ex-partners vals werden beschuldigd uit wraak of om een omgangsregeling te beïnvloeden.
De experts waarschuwen hulpverleners en rechercheurs ‘voorzichtig te zijn’ met aangiften na scheidingen waarin sprake is van fikse ruzie over de kinderen.
Uit het rapport blijkt dat ook in zaken met verstandelijk gehandicapten veel mis kan gaan. In veel zaken tegen gehandicapten en hulpverleners zijn er onvoldoende aanwijzingen voor misbruik; in 16 van de 17 zaken adviseerden de experts de vervolging te staken.
De cijfers komen uit een rapport over de periode 2003-2007. In die tijdspanne zijn in totaal 141 zedenzaken beoordeeld. In 78 procent van de gevallen pleitte de groep voor het stopzetten van de vervolging. Slechts 4 procent van de dossiers kon zonder nader politiewerk naar de rechter.
De onderzochte zedenzaken zijn niet representatief voor alle aangiften, waarschuwen de experts, omdat ze vooral complexe, twijfelachtige dossiers beoordelen. ‘Het is echter aannemelijk dat de door de politie en hulpverlening gemaakte fouten ook in andere zaken worden gemaakt. Dat geeft te denken’, aldus het rapport.
----------------------------
‘Mijn kinderen zijn vreemden voor me, mijn leven is kapot’
Bron: de Volkskrant- Binnenland - 21 november 2008
INTERVIEW, Van onze verslaggever Menno van Dongen
Amsterdam - Zijn ex-vrouw beschuldigde hem van misbruik van hun dochter. ‘Ze weet dat ze liegt.’
‘Er is iets ergs gebeurd. Je ex wil niet dat je de kinderen nog ziet.’ Die mededeling van zijn advocaat kwam voor Koos Blumink als een donderslag bij heldere hemel. Zijn ex-vrouw beschuldigde hem zeven jaar geleden van seksueel misbruik van hun 6-jarige dochter Sonja. In het dagboek van het meisje stond een aantekening over een geheim, dat te maken had met haar vader.
Hij herkent veel in het rapport over omstreden zedenzaken dat vandaag wordt gepresenteerd. Ook bij hem sloeg zijn ex alarm na een conflictueuze scheiding en was sprake van ogenschijnlijk vreemd gedrag van een kind.
Na de beschuldiging ging Blumink direct naar het politiebureau. Hij eiste dat een onderzoek werd ingesteld. Maar ze konden niets voor hem doen, omdat zijn ex geen aangifte deed. Hij drong aan, maar ze bleef weigeren ‘in het belang van de kinderen’.
Blumink: ‘Daarna bleek dat sommige hulpverleners haar te gemakkelijk geloofden. Later erkenden ze dat ze fout zaten.’
De Raad voor de Kinderbescherming kwam na onderzoek tot de conclusie dat er niets aan de hand was. De enige bron van het verhaal was de moeder, aldus de Raad: ‘Het seksueel getinte gedrag is alleen zichtbaar bij moeder thuis. Op school en bij haar vader functioneert Sonja normaal. Ze benadert hem spontaan en vrij. Op school is nooit gedrag geconstateerd dat kan duiden op misbruik. Lichamelijke beschadigingen zijn niet zichtbaar, blijkt uit onderzoek in het ziekenhuis. Haar speelgedrag wijst niet op misbruik.’
Blumink mocht de kinderen blijven zien. Maar niet iedereen geloofde in zijn onschuld. ‘Ik wilde dat instanties officieel toegaven dat ik niets had gedaan. Maar ze zeiden dat ze niet aan waarheidsvinding doen. Ik moest accepteren wat er was gebeurd.’
Kort voor een zitting over de omgangsregeling deed zijn ex-vrouw alsnog aangifte. De zaak eindigde in een sepot wegens ‘gebrek aan bewijs’. De politie vond het niet nodig hem te ondervragen.
Een aanklacht tegen de vrouw, wegens een valse aangifte, leidde tot niets. ‘U moet aantonen dat ze u beschuldigt terwijl ze weet dat het niet waar is’, kreeg hij te horen. ‘Als zij dat ontkent, houdt het op.’
Zijn dochter en zoon zijn inmiddels pubers, die hij al ruim een jaar niet meer heeft gezien. Ze willen geen contact met hem omdat ze hun moeder geloven, die volhoudt dat Sonja is misbruikt.
Hij heeft zich bij de situatie neergelegd. ‘Als ik ze benader gaat mijn ex naar de rechter en wordt alles opgerakeld. Dat houd ik niet vol; de kinderen ook niet.’
Meerdere keren stond hij op het punt zelfmoord te plegen. ‘Het belangrijkste in mijn leven ben ik kwijt. Mijn kinderen zijn vreemden voor me, ik weet niet meer wat ze meemaken.’
Hij is woedend op zijn ex. ‘Volgens mij deed ze dit uit wraak. Ze weet dat ze liegt. Zij leeft vrolijk door maar heeft mijn leven kapotgemaakt. Ik wil niet dat ze daarmee wegkomt. Ik haat haar uit het diepst van mijn hart.’
Zijn kinderen neemt hij niets kwalijk. ‘Ze waren jong toen het misging. Ze zijn geïndoctrineerd door hun moeder en kennen alleen haar verhaal. Ik mocht er van advocaten en hulpverleners niet over praten. Ik hoop dat ze ooit zeggen: we willen van onze vader horen wat er is gebeurd.’
--------------------------------------------------Ex ziet al snel misbruik-zaak
Bron: de Volkskrant - Binnenland - ACHTERGROND, Van onze verslaggever Menno van Dongen - 21 november 2008
Zoetermeer - Als jonge kinderen ‘doktertje spelen’ of seksueel getinte uitspraken doen, gaan bij volwassenen alarmbellen rinkelen. Maar bij dergelijk gedrag wordt te snel gedacht aan misbruik, zegt Paul van den Eshof, coördinator van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken.
Hij heeft in zijn loopbaan als psycholoog bij de politie afschuwelijke zedenzaken gezien. ‘Op het gebied van seksuele perversiteiten is alles denkbaar. Maar ook onterechte beschuldigingen komen voor.’
Een onjuiste verdenking is volgens hem vaak het gevolg van een misverstand dat escaleert. ‘Veel ouders weten te weinig van de seksuele ontwikkeling, die al begint bij heel jonge kinderen. Wat volwassenen abnormaal vinden, is dat vaak niet. Misschien moeten daarover folders worden gemaakt, die bijvoorbeeld bij consultatiebureaus worden neergelegd.’
De expertisegroep is in 1999 in het leven geroepen door het Openbaar Ministerie. Er werken specialisten die twijfelachtige lopende zaken bekijken. Voor die tijd werden ook deskundigen ingeschakeld, maar pas rond een rechtszaak. Nu gebeurt dat soms eerder.
Van den Eshof: ‘Het is slim om snel naar een zaak te kijken. Dan kun je het onderzoek bijsturen of de vervolging staken voor een onschuldige bij de rechter staat.’
Steeds vaker stuurt het OM dossiers over mensen die na scheiding worden beschuldigd door hun ex. In 2003 werden drie van dit soort zaken aangemeld, vorig jaar vijftien. ‘Geleidelijk is het besef doorgedrongen dat in zulke zaken veel misgaat.’
Soms lijkt sprake van wraak, of vallen beschuldigingen samen met rechterlijke besluiten over een omgangsregeling die iemand kennelijk wil beïnvloeden.
Voorzichtigheid is geboden, stellen de experts in hun rapport. ‘In een ruzieachtige sfeer tussen gescheiden ouders die een conflict hebben over toewijzing of verzorging van kinderen leiden seksueel getinte uitspraken van jonge kinderen gemakkelijk tot onjuiste interpretatie van signalen.’
Ouders zijn kwetsbaar door intieme handelingen, zoals het wassen of verschonen van een kind, zegt een van de leden van de expertisegroep, de psycholoog en jurist Nicole Nierop van het Korps landelijke politiediensten.
‘Als de moeder ziet dat een kind elke keer overstuur is nadat het bij vader is geweest, en slecht verzorgd, kan ze te goeder trouw denken dat het misschien is misbruikt. Seksueel misbruik krijgt veel aandacht, mensen leren dat ze alert moeten zijn op signalen.’
Nierop: ‘Daarna gaat het mis als ouders suggestieve vragen stellen. Alleen al door het herhalen van een vraag kan een kind iets verzinnen. Als dat gebeurt en de ouder op zoek gaat naar een arts of hulpverlener die het verhaal bevestigt, is het drama compleet.’
In het rapport wordt een zaak beschreven van een moeder die denkt dat haar kind is misbruikt. Ze benadert veel hulpverleners en doet aangifte na een telefonisch consult van een paragnost die niets van de zaak weet maar haar vermoedens bevestigt.
In zaken met verstandelijk gehandicapten kunnen ook veel misverstanden ontstaan. Een complicerende factor is dat het veronderstelde slachtoffer vaak met hulpverleners uit een instelling spreekt voordat hij aangifte doet.
De expertisegroep bespreekt met de Inspectie voor de Gezondheidszorg hoe onjuiste beschuldigingen in dit soort zaken kunnen worden voorkomen.
Ook rechercheurs maken fouten. Ze stellen bijvoorbeeld onvoldoende vragen tijdens een aangifte. ‘Ik begrijp het, je praat met kinderen of aangevers die geëmotioneerd zijn’, zegt Nierop. ‘Maar een aangifte is het begin van een onderzoek. Het moet steunen op concrete, controleerbare feiten.’
In een door de experts beoordeelde zaak zei een vrouw tijdens een verhoor: ‘Ik denk eigenlijk dat ik niet ben misbruikt door die vriend, maar door mijn broer. Ik ben daar echter niet zeker van.’ Met verbazing constateerde de expertisegroep: ‘Op deze substantiële wijziging in de verklaring wordt niet ingegaan.’
Opvallend is dat sommige regio's nauwelijks advies vragen aan de experts. Utrecht meldde de meeste zaken aan (22), Limburg-Zuid nul.
Van den Eshof: ‘Het is mogelijk dat het OM seponeert of dat ze juist meer zaken voor de rechter brengen. Dan is het nadeel dat de verdachte in het openbaar door de mangel gaat. Je kunt beter worden veroordeeld voor inbraak dan worden vrijgesproken voor een zedenzaak. Je kunt je nauwelijks verdedigen tegen mensen die zeggen: waar rook is, is vuur.’
--------------------------------------------------
'Aantijging kindermisbruik vaak onterecht'
Dag.nl - 21 nov 2008
Beschuldigingen van kindermisbruik na een conflictueuze echtscheiding zijn meestal onterecht. Dit blijkt uit het rapport Misbruik, misleiding en ...
Aangifte misbruik kind na scheiding vaak onterecht
FOK! - 21 nov 2008
Aangiften van seksueel misbruik van een kind zijn bijna altijd onterecht als ze zijn gedaan door een ouder die in echtscheiding ligt. ...
Dag.nl - 21 nov 2008
Beschuldigingen van kindermisbruik na een conflictueuze echtscheiding zijn meestal onterecht. Dit blijkt uit het rapport Misbruik, misleiding en ...
Aangifte misbruik kind na scheiding vaak onterecht
Nieuws.nl - 21 nov 2008
(Novum) - Aangiften van seksueel misbruik van een kind zijn bijna altijd onterecht als ze zijn gedaan door een ouder die in echtscheiding ligt. ...
Onderzoeksverslag Expertisegroep Zedenzaken verschenen
Ezpress (persbericht) - 21 nov 2008
Den Haag, 21 November 2008 /EZPress/ - Vandaag verschijnt het derde onderzoeksverslag van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken, ...
Aangifte misbruik vaak onterecht in scheidingszaken
De Telegraaf - 21 nov 2008
DEN HAAG - Aangiften van seksueel misbruik bij kinderen rond problematische echtscheidingen worden vaak onterecht gedaan. In 95 procent van de gevallen ...
Aangifte misbruik vaak onterecht in scheidingszaken
De Telegraaf - 21 nov 2008
DEN HAAG - Aangiften van seksueel misbruik bij kinderen rond problematische echtscheidingen worden vaak onterecht gedaan. In 95 procent van de gevallen ...
Onderzoeksverslag Expertisegroep Zedenzaken verschenen
Nieuwsbank (persbericht) (abonnement) - 21 nov 2008
Het onderzoeksrapport Vandaag verschijnt het derde onderzoeksverslag van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken, getiteld `Misbruik, ...
Zedenzaken na een echtscheiding veelal onterecht
Volkskrant - 20 nov 2008
AMSTERDAM - Beschuldigingen van kindermisbruik na een conflictueuze echtscheiding zijn meestal onterecht. Dit blijkt uit het rapport Misbruik, misleiding en ...
Ex ziet al snel misbruik-zaak
Volkskrant - 20 nov 2008
Zoetermeer - Als jonge kinderen ‘doktertje spelen’ of seksueel getinte uitspraken doen, gaan bij volwassenen alarmbellen rinkelen. Maar bij dergelijk gedrag ...
--------------------------------------------------
Het boze oog van de deskundige
Bron: de Volkskrant - Archief, 17-05-1997, pagina 1 katern 'Vervolg'
door Mirjam Schottelndreier
Komt een rechter achter de waarheid in zedenzaken? Steeds vaker wordt een beroep gedaan op een getuige-deskundige. Maar wat als deze op de stoel van de rechter gaat zitten of de taak van de politie overneemt? Hoe troebel is de klinische blik van de deskundige?
'Ik merkte al gauw dat hij aan mijn verhaal geen geloof hechtte.' Mevrouw Grave pakt van de salontafel de NCRV-gids op. 'Volgens mij was er deze week nog iets op tv over dit soort dingen.' Na even bladeren: 'Hier heb ik het, Het kind als getuige in zedenzaken.' Meneer Grave: 'Het houdt ons nog steeds bezig hè, al is het al vijf jaar geleden afgerond.'
Zo op het oog is er in het gehucht Wenum, nabij Apeldoorn, niets aan de hand. Het huis ligt idyllisch tegen de bosrand aan, het grind op de royale oprit knerpt knus onder de schoenzolen, en de voorjaarszon levert de finishing touch aan deze gemoedelijke ansichtkaart.
Maar de vredige schijn bedriegt. Een aantal jaren geleden was er wel degelijk iets aan de hand, dat het leven van de familie Grave bijna een decennium lang volledig ontregelde. 'Twee nichtjes hebben mij in 1987 beschuldigd van ontucht', vertelt Grave. De nichtjes, dochters van een zus van mevrouw, kwamen regelmatig uit hun woonplaats Oude Pekela op bezoek in Wenum. Gewoon, familiebezoek, waarbij vader en moeder ook aanwezig waren. Het was ergens in 1987 dat de twee gezinnen overwogen om op Schiermonnikoog samen een huisje te huren. Grave: 'We belden daarover heen en weer, maar opeens werd door de ouders gezegd dat de meisjes niet mee zouden gaan. Kort daarop werd ik door een hulpverlener gebeld: ik mocht niet mee. Ik kreeg te horen dat de meisjes, ze waren toen ongeveer vijftien en achttien jaar oud, aangifte tegen mij hadden gedaan. Hap snap heb ik later te horen gekregen wat de precieze aanklacht was.'
De werkleider groenvoorzieningen bij de sociale werkplaats werd in Wenum opgepakt en zat 51 dagen in voorarrest. 'Aanvankelijk kon ik me niet verweren, omdat ik niet wist waarvan ik werd beschuldigd. Bovendien was het net in de periode dat Oude Pekela op z'n kop stond door de vermeende ontucht met kleine kinderen. Het volk was geschokt, de publieke opinie gevormd, dus in dat opzicht maakte ik toch al weinig kans. Wat je ook zegt, het zou toen niet veel hebben uitgemaakt.'
Na bijna twee maanden hechtenis kwam Grave vrij en gelastte de rechter-commissaris van de rechtbank in Zutphen een onderzoek naar de geloofwaardigheid van de getuigenissen van de twee meisjes. Voor deze opdracht werd als getuige-deskundige aangewezen de klinisch-psycholoog W. Wolters, hoofd van de psychosociale afdeling in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht, en onlangs nog in het nieuws door zijn pleidooi voor een mediastilte over kindermoordzaken.
'We waren dolblij met die opdracht. De meisjes hadden namelijk de meest onmogelijke aantijgingen gedaan. Ik zou bijvoorbeeld tijdens zo'n familiebezoek met een van de meisjes naar Zuidlaren zijn gereden. Dat is zeker anderhalf uur rijden, en dan moet je ook nog terug. Ik zou niet weten hoe je dat ongemerkt even doet. En zo waren er allemaal beschuldigingen van dingen die ik had gedaan, of die zij hadden gezien, die objectief puur onmogelijk waren. Kortom, wij waren blij met dat onderzoek en twijfelden niet over de goede afloop. We dachten dat het wel snor zat.'
Hoewel Wolters in de eerste plaats de betrouwbaarheid van de getuigenissen van de twee meisjes moest onderzoeken en dus Grave niet hoefde te spreken, mocht dat laatste wel. Wat ook gebeurde. Grave: 'Ik was supergelukkig toen ik in Utrecht bij Wolters werd uitgenodigd voor een gesprek. Ik had het gevoel eindelijk mijn verhaal eens te kunnen doen. Ik vertrouwde echt op zijn deskundigheid. 'Het gesprek werd helaas een koude douche. We hebben kort met elkaar gesproken, want ik merkte al gauw dat hij aan mijn verhaal geen geloof hechtte. Op zeker moment ben ik gestopt met praten, het had toch geen zin. Hij heeft mij in feite alleen maar gezegd dat hij ervan overtuigd was dat ik het had gedaan. Dat heeft meneer Wolters ook tegenover de rechtbank in Zutphen verklaard, dat ik de dader was.'
Dat Grave op voorhand weinig kans maakte, wordt gestaafd door de rapportage die Wolters uitbracht. 'Op grond van de gesprekken die ik met de meisjes had, kan gesteld worden dat zij allerminst de indruk maken fantasieverhalen te vertellen. Zij komen beiden authentiek en betrouwbaar over. Dit kan niet gezegd worden van dhr. Grave; hij maakt in de voorstelling van zaken een zeer zwakke indruk, ofschoon hij niet onintelligent en vrij systematisch een bepaalde lijn volgt. Dhr. Grave geeft volgens mij een volstrekt onjuiste voorstelling van zaken. Ik kom dus tot de conclusie dat mijns inziens de verhalen van de meisjes in grote lijnen de werkelijkheid weergeven.'
Grave werd bij de rechtbank in Zutphen veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest. Dat deze veroordeling mede steunde op het geprek met Wolters, blijkt uit het vonnis: 'Daarnaast wordt de rechtbank in haar overtuiging gesterkt door het gedetailleerde betoog van de ter terechtzitting gehoorde getuige/deskundige dr. Wolters.'
Dat waarheidsvinding in zedenzaken een van de moeilijkste opgaven is in de rechtspraak, hoeft geen betoog. Getuigen zijn er zelden of nooit: het gaat meestal om het woord van de verdachte tegen dat van het (vermeende) slachtoffer. Zijn er kinderen bij betrokken, dan wordt het nog lastiger. Steeds vaker wordt een beroep gedaan op een externe deskundige, die de rechtbank adviseert over de betrouwbaarheid van verklaringen. Deze begint bij strafzaken een even vertrouwde figuur te worden als de forensisch-psychiater, die moet vaststellen of een verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Sinds incest en seksueel misbruik van kinderen uit de sfeer van publieke ontkenning zijn geraakt en zedenzaken veelvuldig op de rol van de rechtbank komen, is er naast de verontwaardiging over de daders ook angst en huiver gekomen: over de betrouwbaarheid van de verklaringen van minderjarigen, over de gebruikte methoden om het slachtofferschap van minderjarigen - vooral jonge kinderen - vast te stellen en het daderschap van verdachten aan te tonen. Daar hebben de Bolderkar-affaire in Vaardingen, 'Oude Pekela' en het gebruik van 'anatomisch correcte poppen' toe geleid.
Onlangs werd in Ede een congres gehouden over deze weerbarstige materie. Organisator was de Commissie Getuige-Deskundigen, een vier jaar geleden spontaan opgerichte club van psychologen, pedagogen en juristen. Zij besloten niet langer louter in het openbaar elkaars onderzoeksmethoden te bekritiseren, maar onderling in debat te gaan.
In Ede gooide prof. J. Doek, hoogleraar familierecht in Rotterdam, de knuppel in het hoenderhok met de stelling dat rechters vaak niet in staat zijn te beoordelen of een rapport van een ingeroepen getuige-deskundige wel aan de maat is. De wet stelt bovendien geen enkele kwaliteitseis aan de gedragswetenschapper. Hoog tijd, aldus de Rotterdamse hoogleraar, dat de wet meer duidelijkheid gaat verschaffen. 'Een deskundige die als notoir slecht bekend staat, mag geweigerd worden door een rechter.' Maar, zo prikkelde Doek zijn toehoorders, 'iemand kan goed bekend staan, en toch een beunhaas zijn. De grens is niet altijd even scherp.' Hij pleitte er voor in de tussentijd een checklist te ontwikkelen waarmee justitie kan nagaan of een aangezochte deskundige zijn vak verstaat. Zolang een dergelijke officiële registratie niet bestaat, vindt Doek het van belang dat deskundigen hun papieren overleggen om de rechtbank te tonen wat zij kwalitatief in huis hebben. 'Ik nodig advocaten uit om tot die tijd de kwaliteit van gedragswetenschappelijke rapporten flink ter discussie te stellen. Een meer kritische benadering kan geen kwaad.'
De advocaat van Grave, mr. H. van Vliet, was er zo een. Nadat het hof in Arnhem Grave in hoger beroep had vrijgesproken, stimuleerde hij Grave een klacht in te dienen bij het NIP, de beroepsvereniging van psychologen. De vrijspraak in hoger beroep was mede het gevolg van een onderzoek dat bij deze gelegenheid was gelast naar de persoonlijkheid van de verdachte, Grave dus. In dat psychiatrisch onderzoek, dat uit vijf, zes bijeenkomsten bestond en waarin verscheidene tests werden gedaan, bleef er weinig over van de analyse die Wolters eerder na een gesprek van een uur met Grave had gemaakt en die neerkwam op 'overmatige seksuele gepreoccupeerdheid, geobsedeerdheid, perverse neigingen, sadistische trekken, neiging tot gewelddadig acting out gedrag'. De districtspsychiatrische dienst Amsterdam, die het onderzoek verrichtte, liet er geen spaan van over. 'De uitpraken van de heer Wolters achten wij wetenschappelijk gezien onverantwoord en beroepsethisch laakbaar.' Met dat rapport stapte Grave vervolgens naar het NIP. Het College van Toezicht van dit orgaan beoordeelt bij klachten of de aangeklaagde psycholoog gehandeld heeft conform de beroepscode. Het doel van deze klachtenprocedure is bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Dat is de ook reden waarom het NIP heeft meegewerkt aan de ontwikkeling van richtlijnen voor het (laten) verrichten van onderzoek bij vermoedens van seksueel misbruik bij kinderen en intern werkt aan protocollen. Klachten over leden worden beoordeeld aan de hand van het eigen tuchtrecht. Uitspraken van het NIP zijn in principe niet openbaar.
Uit de door Grave zelf overgelegde stukken blijkt dat het College vindt dat Wolters ten minste drie fouten heeft gemaakt. Om te beginnen was hem door de rechter-commissaris niet gevraagd een onderzoek naar Grave te doen. En al was hem dat gevraagd, dan had hij dat met het oog op zijn onderzoekspositie bij de twee meisjes moeten weigeren. Daarnaast had de psycholoog zich 'dermate geïdentificeerd' met de meisjes, dat hij had nagelaten de 'vereiste distantie' te bewaren, waardoor hij de formele regels van de beroepscode 'uit het oog was verloren'. Het College: 'Veelzeggend is in dit verband verweerders aanduiding van de meisjes als mijn cliënten ter zitting.' Ten slotte was Wolters, zo luidde de kritiek, op de 'stoel van de rechter gaan zitten' met zijn uitspraak tegenover de rechtbank die letterlijk luidde: 'Het klopt dat mijn conclusie is dat er seksueel geweld is geweest en dat verdachte de dader is.'
Wolters werd door het NIP voor een jaar voorwaardelijk geschorst. Voor Grave was deze veroordeling een basis om een klacht in te dienen tegen Wolters bij de arrondissementsbank in Utrecht teneinde schadevergoeding te eisen. Die werd in 1993, ten dele, toegewezen.
De gedragsdeskundige die bij een strafzaak wordt ingeroepen, dient onmiddellijk zijn jas van therapeut, betrokken hulpverlener of anderszins partijdige informant uit te trekken. Dat is het motto van prof. W. Wagenaar. 'De rechter moet zelf vaststellen of een kind seksueel is misbruikt, niet de deskundige', doceerde hij in Ede. Wagenaar was ook lid van de Commissie Getuige-Deskundigen. In het dagelijks leven is hij rector van de Rijksuniversiteit Leiden, maar de hoogleraar functieleer geniet groter faam als getuige-deskundige in strafzaken waarin de betrouwbaarheid van het geheugen centraal staat.
In 1992 bracht hij samen met de rechtspsychologen H. Crombag en P. Van Koppen het boek Dubieuze Zaken uit. In zijn Leidse werkkamer vertelt hij dat dit boekwerk, waarin menig strafzaak tot op het bot werd gefileerd, de aanleiding was tot de vorming van de Commissie. 'We hebben in het boek afgegeven op interviews met verdachten die zijn gehouden door deskundigen. Wat we daar tegenkwamen, kon dus echt niet. Veel mensen wordt hierdoor, zo meenden wij, groot onrecht aangedaan.'
Het boek deed veel stof opwaaien. Een vakbroeder die ook de nodige kritiek kreeg te verduren, was psycholoog-psychotherapeut dr. R. Bullens, deskundige op het gebied van seksueel misbruik van kinderen. Deze reageerde daar zeer professioneel op. Wagenaar: 'Het leek hem goed om, als er zoveel onenigheid was onder vakbroeders en -zusters over geschikte en wenselijke onderzoeksmethoden,daar eerst onderling over te praten.' Het congres in Ede betekende een afronding van het werk van de Commissie. Bullens kon er concluderen dat, na de voorgaande stormachtige jaren, een nieuwe periode was aangebroken. 'Tegenwoordig staat de kracht van het argument centraal: zijn verklaringen wel of niet betrouwbaar.'
Toch is met het werk van de Commissie het laatste woord nog lang niet gesproken. In Ede was men er bijvoorbeeld nog helemaal niet uit of voor het verhoren van kinderen in zedenzaken gedragsdeskundigen, zoals orthopedagogen of psychologen, de meest aangewezen figuren zijn, of dat zulke verhoren bij uitstek een taak zijn van de politie. Wagenaar: 'Ik vind het een taak van de politie. Het gaat hier om recherchewerk naar feiten, niet om hulpverlening.' Want het zijn deze rollen die in de praktijk van het verhoren vaak zo moeilijk te scheiden zijn.
Maakt het, bijvoorbeeld, voor een getraumatiseerd kind noch zijn therapeut veel uit of een verdachte naast of in de vagina heeft gezeten, strafrechtelijk betekent dat wel degelijk een verschil. En dan blijven er nog de uiteenlopende opvattingen over, waarover geen ad hoc-commissie het finale woord spreekt. Zo lang de wet geen kwaliteitseisen voorschrijft, kunnen tal van bloemen blijven bloeien. In Ede werd even een blik gegund op de meningsverschillen die in de geleerden-keuken nog altijd leven.
Terwijl Wagenaar zijn visie op taak en gedrag van de getuige-deskundige uiteenzette, viel de - ook aanwezige - Wolters hem spontaan in de rede. Volgens een Amerikaanse commissie, zo riep Wolters hem toe, was het de 'morele plicht' van een deskundige om de rechtbank behandeladviezen te geven. Ook Wolters zat in de Commissie, maar had de club verlaten vanwege 'fundamenteel meningsverschil' (Wagenaar).
In de zaak-Grave is de afwijkende taakopvatting van Wolters terug te vinden. Uit de stukken van het NIP blijkt dat Wolters zich niet aangesproken voelt door de strikte regels waarvoor Wagenaar pleit. In zijn verweerschrift bij het NIP stelt hij dat het zijn 'morele plicht' was zijn bevindingen over Grave door te geven aan de rechter-commissaris. Dat hij 'op de stoel van de rechter' was gaan zitten, vindt de Utrechtse psycholoog onzin. Hij is van mening dat 'een deskundige duidelijk in zijn conclusies dient te zijn'. Zijn krachtige mening over Grave achtte hij bovendien toelaatbaar omdat hij 'als ervaren klinisch psycholoog ook op basis van een kort interview tot conclusies kan komen'. Elders verdedigt hij de toegepaste 'interviewtechniek', wederom met de stelling dat 'deze techniek door een ervaren klinisch psycholoog kan worden toegepast als een betrouwbare methode'.
In Wenum zucht Grave nog na. 'Tegen zulke redeneringen kun je niet op. Ik zie het en ik heb gelijk omdat ik deskundig ben en heel ervaren. Wat moet je dan nog?' Mevrouw Grave schudt het hoofd: 'Die man hééft wat aangericht'
Is voor academici een andere benadering hooguit een theoretisch verschil, voor 'gewone mensen' die het object van zo'n onorthodoxe aanpak zijn, zijn de consequenties ingrijpend. Zo worstelt in Sneek H. Pueper nog steeds met de gevolgen van een echtscheiding ruim tien jaar geleden. Ook hij kreeg te maken met Wolters, die hem onderzocht in verband met het vaststellen van een omgangsregeling voor zijn vijf kinderen.
Pueper toog drie maal naar Utrecht, in de veronderstelling zijn verhaal te mogen doen en echt onderzocht te worden. 'Ik ben uiteindelijk maar weggegaan. Wat ik zei was toch niet waar of deed er niet toe. Ik heb destijds bijvoorbeeld drie keer gevraagd hoe hij wist dat mijn drie jongste kinderen, die ik vanuit de luiers heb grootgebracht, me niet zouden willen zien. Ik heb nog steeds geen antwoord.'
De rapportage over Pueper door Wolters was overwegend negatief, zijn ex kwam er aanmerkelijk beter van af. In zijn wanhoop vroeg Pueper een contra-expertise aan. In 1988 concludeerde D. Rienstra van het advies- en trainingsbureau Tragobé in Dwingeloo dat in het rapport van Wolters 'volkomen onduidelijk is hoe gegevens zijn verzameld, volkomen onduidelijk is hoe ze zijn geselecteerd en gecontroleerd, volkomen onduidelijk is hoe oordelen tot stand zijn gekomen'.
Rienstra gaf het rapport het predikaat 'waardeloos'. Hij voegde er als commentaar aan toe: 'Daarbij hecht ik er aan erop te wijzen dat indien men de feiten uit het rapport op zichzelf beschouwt, er gegronde vermoedens gaan ontstaan dat het rapport niet tot doel heeft om rechters een deskundig advies te geven, maar vermoedelijk alleen bedoeld is om een bepaalde partij in deze zaak te bevoordelen.'
Ook in de zaak van N. Albayaty, de vader die eerder in deze krant tijdens de hausse aan gezinsmoorden een inzicht bood in zijn getergde gemoedstoestand, speelde klinisch-psycholoog Wolters een cruciale rol. Over de herkomst van een officiële brief die Albayaty in zijn bezit heeft, wordt nog getwist: of hij 'gestolen' (Wolters) is of 'legaal, via de brievenbus' (Albayaty) verkregen, feit is dat het krabbeltje onderaan de woorden van Wolters zijn. Er staat: 'Man is volkomen gestoord, wil absoluut geen contact meer met hem.' Een blik, een ontmoeting, een kort gesprek c.q. interview, en dan door de expert veroordeeld worden - is dat nu eenmaal de werkwijze van een bepaalde school in het circuit van de getuige-deskundigen? Wagenaar bestrijdt dit. 'Het gaat niet zozeer om een school, maar om een eeuwenoude gewoonte, genaamd de klinische blik, die van: ''ik heb heel veel ervaring met mensen en als ik ze heel diep in de ogen kijk, dan weet ik of ze de waarheid spreken''. In het handboek Coping with psychiatric en psychological testimony wordt een heel hoofdstuk gewijd aan het bestrijden van de klinische blik. Over het succespercentage van deze methode laat de literatuur weinig misverstand bestaan. Als een deskundige niettemin zegt: dat kan ik wel, dan houdt het op. Er zijn mensen die erin meegaan. En als de rechter ze vertrouwt, tja. Ik vind dat als er niks beters voorhanden is, als er geen goede gevalideerde methoden zijn, dat je het er dan maar mee moet doen. Maar als die er wel zijn, moet je die echt toepassen.'
Omdat het maar een 'klein pestwereldje' is, houdt menigeen uit de beroepsgroep in het openbaar de kaken op elkaar. Maar dat 'controle ontbreekt', er 'veel meer overleg tussen de disciplines' zou moeten komen, dat rechters 'van niks weten' en bovendien vaak 'verzuimen toelichting te vragen op rapportages', wordt daarom niet minder off the record verzucht.
Toch beschouwt Wagenaar deze toenemende bewustwording van de voetangels en klemmen als vooruitgang. Hij is ook tevreden over de groeiende belangstelling voor zijn vragenlijst, waarin gepreciseerd wordt welke vragen men überhaupt kan stellen aan een bepaalde discipline. Niet zelden stelt de rechtbank de getuige-deskundige een willekeurige reeks vragen, die zijn of haar competentie ver te buiten gaan.
Een begin dus van kwaliteitsverbetering: wat wil de rechtbank precies weten en wat kan en mag de deskundige daarover zeggen. Wagenaar: 'Het is een stapje vooruit, in het strafrecht gaan veranderingen nu eenmaal langzaam.'
Dr. W. Wolters was niet bereid mee te werken aan deze reportage.
Op dit artikel berust copyright! © 1999 Media Resultant b.v., resp. de oorspronkelijke uitgever en/of de auteurs