woensdag, oktober 24, 2007

162. Afscheidsrede Kees de Hoog (2) :: Politiek maakt gezin kapot

Gezin wás hoeksteen samenleving - Actief bevolkingsbeleid nodig om teloorgang te keren

Reformatorisch Dagblad - Internet Editie - Geplaatst: 18-10-2007 | 13:00

Het traditionele gezin is aan het verdwijnen. Gezins- en zelfs bevolkingsbeleid moeten het gezin weer in het middelpunt zetten. Dat zei prof. dr. C. de Hoog donderdagmiddag 18 oktober 2007 in zijn afscheidsrede.

Er is nogal wat aan de hand met het gezin en het gezinsleven. De hoeksteen van de samenleving, het traditionele gezinstype, is als enige acceptabele gezinsvorm bijna verleden tijd, waarmee ik niet wil zeggen dat dit gezinstype in Nederland geheel en al is uitgestorven. Wie op zondag een inspectietocht per fiets door dorpen in de Gelderse Vallei of de Betuwe onderneemt, kan mogelijk aan de fleurige kledij de leden van de traditionele gezinnen herkennen. Ook de leden van verschillende etnische groepen verblijven veelal nog in dit gezinstype. De periode dat het traditionele gezin qua structuur en cultuur bij uitstek de hoeksteen van de samenleving was, is echter wel definitief voorbij.

De beoefenaars van de gezinssociologie gaan er terecht van uit dat de ontwikkelingsgang van de huiselijke groep, het gezin, in sterke mate bepaald wordt door grote maatschappelijke veranderingen, zoals de toenemende natuurbeheersing, de secularisatie en de maatschappelijke differentie en integratie. Deze veranderingen worden gezien als veroorzakers van bijvoorbeeld de eerste en de tweede emancipatiegolf, de medicalisering van de samenleving, de algemene verhoging van het opleidingsniveau, de individualisering en de evolutie van een agrarisch-ambachtelijk bestel via een industrieel bestel naar een postindustrieel bestel.

Deze intermediërende factoren zijn op hun beurt weer van invloed op het ethisch denken over en het doen en laten van seksualiteit, huwelijk en gezin met als uiteindelijk resultaat culturele en structurele veranderingen van en binnen gezinnen. Deze woorden zijn bijna letterlijk overgenomen uit een toelichting die mijn leermeester Gerrit Kooy gaf op de overgang van traditionele gezinnen naar moderne gezinnen.

Slechts weinigen zullen bezwaar maken tegen deze redenering. Bij de beheersing van de natuur kunnen vraagtekens worden gezet. In Wageningen of elders kan wellicht een zoekende naar het iets zich bijvoorbeeld afvragen of de spiritualiteit niet een nieuwe vorm van geloof is en dat de secularisatie daarom onzin is.

Opkomst

Een van de belangrijkste veranderingen, met een sterke invloed op de structuur en de cultuur van het gezin, is de gewijzigde maatschappelijke positie van vrouwen en moeders. Dit geldt voor het heden en het verleden en naar mijn mening, zoals ik straks zal aantonen, ook voor de toekomst.

Ik ga terug naar het einde van de negentiende eeuw, het begin van de twintigste eeuw. De uitbuiting en de verpaupering tijdens de zwarte jaren van de industrialisatie zijn mede door wetgeving enigszins overwonnen, maar de arbeidersklasse heeft het nog heel moeilijk om rond te komen. Gehuwde mannen en vrouwen kunnen alleen rondkomen als beiden geld inbrengen. Er zijn problemen, want arbeidersvrouwen krijgen veel kinderen. Het betekent dat moeders gedwongen worden hun baan op te geven en daarmee hun karig loon. Naarmate de kinderen ouder werden en mee konden verdienen, was er, door de inkomsten van vaak nog jonge kinderen, iets meer huishoudgeld beschikbaar. In die gezinnen beheert de moeder het geld en man en kinderen krijgen van haar zakgeld.

De ontluikende vakbeweging vond dat een arbeider voldoende moest verdienen om een gezin te kunnen onderhouden. Binnen andere instituties zoals kerkgenootschappen en politieke partijen ontstaat het ideaalbeeld dat mannen de enige kostwinners moeten zijn en hun vrouwen moeders en huisvrouwen. De burgerij en wat later de arbeidersklasse gaan het traditionele gezin als een nastrevenswaardig ideaal zien. De vrouw van de arbeider hoeft geen geld in te brengen, zij mag net als wat eerder de burgervrouw zich wijden aan de huishouding, de verzorging en de opvoeding van kinderen. Een opvoedingsklimaat waarin vlijt, ijver en netheid centraal staan. Mede door de geringe verhoging van de welvaart wordt, met uitzondering van de zogenaamde rafelrand -de losse arbeiders in de oude volkswijken, zoals bijvoorbeeld Wijk C in Utrecht, de Jordaan in Amsterdam en delen van Crooswijk in Rotterdam- en een beperkt deel van de artistieke elite, dit ideaal verwezenlijkt. Het zijn beide groeperingen die zich aan de strenge sociale controle wisten te onttrekken.

Door het nieuwe ideaaltype is het ontstaan van het traditionele gezin een feit. In dit gezinstype is de vader de kostwinner en de moeder is huisvrouw. Hij betreedt het openbare domein. Zij is de heerseres in huiselijke kring. Ik concludeer dat aan de gewijzigde maatschappelijke positie van moeders de opkomst van het traditionele gezinstype in belangrijke mate is toe te schrijven.

Gezonken cultuurgoed

Cultuurgoederen kunnen stijgen en dalen. Een aardig voorbeeld ontleen ik aan de stijging van het cultuurgoed whisky. In de negentiende eeuw was whisky bij uitstek de drank van turfstekers in de gure delen van Schotland en Ierland. De favoriete drank van de upper ten was toen brandy. In de loop van de tijd raakte whisky populair bij hogere standen in het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Nu wordt brandy nog hooguit in de keuken gebruikt om vlees te flamberen en is whisky in tamelijk brede lagen van de bevolking, binnen en buiten het Verenigd Koninkrijk en Ierland, populair.

Bij de opkomst van het traditionele gezin is er sprake van een afnemend cultuurgoed. De nieuwe rijken, de geslaagde industriëlen, pronkten niet alleen met hun huis, hun buitenhuis en het aantal paarden voor de koets, maar ook met hun vrouw. Zij werd de heerseres binnen het huiselijk domein. Zij bestierde de huishouding en met behulp van een kindermeisje en een gouvernante werden de kinderen opgevoed. Zij stelde het menu samen, hield salon, speelde piano, liet haar nagels groeien en haar sieraden en kleding gaven de rijkdom van het gezin aan. De nieuwe rijke gezinnen werden een voorbeeld voor de gegoede burgerij en later voor de burgerij en de arbeidsklasse in de toenmalige standenmaatschappij.

Er is meer aan de hand met het traditionele gezin of het kostwinnersgezin. Het ideaal van velen is een gezin dat zelfstandig gehuisvest is en waar naast de eigen kinderen geen anderen in huis verblijven. Dit ideaal wordt pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw bereikt. Het betekent dat het traditionele gezin ook een pluriform gezin is.

We kennen tot in de jaren dertig het migrantengezin. Ik geef een voorbeeld. Een jonge man is naar de stad getrokken om te werken in de nieuwe industrie. Het lukt hem om een bestaan op te bouwen. Hij verlooft zich met een meisje uit zijn geboortedorp en na enige tijd vindt hij een bescheiden woning. Hij trouwt en het echtpaar krijgt kinderen. Het jonge gezin meldt aan een broer dat er ook voor hem mogelijkheden zijn om in de nieuwe industrie te werken. Het familielid komt tijdelijk in het huis van zijn broer of zus wonen en daarna herhaalt zich de geschiedenis. Het is een klassiek migratiepatroon dat ook nu nog aanwezig is.

Tot in de tweede helft van de jaren veertig van de vorige eeuw is een andere variant zichtbaar. In de periode 1920-1947 is in rond de 10 procent van de gezinnen een ander, geen inwonend dienstmeisje, aanwezig. In de meeste gevallen gaat het om een inwonende ouder. Een verklaring is dat een ouderdomspensioen vrijwel ontbrak en vele ouderen daardoor nauwelijks rond konden komen. Bovendien was er een bij wet geregelde zorgplicht: kinderen moesten voor hun behoeftige ouders zorgen.

Daarbij komt dat de gemiddelde levensduur veel korter was dan nu het geval is. De verblijftijd van vader of moeder in het gezin van de kinderen was te overzien. Het valt overigens te betwijfelen of deze rationele overweging een doorslaggevende rol heeft gespeeld, maar een indirecte invloed moet niet worden uitgesloten.

Er zijn meer varianten van het traditionele gezin in de eerste helft van de twintigste eeuw te zien, zoals gezinnen die inwonend zijn of inwoning hebben. Woningnood, voor en na de Tweede Wereldoorlog, lijkt inherent te zijn aan de Nederlandse samenleving. Zelfs in 1971 kwam inwoning nog bij een kleine 8 procent van de volledige gezinnen voor.

Er zijn mede door woningnood en levensstijl tot in de jaren zeventig heel gecompliceerde gezinsvormen aanwezig. Ik wijs op de samengestelde gezinnen, een ingewikkeld huishouden waarbinnen een gezin en anderen aanwezig zijn. Ik noem de restgezinnen (bijvoorbeeld twee ongetrouwde broers, die beiden eigenaars van de woning zijn). Er zijn meergezinshuishoudens of meergeneratiehuishoudens aanwezig, veelal agrarische huishoudens in het oosten van Nederland (Achterhoek, Twente en Limburg).

Ik wil wijzen op nog een afwijking van het traditionele gezinstype. De orthodoxe protestanten kennen tot op heden een grote waarde toe aan het traditionele gezinstype. Buitenshuis werken van moeders is een gruwel, maar het is kennelijk wel toegestaan dat deze orthodoxe moeders meewerkend gezinslid zijn, zoals de boerin en de vrouw van de kleine middenstander.

Het betekent dat het traditionele gezin een ideaaltype is, maar met varianten. Daarom is het traditionele gezinstype een pluriform gezin en geen uniform gezin.

Gezin in verandering

In de twintigste eeuw zijn allerlei veranderingen aan te geven die soms marginaal en soms ingrijpend de jongeren, de gezinnen en het gezinsleven betreffen. De Roaring Twenties kunnen, niet alleen in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, maar ook in Nederland met enige goede wil jaren van verandering worden genoemd. De mode verandert, het korset verdwijnt en de rok wordt korter. Het zijn uiterlijke veranderingen, die duiden op andere tijden. De Roaring Twenties zijn jaren van vrijheid die invloed hebben op het doen en laten van de jeugd en in mindere mate op het gezinsleven.

Er zijn ook andere veranderingen waarneembaar. De crisis van de jaren dertig legt beperkingen op aan de relatieve vrijheid van de jaren twintig. De mobilisatie in 1939 zorgt voor een kleine geboortegolf. Na de bevrijding is er sprake van een roes van vrijheid. Politici maken zich druk over de stijging van het aantal gedwongen huwelijken en buitenechtelijke relaties, maar een roes is niet blijvend.

Ook in de jaren vijftig en begin jaren zestig zijn veranderingen te zien. Er treedt een vorm van amerikanisering op. Jazz en rock en roll worden populair, de spijkerbroek raakt in. Er is nog een trend te zien. Een kleine elite ontdekt het existentialisme. Jean Paul Sartre en Juliette Greco worden idolen bij een beperkt deel van de jeugd.

In de jaren zestig komen de nozems in beeld. Midden jaren zestig zijn de pleiners of artistiekelingen en de dijkers zichtbare voorbeelden van veranderingen bij delen van de jeugd. De pleiners zijn te herkennen aan hun kleding, rode sokken en broek met nauwe pijpen en hun suède schoenen en aan hun Puch of Tomos. De dijkers hebben een voorkeur voor witte T-shirts, leren jasjes en puntschoenen en aan buikschuivers zoals de Kreidler en de Zundapp. Beide groepen verzetten zich tegen het gezag binnen en buiten het gezin.

De kiem van de belangrijkste veranderingen met betrekking tot huwelijk en gezin wordt eind jaren zestig gelegd. Aanvankelijk zijn de voorlopers een beperkte groep hoogopgeleide jongeren, veelal woonachtig in de hoofdstad of studerend aan de zogenaamde Karl Marx Universiteit, de tegenwoordige Radboud Universiteit, in Nijmegen. Onder deze jongeren wordt het bon ton zich te verzetten tegen gezagsdragers, instituties en conventies. Er zijn provo’s met hun ludieke acties op het Spui. Studenten eisen een democratisch universitair bestuur. Het Maagdenhuis wordt bezet.

Er wordt geëxperimenteerd met liefde en seksualiteit. Huwelijk en gezin worden beschouwd als verouderde instituties, die bovendien vrouwonvriendelijk zijn en haar emancipatie belemmeren. Alternatieve samenlevingsvormen, zoals de commune, het ongehuwd samenwonen, de latrelatie (living apart together) en het bommoederschap (bewust ongehuwde moeders) worden door de media omhelsd en in beperkte mate gepraktiseerd. De voorlopers krijgen navolgers. Er wordt gesproken over de protestgeneratie. De bommoeder, de commune en de woongroep blijven marginale verschijnselen en zijn geen blijvend succes. Wel blijvend is het ongehuwd samenwonen.

In de jaren zeventig treden er meer veranderingen op. Er zijn heftige discussies over het al dan niet toestaan van abortus. De grote leugen verdwijnt uit de echtscheidingswet. Het aantal echtscheidingen neemt toe. Het traditionele patroon, ondanks de slechte kwaliteit van het huwelijk blijven velen bij elkaar, wordt verlaten. Een traditioneel patroon dat door Willem Elsschot (1882-1960) schitterend is verwoord in zijn gedicht ”Het huwelijk”.

Het huwelijk

Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd

in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven

haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven

toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging tekeer en trok zich bij de baard

en mat haar blik, maar kon niet meer begeren,

hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren

en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond

het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.

Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,

en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.

Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen

en rennen door het vuur en door het water plassen

tot bij een ander lief in enig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad

staan wetten in de weg en praktische bezwaren,

en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,

en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

Zo gingen jaren heen. De kind’ren werden groot

En zagen dat de man die zij hun vader heetten,

bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten,

een godvergeten en vervaarlijk aanblik bood.

De huwelijkspatronen en het gezinsleven veranderen geleidelijk. Door de groeiende economie is de vraag naar arbeidskrachten groot. Het is een van de redenen dat moeders, zij het aarzelend, de arbeidsmarkt betreden, waardoor het opvoedingsklimaat verandert.

Er ontstaan langzamerhand nieuwe ideaaltypen. Naast het traditionele gezin is het moderne gezin in opkomst. Een gezinstype waar het streven is gericht op gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. In dit gezin blijft hij de senior partner, zij wordt de junior partner.

De ontwikkelingen gaan verder. In een veldonderzoek van Te Kloeze c.s. (1996) worden drie gezinstypen onderscheiden: het moderne gezin, het transitionele gezin en het postmoderne gezin. Deze indeling berust op de volgende criteria: de taakverdeling binnen het gezin, de houding ten opzichte van zelfstandigheid in de huwelijksrelatie, de houding ten opzichte van zelfbepaling van kinderen, de houding ten opzichte van het huwelijk en de houding ten opzichte van het moederschap.

Van de respondenten denkt 21 procent traditioneel over algemene gezinszaken. Hun sociale status is tamelijk laag. Daarnaast heeft de religie invloed op de mening over gezinszaken. Zij vallen onder het modern-westers gezinstype. De vrouw, al dan niet met enige hulp van haar man, behoort de huishouding en de verzorging van kinderen te regelen. Over haar financiële onafhankelijkheid, het hebben van eigen vrienden en eigen dingen doen wordt tamelijk negatief gedacht. Conformistische eigenschappen van kinderen worden belangrijk gevonden. Huwelijk en samenwonen worden niet als gelijkwaardig beschouwd en het moederschap is een dominant levensperspectief.

Van de ondervraagden heeft 15 procent een postmoderne visie op het gezinsleven. Deze respondenten zijn vooral te vinden in de hogere sociaaleconomische statusgroepen. Zij vinden dat mannen en vrouwen samen de verantwoordelijkheid moeten delen over de huishouding en de kinderen. Zij hebben eigen vrienden en vriendinnen, ze doen eigen dingen en ze vinden financiële onafhankelijkheid belangrijk. Zelfbepaling van kinderen wordt belangrijk gevonden. Er wordt geen onderscheid tussen het huwelijk en het ongehuwd samenwonen gemaakt. Het moederschap als levensvervulling wordt door de postmodernen als levensperspectief afgewezen.

De meerderheid van de respondenten, 64 procent, combineert elementen van de traditionele mening met elementen van de postmoderne visie.

Uit verschillende onderzoeken naar de beelden van gezinnen bij politieke partijen (De Hoog & Vinkers, 1998; De Hoog & Hooghiemstra; De Hoog & Hooghiemstra, 2003) komen vier ideaaltypen naar voren, die voor een deel aansluiten bij op het empirische onderzoek uit 1996 (Te Kloeze, 1996), en mede berusten op beelden die de politieke patijen hebben over gezinnen. Deze ideaaltypen zijn: het traditionele gezinstype, het moderne gezinstype, het egalitaire gezinstype en het geïndividualiseerde gezinstype. Over het traditionele gezinstype is genoeg gezegd. Het moderne gezin is gebaseerd op het streven naar gelijkwaardigheid van partners en op affectie, met een nog seksegebonden taakverdeling. Moeders hebben een kleine deeltijdbaan. Het opvoedingsklimaat is warm en is vooral gericht op geborgenheid. Het egalitaire gezinstype is gebaseerd op een gelijke verdeling van taken binnen- en buitenshuis. De opvoeding richt zich naast geborgenheid in belangrijke mate op zelfontplooiing van de kinderen. Het geïndividualiseerde gezinstype, dat ook wel enigszins ironisch het grachtengordelgezin wordt genoemd, is gebaseerd op het primaat van het individu. Het gaat om gezinnen van omvangrijke tweeverdieners. In deze gezinnen zijn geen kinderen aanwezig, maar kids. Het zijn de gezinnen van de achterbankgeneraties. Het kind is een expliciet statussymbool geworden, dat op velerlei terreinen moet uitblinken.

Definities

De geschetste veranderingen in opvattingen, doeleinden en verwachtingen worden voor een deel zichtbaar in verschillende gezinsdefinities. Tot het begin van de jaren zestig luidt een veelgebruikte definitie van het gezin: een echtpaar met eigen ongehuwde thuiswonende kinderen, veelal met de toevoeging dat het gezin onder één dak dient te wonen en gezamenlijk de hoofdmaaltijd moet gebruiken.

In de loop van de jaren zestig is de definitie wat breder geworden. Een volledig gezin, dat tegenwoordig een twee-oudergezin wordt genoemd, is volgens de founding father van de Wageningse gezinssociologie Gerrit Kooy (1967, 15): „Een door huwelijk tot stand gekomen sociale eenheid met specifieke structuur en functie, hoogstens omvattend een echtpaar en een aantal ongehuwde jongeren, jegens wie dit echtpaar een ouderlijke rol vervult; de leden van deze eenheid zijn veelal op dezelfde plaats gevestigd.” Een definitie die gebaseerd is op het gehuwde-oudershuwelijk en enige ruimte biedt aan andere gezinstypen, naast het traditionele gezinstype. Het eenoudergezin valt niet onder deze definitie en is kennelijk geen gezin.

In 1994 -Het Internationale Jaar van het Gezin van de Verenigde Naties- heeft het Nationaal Comité, opgericht om het Internationale Jaar in Nederland te organiseren, een nieuwe gezinsdefinitie onder de aandacht gebracht. Een gezin is breed omschreven. Een gezin is een leefeenheid waarin kinderen worden verzorgd en/of opgevoed (Van den Avort et al., 1996, 20). Het voorstel van een lid van dit comité, wijlen Annemarie Grewel, om na kinderen en/of huisdier op te nemen in de definitie is verworpen. Een voorstel dat overigens nog zo gek niet is, gelet op de sociale betekenis van het huisdier en de aandacht die het gezelschapsdier, binnen zijn maatschappelijke context, tegenwoordig ook binnen Wageningen heeft. Het is jammer dat de door Hester Moerbeek en deze spreker ontwikkelde colleges over de sociologie van het huisdier uiteindelijk niet door ons worden gegeven.

In 1996 heeft het toenmalige paarse kabinet deze gezinsdefinitie voor een belangrijk deel overgenomen. Een gezin is „elk leefverband van één of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen.”

Bovendien is, volgens de Nota Gezinsbeleid (VWS, 2006), een leefverband waarin de ene volwassene duurzaam de verantwoordelijkheid op zich neemt voor een andere volwassene eveneens te beschouwen als een gezin. De politici bieden de ouders, die bijvoorbeeld in belangrijke mate hun studerende kinderen financieel ondersteunen, troost.

Ik heb verschillende gezinsdefinities gegeven, omdat de veranderende definities de gewijzigde opvattingen over het gezin en het gezinsleven aangeven. Bij Kooy (1967) zien we een eerste wijziging optreden. De aanwezige kinderen hoeven geen eigen, juridische of biologische, kinderen meer te zijn. Het gaat bij hem over de ouderlijke rol.

In de definitie van het Nationale Comité wordt over de huwelijkse staat geen uitspraak meer gedaan en over de aard van het ouderschap wordt gezwegen. Deze definitie geeft aan dat het huwelijk niet meer de enige route naar de vorming van een gezin is. Samenwonende paren, al dan niet met een geregistreerd partnerschap maar met kinderen, vallen eveneens onder deze gezinsdefinitie. Aan alleenstaande vaders en moeders met kinderen is gedacht. Zij vallen ook onder de definitie van het Nationale Comité. Kenmerkend voor de recente veranderingen is dat het geslacht van de ouders in het midden wordt gelaten.

De gezinsdefinities van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn van belang, omdat er geen leeftijdsgrens wordt genoemd en vooral omdat ook buiten het huishouden een gezinsverband kennelijk mogelijk is. Ik vrees echter dat de Belastingsdienst een verzoek om aftrek, wegens de kosten van levensonderhoud voor een kind boven de dertig jaar, niet zal accepteren. Maar misschien wijst de Hoge Raad deze aftrek wel toe.

Cijfers

Enige cijfers uit verleden, heden en toekomst. Uit gegevens van de Volkstelling 1971 (Corver et al., 1979) -onze laatste volkstelling- blijkt dat van alle huishoudens 17 procent een eenpersoonshuishouden is. In 2004 is dit percentage verdubbeld (VWS, 2006). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (Van Agtmaal-Wobma & Van Duin, 2007) voorspelt dat in 2050 dit percentage tot boven de veertig gestegen zal zijn. In 1971 was 83 procent een meerpersoonshuishouden; nu is dat 66 procent en over veertig jaar minder dan 60 procent.

Het aantal echtparen met kinderen is afgenomen van 52 procent (1971) naar 22 procent (2004) procent van alle huishoudens en een verdere daling is niet uitgesloten. In 1971 is minder dan 1 procent van alle huishoudens een ongehuwd samenwonend paar met kinderen. In 2004 is dat 3 procent. Bijna 5 procent van de huishoudens is in het begin van de jaren zeventig een onvolledig gezin (dat toen nog zo genoemd mocht worden); nu is het percentage eenoudergezinnen 6. In de toekomst zal er, ondanks de omvang van de (echt)scheiding, geen sterke stijging meer optreden, mede omdat de kans op een nieuwe relatie voor mannen en vrouwen aanzienlijk is toegenomen. Ongeveer 22 procent van alle huishoudens is een echtpaar (gehuwde starters, bewust of onbewust kinderloze echtparen en echtparen met kinderen die het ouderlijk huis hebben verlaten). Minder dan 3 procent is, wat we noemen, een ongehuwd samenwonend paar. Ik ben er niet zeker van of Nederland het Scandinavische model zal gaan volgen, maar of we ongehuwd samenwonen in de toekomst als een proefhuwelijk kunnen blijven beschouwen is de vraag.

Er zijn verschillende oorzaken te noemen voor de afname van de meerpersoonshuishoudens. De alleenstaanden zijn in de periode 1971-2004 verdubbeld. De belangrijkste oorzaken zijn de langere levensduur en de gewijzigde patronen in de levensloop bij het verlaten van het ouderlijk huis, alsmede het uitstellen van duurzame relaties, waaronder de huwelijkssluiting. Daarnaast heeft (echt)scheiding invloed op de groei van het aantal alleenstaanden, de zogenaamde pendelaars. Pendelaars omdat vele mannen en tegenwoordig ook vrouwen enkele jaren na hun scheiding weer een nieuwe relatie hebben of een nieuwe relatie gehad hebben.

Een andere oorzaak van de afname van de meerpersoonshuishoudens, in het bijzonder van de gezinnen volgens de definitie van Kooy, heeft te maken met de juridische vorm van de duurzame relatie. Naast het huwelijk, dat sinds 1 april 2001 voor mannen en vrouwen van gelijk geslacht is opengesteld, is samenwonen heel gewoon geworden. In 2004 bestond 10 procent van de huishoudens uit samenwonende paren; 7 procent zonder kinderen en 3 procent met kinderen.

Demografische ontwikkelingen zijn eveneens van belang. De gezinnen worden kleiner, ook bij allochtonen. Het betekent dat de empty nestfase, in combinatie met de leeftijd waarop kinderen het ouderlijk huis verlaten, eerder aanbreekt. Ook daardoor loopt het aantal gezinnen terug.

Culturele ontwikkelingen

Belangrijker voor de beantwoording van de vraag of het gezin op weg is naar het einde, zijn niet de kwantitatieve, maar de sociaal-culturele ontwikkelingen. We zien dat de duur van de jeugdperiode aanzienlijk is toegenomen. De periode van het samen jong zijn beperkt zich niet meer tot de leeftijd waarop de volwassenheid wordt bereikt. Bij sommigen wordt deze periode pas afgesloten als men ver in de dertig is en een enkeling meent zelfs de eeuwige jeugd te bezitten.

Een van de oorzaken van deze verlenging is de verhoging van het opleidingsniveau en de daarmee samenhangende onderwijsdeelname. Deze veranderingen betreffen twee derde van alle jongeren. Daarbij komt dat serieuze relaties worden uitgesteld. Jongeren zijn verliefd en hebben kortstondige relaties, maar bij velen gaan de studie en het behalen een diploma voor. Uit een onderzoek naar kinderloosheid (Keizer, 2007) is gebleken dat een aantal vrouwen met een hoge opleiding van mening is dat hun loopbaan niet met kinderen te combineren is. Zij stellen de serieuze relatie uit, want deze zou kunnen leiden tot het krijgen van kinderen.

Mannen volgen een ander patroon. Ook zij zijn sterk gericht op hun loopbaan, maar daarna wel op het vinden van een partner en het krijgen van kinderen. Het CBS (De Graaf & Loozen, 2005) verwacht dat het aantal kinderloze vrouwen blijft toenemen. Van de generatie die geboren is in de periode 1972-1976 wordt verwacht dat 20 procent bewust of onbewust kinderloos zal blijven. Vrijwillige kinderloosheid kan worden beschouwd als een stedelijk fenomeen. In bepaalde wijken van de grote Europese steden wordt gesproken over een percentage vrijwillig kinderloze vrouwen van 45. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat bepaalde stadswijken aantrekkelijk zijn voor mannen en vrouwen zonder kinderen en dat alleenstaanden en paren zonder kinderen zich daar vestigen.

Dit heeft niet alleen met de loopbaan te maken, maar bovenal met een kennelijk begeerlijke levensstijl (De Hoog & Van Ophem 1995; Van Ophem & De Hoog 1995). Bij jonge goed verdienende (echt)paren zonder kinderen en met een hoog opleidingsniveau is sprake van een urbane hedonistische levensstijl. Het grote genieten staat centraal. Er wordt veel buitenshuis gegeten. Het theater, de schouwburg, de bioscoop en de concertzaal worden frequent bezocht. Drie vakanties per jaar zijn geen uitzondering.

De vrijwillige kinderloosheid komt nu nog in belangrijke mate voor bij vrouwen en mannen met een hoge opleiding en een omvangrijke baan. Het is echter niet denkbeeldig dat we wederom te maken krijgen met een gezonken cultuurgoed. Een cultuurgoed dat door groepen met een lagere sociale status wordt overgenomen. Voor vrouwen met een wat lagere opleiding kan deze levensstijl, in een samenleving waar het consumeren centraal staat, aantrekkelijk worden.

Het zou kunnen betekenen dat kinderloosheid voor velen een nastrevenswaardig ideaal gaat worden. Een soortgelijk navolgbaar ideaal zoals het traditionele gezin aan het begin van de twintigste eeuw was en net als toen is hier de positie van de vrouw de spil van de veranderingen.

Er kan nog een ander effect gaan optreden. In het kabinet-Balkenende IV is een minister voor Jeugd en Gezin (Rouvoet) benoemd. Dat is een goede zaak. Het gezin verdient het om in materiële en immateriële zin aandacht van beleidsvoerders te krijgen. Maar een te sterk problematiseren van het ouderschap door de staat, ik noem de verwijsindex, kan een averechts effect hebben op de beslissing om kinderen te krijgen. De twijfelaars zullen zeggen als de beleidsvoerders het opvoeden van kinderen een groot probleem vinden: dan zien we er maar vanaf.

Ik zeg niet dat er abrupt een einde zal komen aan het gezin. Ik zeg wel dat er structurele en culturele ontwikkelingen zijn die door beleidsvoerders, politici en andere betrokkenen scherp in de gaten gehouden moeten worden. Ik wijs erop dat het noodzakelijk is niet alleen een gezinsbeleid te voeren dat gericht is op het wegnemen van belemmeringen om het ouderschap te kunnen combineren met werk en inkomen, maar dat ook het taboe op een actief bevolkingsbeleid moet worden doorbroken. Bij ongewijzigd beleid is het niet denkbeeldig dat het gezin daadwerkelijk op weg is naar het einde, al zal die weg lang zijn.

De auteur is bijzonder hoogleraar gezinssociologie en gezinsbeleid aan de Wageningen Universiteit.

zondag, oktober 21, 2007

161. Afscheidsrede prof Kees de Hoog :: Overheid maakt probleem van het ouderschap en voert geen echte gezins- en bevolkingspolitiek

Afscheidsrede prof Kees de Hoog: Is het gezin op weg naar het einde?

Kees de Hoog op 18 oktober 2007 bij zijn afscheid als hoogleraar Gezinssociologie aan de Wageningen Universiteit :: “Daar wordt altijd weer Duitsland … de donkere jaren van Duitsland … bijgehaald. Men roept ook voortdurend: Nederland is vol, Nederland is overvol. Maar een land waar eigenlijk geen jeugd meer aanwezig is – dat zeg ik wat geforceerd – maar is geen prettig land om in te leven. Bovendien lukt het niet om deze proble … om die bevolking via migratie op te lossen.”


'Actieve gezinspolitiek hard nodig' (Luister naar audiofragment)

Omroep Gelderland – Gelders Nieuws - Uitgegeven: 18-10-07 12:03 - Laatst gewijzigd: 19-10-07 08:30

WAGENINGEN - De overheid moet het krijgen van kinderen stimuleren, ook al ligt dat politiek gevoelig. Dat zegt hoogleraar Gezinssociologie Kees de Hoog aan de Wageningen Universiteit vandaag in zijn afscheidsrede. Volgens De Hoog holt het aantal gezinnen achteruit en moet de overheid ingrijpen om de toenememde vergrijzing te keren. De Hoog denkt aan een hogere kinderbijslag en betere voorwaarden om werk en gezin te combineren. Frankrijk en Zweden boeken volgens De Hoog succes met een actieve bevolkingspolitiek.


BEVOLKING - Actief gezins- en bevolkingsbeleid noodzakelijk

Nieuwsflits IKC RO:

Politiek en bedrijfsleven moeten belemmeringen wegnemen zodat mensen het ouderschap kunnen combineren met werk en inkomen. Bovendien moet het taboe op een actief bevolkingsbeleid door de overheid worden doorbroken. Op die manier zou de daling van het aantal gezinnen in Nederland kunnen worden gestopt. Bij ongewijzigd beleid is het niet denkbeeldig dat het gezin uiteindelijk daadwerkelijk op weg naar het einde is. Dat zegt prof.dr. Kees de Hoog, hoogleraar Gezinssociologie aan Wageningen Universiteit bij zijn afscheid op 18 oktober.(Persbericht Wageningen UR, 17 oktober 2007) Lees verder ...


Actief gezins- en bevolkingsbeleid noodzakelijk

Wageningen Universiteit – Nieuws&Agenda - Nieuwsbericht – Nummer 073 - 17 oktober 2007

Politiek en bedrijfsleven moeten belemmeringen wegnemen zodat mensen het ouderschap kunnen combineren met werk en inkomen. Bovendien moet het taboe op een actief bevolkingsbeleid door de overheid worden doorbroken. Op die manier zou de daling van het aantal gezinnen in Nederland kunnen worden gestopt. Bij ongewijzigd beleid is het niet denkbeeldig dat het gezin uiteindelijk daadwerkelijk op weg naar het einde is. Dat zegt prof.dr. Kees de Hoog, hoogleraar Gezinssociologie aan Wageningen Universiteit bij zijn afscheid op 18 oktober.

In zijn afscheidsrede, Is het gezin op weg naar het einde?, schetst prof. De Hoog, naast een aantal demografische ontwikkelingen een aantal sociaal-culturele invloeden die er toe bijdragen dat de terugloop van het aantal gezinnen in Nederland in een stroomversnelling geraakt. Tussen 1971 is het aantal eenpersoonshuishoudens verdubbeld, van 17 naar circa 34 procent, en te verwachten is dat dit percentage in 2050 op kan lopen tot boven de veertig. Tegelijkertijd is het aantal echtparen met kinderen teruggelopen van 52 procent in 1971 naar 22 procent in 2004.

Jeugdperiode

Eén van de oorzaken van de terugloop is de aanzienlijke toename van, wat De Hoog noemt, de jeugdperiode. Dat betekent dat het moment waarop mensen een gezin stichten - naar de huidige definitie: een leefverband van één of meer volwassenen die de verantwoordelijk dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen - wordt uitgesteld.

Een verklaring voor de langere periode van het “samen jong zijn” is het hogere opleidingsniveau, vooral van vrouwen. Daarnaast vindt een aantal hoogopgeleide vrouwen dat een loopbaan niet te combineren is met kinderen en stellen de serieuze relatie uit. Naast de loopbaan speelt ook de “begeerlijke levensstijl” een grote rol. Het grote genieten staat centraal, met veel cultuur en vakanties.

Prof. De Hoog wijst erop dat kinderloosheid voor bredere groepen in de samenleving een nastrevenswaardig ideaal kan worden waarbij groepen met een lagere sociale status dit cultuurgoed overnemen van de hogere sociale klassen. Hij vreest nog voor een ander negatief effect: het optreden van een minister van Jeugd en Gezin in het huidige kabinet. De grotere aandacht van de overheid voor gezin en opvoeding noemt hij een goede zaak, maar een onbedoeld effect kan zijn dat de staat het ouderschap problematiseert. Dat kan twijfelaars afschrikken van het nemen van kinderen.

Een andere oorzaak dat mensen later dan voorheen een gezin stichten ligt meer in het sociaal-economische vlak. Het opvoeden van kinderen is relatief duur. En bovendien werkt de huizenmarkt voor starters belemmerend om passende woonruimte voor een gezin te vinden.

Overheidsbeleid

Prof. De Hoog pleit onder meer voor hogere kinderbijslag. Hij wijst erop dat Nederland van de rijke landen in de Europese Unie in de onderste regionen staat waar het gaat om de hoogte van de kinderbijslag. Bovendien beveelt hij een veel actievere bevolkingspolitiek aan waardoor het weer aantrekkelijk wordt om kinderen te krijgen. Dat is ook nodig om de komende vergrijzing beter op te vangen, vindt hij. Hij wijst in dit verband op de Scandinavische landen en Frankrijk waar zo’n actieve politiek succesvol is.


Het gevaar van het hedendaags hedonisme

Slideshow imageKees de Hoog in toga bij zijn afscheid gistermiddag in de Aula van Wageningen Universiteit. foto Cord Otting


De Gelderlander - 19 okt 2007, 03:27

Hoogleraar gezinssociologie Kees de Hoog heeft gisteren na 37 jaar afscheid genomen van Wageningen Universiteit. Hij is 65 en gaat met pensioen. Met De Hoog vertrekt een fenomeen uit Wageningen

Hij heeft een vakgebied dat onverminderd in de belangstelling staat.

En hij heeft daarover altijd graag en vaak met de pers gepraat. Dat maakt gezinssocioloog Kees de Hoog tot een van de bekendste Wageningse hoogleraren. In de Aula van Wageningen Universiteit sprak hij gisteren zijn afscheidsrede uit. Met een waarschuwing aan het adres van de regering dat het gezin dreigt onder te sneeuwen.

Dat is niet goed voor Nederland, is zijn stellige overtuiging. We worden met z'n allen steeds ouder en iemand zal het werk moeten doen. "Immigranten zijn best goede mensen, maar het is moeilijk om een fit te maken", stelt hij. " Soms gaat het goed. In de VS zijn de Russische joden vreselijk goed ingeburgerd. Maar bij de Italianen heeft het wel vijf generaties geduurd. Dat is een lange, moeizame weg." De regering moet ophouden ouderschap te problematiseren en actie ondernemen om het krijgen en grootbrengen van kinderen aantrekkelijker te maken, betoogt hij. "Ik zeg niet dat we fokpremies moeten instellen, maar probeer een beleid te voeren dat man-, vrouw- en kindvriendelijk is. Wat kinderbijslag betreft, bevindt Nederland zich van de oude leden van de Europese Unie in de onderste regionen. Alleen Spanje en Italië zitten lager."

Niet dat hij een CDA- of een ChristenUnieman is. De Centra voor Jeugd en Gezin die minister Rouvout voorstaat, vindt hij juist bijdragen aan het problematiseren van het ouderschap. "Ik ben links-liberaal", zegt hij. "Wat ik belangrijk vind, is dat mensen in vrijheid een keuze kunnen maken. Daar zit nu een verborgen dwang, waardoor die vrijheid soms ontbreekt. Zo is de kinderopvang niet voldoende, de tijden waarop we werken niet, in veel takken van het bedrijfsleven wordt de parttime baan niet serieus genomen en in ziekenhuizen en andere zorginstellingen moeten vrouwen en mannen met kinderen 's nachts werken."

Doe daar nou eens wat aan, geeft hij het kabinet bij zijn afscheid mee. De hoge huizenprijzen voor starters spelen ook een rol. "Je moet al tweeverdiener zijn om die te kunnen betalen."

Maar het grootste gevaar schuilt volgens De Hoog in de groeiende groep oudere, academisch opgeleide jongeren die bewust kinderloos blijven, die kinderen als hinderen zien. "Met een levensstijl die je met hedonistisch kunt typeren. Niet als scheldwoord bedoeld, maar men geniet optimaal van het leven. Het vrij besteedbaar inkomen is hoog, men heeft nog geen huis gekocht. Dan zie je veel theaterbezoek, buitenshuis eten, twee vakanties, redelijke auto's."

Een levensstijl die 15 procent van de Nederlanders erop nahoudt. Volgens het CBS wordt dat 25 procent. "Op zich prima, maar het kan zijn dat een olievlek ontstaat", is de vrees van De Hoog. "Dat de hbo-vrouwen en -mannen volgen. En als de lijn doorzet naar mensen met mbo, hebben we een heel groot deel van de bevolking dat afziet van kinderen."


‘Echte gezinspolitiek is taboe’

Katholiek Nieuwsblad ~ Kort ~ geplaatst: woensdag, 17 oktober 2007, 15.40 uur

Gerichte bevolkingspolitiek en het tegengaan van echtscheiding is absoluut noodzakelijk, maar taboe in Nederland. Dat zegt hoogleraar gezinssociologie Kees de Hoog in een interview met Katholiek Nieuwsblad bij zijn afscheid in Wageningen. Met zijn emeritaat vervalt ook de leerstoel gezinssociologie.

Volgens De Hoog moet Nederland een voorbeeld nemen aan Frankrijk en Noorwegen die met gerichte maatregelen het geboortecijfer hebben verhoogd met het oog op het demografisch evenwicht.

Dat steeds meer vrouwen ervoor kiezen geen kinderen te krijgen noemt de hoogleraar “een demografisch rampscenario”. Het overheidsbeleid verliest zich in politiek correct denken en feministische ideologie. Dat betreft niet alleen de arbeidsdwang voor vrouwen, maar ook echtscheiding. Gebroken huwelijken lijmen “mag in Nederland niet”. “Dat is betuttelend en gaat in tegen de eigen vrije keuze. Maar men gaat voorbij aan de schade die echtscheiding veroorzaakt”, aldus De Hoog. (KN)


Sharon Dijksma, PvdA-staatssecretaris voor Onderwijs (verantwoordelijk voor opvoeding en onderwijs van kinderen tot 12 jaar)

‘…Mijn grootste angst is steeds geweest opgeslokt te worden door het systeem waardoor je niet meer in staat bent te kijken naar wat zich in de samenleving afspeelt.' ….'Ik ben misschien een mislukt student, maar ik hoop dat mensen over een aantal jaren zeggen dat ik een geslaagd kamerlid ben.' Theorie is wel aardig, maar in de praktijk red je het daar niet mee, heeft ze geconstateerd. De schat aan ervaring die ze nu opdoet kan een papiertje niet compenseren.

Bron: Jongste kamerlid Sharon Dijksma heeft 'moordbaan' (UT-Nieuws nr. 13, 6 april 1995)

Als ik het gezicht zie van staatssecretaris Sharon Dijksma met haar dodelijke glimlach. (Steeds bozer) Die luistert naar niemand, want ‘zo is het en zo hoort het’. Met haar politiek correcte flauwekul en haar wereld volgens Bartjes…” Even is het stil. “Ja, dat mag u opschrijven.”



Het einde van het gezin?

In zijn afscheidsrede als hoogleraar gezinssociologie luidde Kees de Hoog gisteren in Wageningen de noodklok. Politieke correctheid weerhoudt beleidsmakers ervan te doen wat ze zouden moeten doen.


Katholiek Nieuwsblad - KN 42 – Ed Arons - 19 oktober 2007


Ed Arons

Toen professor Kees de Hoog gisteren in Wageningen zijn afscheidscollege gaf, markeerde dat het einde van de leerstoel gezinssociologie, die daar – met een onderbreking van enkele jaren – sinds 1948 gevestigd is geweest. “Onbegrijpelijk”, verzucht De Hoog, wiens rede de geladen titel droeg ‘Is het gezin op weg naar het einde?’. De scheidende hoogleraar is te genuanceerd om die vraag met ‘ja’ te beantwoorden, maar hij onderbouwt wel een pleidooi voor een actieve bevolkingspolitiek – een beleid dat het aantal geboorten stimuleert.

Meer kinderen

“Bevolkingspolitiek is in ons land nog steeds een taboe, en ik zal er wel weer op worden aangevallen. De term herinnert te sterk aan nazi-Duitsland.” Ook hoort men nog een echo uit de jaren ’50. “Toen was er – met veel minder inwoners dan nu – sprake van overbevolking. Plus leefde bij sommigen de angst dat de katholieken met hun grote gezinnen de macht zouden overnemen. Een angst die nu leeft ten aanzien van de moslims. Maar ook daar zien we met iedere nieuwe generatie het aantal kinderen afnemen.”

Volgens De Hoog kunnen we een voorbeeld nemen aan Frankrijk. “Daar leidde een verhoging van de kinderbijslag de afgelopen jaren tot een stijging van het geboortecijfer met een kwart. En in een land als Noorwegen draagt een langer ouderschapsverlof bij tot een stijging.”


Foto: Eljee Bergwerff



Prof. Kees de Hoog: “Huwelijksrelaties herstellen mag niet in Nederland. Dat is betuttelend en gaat in tegen de eigen vrije keuze.”



Rampscenario

Dat er iets moet gebeuren, maakt zijn afscheidsrede wel duidelijk. Van de eenpersoonshuishoudens zijn niet veel geboorten te verwachten. In 1971 vormden die huishoudens 17 procent van het totaal, in 2004 was dat aantal 34 procent en het CBS verwacht voor 2050 een percentage van boven de 40! Daarbij komt het groeiend aantal vrijwillig kinderloze vrouwen. Het CBS verwacht van de generatie geboren tussen 1972 en 1976 dat een op de vijf bewust of onbewust kinderloos zal blijven. In sommige yuppenwijken in de grote steden ligt dat percentage al rond de 45. “Voor deze meest hoogopgeleide mensen staan carrière en het grote genieten centraal”, blijkt volgens De Hoog uit onderzoek waar hij zelf bij betrokken was. “In hun hedonistische levensstijl is geen plaats voor kinderen. Het kan zijn dat deze trend ‘doorzakt’ naar mensen met een MBO-opleiding. Zoiets gebeurde al eerder ten aanzien van het traditionele gezin. Ook toen was de vrouw de spil van de veranderingen.” Een demografisch rampscenario.

Volgens De Hoog wordt het beleid door heel veel vooroordelen en taboes bepaald en door politiek correct denken en sluit het daarom vaak niet aan bij de werkelijkheid. Van de kennis van hemzelf en zijn collega-hoogleraren aan andere universiteiten maakt de overheid nauwelijks gebruik, en enkele jaren geleden is ook de Gezinsraad opgeheven. “Laatst hoorde ik op de radio een mevrouw over de waarde van strafkampen…” Z’n intonatie spreekt boekdelen. “Als ik het gezicht zie van staatssecretaris Sharon Dijksma met haar dodelijke glimlach. (Steeds bozer) Die luistert naar niemand, want ‘zo is het en zo hoort het’. Met haar politiek correcte flauwekul en haar wereld volgens Bartjes…” Even is het stil. “Ja, dat mag u opschrijven.”

Lijmen

Geboortepolitiek is taboe. Maar ook het voorkomen van echtscheiding is onbespreekbaar. “Annette Heffels is een voorloper. Zij meldt vanuit haar ervaring als relatietherapeute dat in veertig procent van de gevallen de huwelijksrelatie hersteld kan worden. Maar in Nederland mag dat niet. Dat is betuttelend en gaat in tegen de eigen vrije keuze. Terwijl we op andere gebieden, neem roken, kennelijk wel mogen betuttelen, vanwege de schade aan de gezondheid. Men gaat voorbij aan de schade die echtscheiding veroorzaakt. Allereerst bij kinderen.


‘In hun hedonistische levensstijl is geen plaats voor kinderen’



Recente onderzoeken van Ed Spruijt en van Jaap Dronkers tonen aan dat het om een probleem gaat, een gróót probleem: met schooluitval, drugsgebruik, alcohol… En dat in alle lagen van de bevolking. En naast de schade aan de kinderen kost echtscheiding de samenleving jaarlijks miljarden: minder inkomsten van de fiscus, ziekteverzuim, bijstandsuitkeringen, meer woningen, meer auto’s op de weg.”

Ziet De Hoog een oplossing? “De overheid zou minsten een experiment moeten financieren om te trachten huwelijken die niet duurzaam ontwricht zijn te lijmen. Maar dan moet eerst dat taboe doorbroken worden. En moet de knop om bij heel wat – goede – hulpverleners, want die vinden hun taak als therapeut al geslaagd als de partners elkaar niet de hersens inslaan.”

Rouvoets centra

Maar De Hoog moet toch blij zijn met een eigen minister voor Jeugd en Gezin? En met Rouvoets Centra voor Jeugd en Gezin? Want vorig jaar nog klaagde hij in KN over de versnippering van de hulpverlening… De Wageningse hoogleraar aarzelt, zoekt eerst in zijn broekzak naar een nieuw pakje sigaretten. “Die Centra voor Jeugd en Gezin zijn een stap in de goede richting, ook al zal dat hier en daar nog wel een stammenstrijd opleveren.



‘Onzin dat nuljarigen beter gesocialiseerd zouden worden in een crèche’


Maar ik vind dat de minister met zijn aanpak onnodig het gezin problematiseert, terwijl het in de meeste gezinnen met de opvoeding best wel goed gaat. Het effect kan zijn dat jonge mensen aarzelen met het krijgen van kinderen als dat zoveel problemen met zich meebrengt.”

Daarnaast heeft De Hoog vragen als ‘wie bemannen die centra?’, ‘wanneer kom je op de lijst van probleemgezin?’ ‘welke norm wordt er gehanteerd?’. “In hoeverre mag je in Nederland nog een eigen levensstijl hebben? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de christenen, aan de gristenen.”

Huis uit

De overheid laat zich te veel leiden door de feministische gedachte dat vrouw en aanrecht niet samengaan. Die ideologie speelt in op de trend die moeders belangrijker acht voor de arbeidsmarkt dan voor de opvoeding van hun kinderen. “En dan die onzin dat nuljarigen beter gesocialiseerd zouden worden in een crèche… Ik noem mezelf progressief liberaal, maar ik heb begrip voor iemand als Nell Coumans (van Grootgezin.nl –ea), die pleit voor maatschappelijke waardering voor de moeder als opvoeder. Mensen horen in vrijheid te kunnen beslissen. Veel vrouwen zijn het niet eens met de politiek correcte lijn van ‘de vrouw het huis uit’.


‘In hoeverre mag je in Nederland nog een eigen levensstijl hebben?’



Die druk is er bij arbeidskrapte. Is die voorbij, dan zijn zij de eersten die er weer uitvliegen”, schampert De Hoog. “Als ouders zaken zelf kunnen regelen, leidt dat tot grotere tevredenheid. Dat is bijvoorbeeld het sympathieke van het idee van de ChristenUnie voor een financieel rugzakje per kind in plaats van subsidie voor kinderopvang. Ouders kunnen dan zelf uitmaken wat ze doen. Ook al weet ik natuurlijk dat zo’n maatregel de eigen visie dient dat vrouwen thuis horen te blijven.”

Volgens prof. Kees de Hoog zijn gezinnen die deel uitmaken van een hechte geloofsgemeenschap goed af. “Die zeggen ‘De Heer maakt ons gelukkig’, maar als socioloog zie ik hoe zij opgenomen worden in een gemeenschap en daar hulp van ontvangen. Die zijn beter af dan een geïsoleerd gezin in Ommoord. Vroeger – volgens het NIDI tot aan de jaren ’70 – had je de grootfamilie. Kinderen hadden meer opvoeders naast de eigen ouders en de ouders kregen steun en waar nodig correctie. Als je nu een corrigerende opmerking maakt, is het oorlog.

Vroeger kwam de huisarts echt aan huis en kwam de pastoor of de kapelaan op huisbezoek. Dat is allemaal weggevallen en maakt het gezin kwetsbaar. Een tegenbeweging naar meer samenhang? Die zie ik helaas niet, maar is wel nodig.”


Hoogleraar: we maken een probleem van het ouderschap

Provinciale Zeeuwse Courant - door Saskia Wassenaar - 20 okt 2007

WAGENINGEN - Het ouderschap wordt geproblematiseerd. De centra voor jeugd en gezin die minister André Rouvoet van Jeugd en Gezin wil oprichten dragen hieraan bij.

Dit stelt hoogleraar Kees de Hoog bij zijn afscheid van de Universiteit Wageningen. De gezinssocioloog is 65 jaar en gaat met pensioen. Hij hield gistermiddag zijn afscheidsrede.

"Als de regering al uitdraagt dat opvoeden zo vreselijk moeilijk is en we zien om ons heen alle problemen, waarom zouden we ons dat dan op de hals halen, denken veel mensen", meent de hoogleraar.

De Hoog verwelkomt de extra aandacht van de overheid voor gezin en opvoeding, maar vindt dat het kabinet ervoor moet waken mensen die twijfelen over het krijgen van kinderen, af te schrikken.

Het aantal gezinnen in Nederland loopt rap terug.

De afgelopen 36 jaar is het aantal eenpersoonshuishoudens verdubbeld naar 34 procent en het aantal echtparen met kinderen afgenomen van 52 naar 22 procent.

Een en ander is vooral een gevolg van de groeiende groep vrouwen met een academische opleiding. Die stellen het krijgen van kinderen veelal uit. Daarna vindt een aantal een loopbaan niet goed te combineren met een serieuze relatie, laat staan kinderen.

Een eveneens groeiende groep hoogopgeleide vrouwen én mannen wil een luxe levensstijl met veel uitgaan en vakanties niet opgeven, weet De Hoog.

De hoge huizenprijs waarmee starters op de woningmarkt geconfronteerd worden, helpt niet echt.

De gezinssocioloog adviseert het kabinet om naast emancipatiebeleid een bevolkingsbeleid te voeren, zoals onder meer de Scandinavische landen en Frankrijk dat al doen.

Met maatregelen als een flinke verhoging van de kinderbijslag, eventueel een bedrag bij de geboorte en uitgebreidere verlofmogelijkheden.

De Hoog: "En we moeten veel zorgvuldiger met verschillende vormen van opvang omgaan."

De scheidende hoogleraar realiseert zich dat bevolkingsbeleid een omstreden woord is. "Maar daarin is Nederland een typisch land. Anders dan elders wordt hier altijd meteen de vergelijking met Hitler-Duitsland getrokken."


Gezinnen verdienen aandacht overheid

BN/DeStem - door dr. Kees de Hoog - Zaterdag 20 oktober 2007

De hoeksteen van de samenleving, het traditionele gezinstype, is als enige acceptabele gezinsvorm bijna verleden tijd. Een van de belangrijkste veranderingen is de gewijzigde maatschappelijke positie van vrouwen en moeders.

De kiem van de belangrijkste veranderingen met betrekking tot huwelijk en gezin wordt eind jaren zestig gelegd. Voorlopers zijn een beperkte groep hoogopgeleide jongeren, veelal woonachtig in de hoofdstad. Onder hen wordt het bon ton zich te verzetten tegen gezagsdragers, instituties en conventies. Er wordt ook geëxperimenteerd met liefde en seksualiteit. Huwelijk en gezin worden beschouwd als verouderde instituties, die bovendien vrouwonvriendelijk zijn en haar emancipatie belemmeren. Alternatieve samenlevingsvormen doen hun intrede.

In de jaren zeventig treden er meer veranderingen op. Er zijn heftige discussies over het al dan niet toestaan van abortus. De 'grote leugen' verdwijnt uit de echtscheidingswet. Het aantal echtscheidingen neemt toe. Ook is door de groeiende economie de vraag naar arbeidskrachten groot. Het is een van de redenen dat moeders de arbeidsmarkt betreden en daardoor het opvoedingsklimaat verandert.

Het aantal meerpersoonshuishoudens neemt tussen 1971 en 2004 sterk af: van 83 naar 66 procent van alle huishoudens. Het aandeel echtparen met kinderen daalt van 52 naar 22 procent. De belangrijkste oorzaken voor de afname van de meerpersoonshuishoudens zijn de langere levensduur en de gewijzigde patronen bij het verlaten van het ouderlijk huis (samenwonen, uitstel van duurzame relaties).Ook neemt het aantal scheidingen toe.

Belangrijker voor de beantwoording van de vraag of het gezin op weg naar het einde is, zijn niet de kwantitatieve, maar de sociaalculturele ontwikkelingen. De periode van het samen jong zijn beperkt zich niet meer tot de leeftijd waarop de volwassenheid wordt bereikt. Bij sommigen wordt deze periode pas afgesloten als men ver in de dertig is. Een van de oorzaken hiervan is de verhoging van het opleidingsniveau en daarmee samenhangend de onderwijsdeelname. Daarbij komt dat serieuze relaties worden uitgesteld. Bij velen gaat de studie en het behalen een diploma voor. Uit een onderzoek naar kinderloosheid is gebleken dat een aantal vrouwen met een hoge opleiding van mening is dat hun loopbaan niet met kinderen te combineren is. Zij stellen de serieuze relatie uit en ook het krijgen van kinderen. De toename hiervan heeft niet alleen met de loopbaan te maken, maar bovenal met een kennelijk begeerlijke levensstijl. Het grote genieten staat centraal. Het is niet denkbeeldig dat groepen met een lagere sociale status dit patroon overnemen.

Er kan nog een ander effect optreden. In het kabinet Balkenende IV is een minister van Jeugd en Gezin (Rouvoet) benoemd. Het gezin verdient het om in materiële en immateriële zin aandacht van beleidsvoerders te krijgen. Maar een te sterk problematiseren van het ouderschap door de staat, kan een averechts effect hebben op de beslissing om kinderen te krijgen.

- Dit artikel is een bewerkte versie van de rede die dr. Kees de Hoog hield bij zijn afscheid als hoogleraar Gezinssociologie in Wageningen.


'Ouderschap wordt geproblematiseerd'

De Gelderlander - door Saskia Wassenaar - 18 oktober 2007

WAGENINGEN - Ouderschap wordt geproblematiseerd. De centra voor jeugd en gezin van minister Rouvout dragen hieraan bij. Dit stelt hoogleraar Kees de Hoog bij zijn afscheid van Wageningen Universiteit.

De gezinssocioloog is 65 jaar en gaat met pensioen. Hij hield donderdagmiddag zijn afscheidsrede.

"Als de regering al uitdraagt dat opvoeden zo vreselijk moeilijk is en we zien om ons heen alle problemen, waarom zouden we ons dat dan op de hals halen?", vraagt De Hoog. Hij verwelkomt meer aandacht van de overheid voor gezin en opvoeding, maar vindt dat het kabinet ervoor moet waken dat het twijfelaars afschrikt.

Het aantal gezinnen in Nederland loopt rap terug. De afgelopen 36 jaar is het aantal eenpersoonshuishoudens verdubbeld naar 34 procent en het aantal echtparen met kinderen afgenomen van 52 naar 22 procent. Vooral een gevolg van de groeiende groep vrouwen met een academische opleiding. Die stellen het krijgen van kinderen eerst veelal uit. Daarna vindt een deel een loopbaan niet goed combineren met een serieuze relatie, laat staan kinderen. Voor een eveneens groeiende groep hoogopgeleide vrouwen én mannen speelt een rol dat die een luxe levensstijl met veel uitgaan en vakanties niet willen opgeven, weet De Hoog. De hoge huizenprijs waarmee starters op de woningmarkt geconfronteerd worden, helpt niet echt.

De hoogleraar adviseert het kabinet om naast emancipatiebeleid een bevolkingsbeleid te voeren, zoals onder meer de Scandinavische landen en Frankrijk dat al doen. Met maatregelen als een flinke verhoging van de kinderbijslag, eventueel een bedrag bij de geboorte en uitgebreider verlofmogelijkheden. "En we moeten veel zorgvuldiger met verschillende vormen van opvang omgaan."

De Hoog realiseert zich dat bevolkingsbeleid een omstreden woord is. " Maar daarin is Nederland een typisch land. Anders dan in die andere landen wordt hier altijd meteen de vergelijking met Hitler-Duitsland getrokken."


Gezinnen verdienen aandacht overheid
BN/De Stem – 20 oktober 2007
Dit artikel is een bewerkte versie van de rede die dr. Kees de Hoog hield bij zijn afscheid als hoogleraar Gezinssociologie in Wageningen.

Hoogleraar: we maken een probleem van het ouderschap
Provinciale Zeeuwse Courant – 20 okt 2007
WAGENINGEN - Het ouderschap wordt geproblematiseerd. De centra voor jeugd en gezin die minister André Rouvoet van Jeugd en Gezin wil oprichten dragen ...

'Ouderschap wordt geproblematiseerd'
Gelderlander - 18 okt 2007
WAGENINGEN - Ouderschap wordt geproblematiseerd. De centra voor jeugd en gezin van minister Rouvout dragen hieraan bij. Dit stelt hoogleraar Kees de Hoog ...

Het gevaar van het hedendaags hedonisme
Gelderlander - 19 okt 2007
19 okt 2007, 03:27 - Hoogleraar gezinssociologie Kees de Hoog heeft gisteren na 37 jaar afscheid genomen van Wageningen Universiteit. ...

Het einde van het gezin?
Katholiek Nieuwsblad - 18 okt 2007
In zijn afscheidsrede als hoogleraar gezinssociologie luidde Kees de Hoog gisteren in Wageningen de noodklok. Politieke correctheid weerhoudt beleidsmakers ...

'Actieve gezinspolitiek hard nodig'
Omroepgelderland - 18 okt 2007
WAGENINGEN - De overheid moet het krijgen van kinderen stimuleren, ook al ligt dat politiek gevoelig. Dat zegt hoogleraar Gezinssociologie Kees de Hoog aan ...

Actief gezins- en bevolkingsbeleid noodzakelijk
Nieuwsbank (abonnement) - 17 okt 2007
Politiek en bedrijfsleven moeten belemmeringen wegnemen zodat mensen het ouderschap kunnen combineren met werk en inkomen. Bovendien moet het taboe op een ...

‘Echte gezinspolitiek is taboe’
Katholiekgezin.nl - 17 okt 2007
Gerichte bevolkingspolitiek en het tegengaan van echtscheiding is absoluut noodzakelijk, maar taboe in Nederland. Dat zegt hoogleraar gezinssociologie Kees ...

‘Echte gezinspolitiek is taboe’
Katholiek Nieuwsblad - 17 okt 2007
Gerichte bevolkingspolitiek en het tegengaan van echtscheiding is absoluut noodzakelijk, maat taboe in Nederland. Dat zegt hoogleraar gezinssociologie Kees ...

donderdag, oktober 11, 2007

159. Voorlopig verslag Justitiecommissie Eerste Kamer inzake "Wet bevordering voortgezet ouderschap bij scheiding" (30145)

Vaste Commissie voor Justitie **) - Eerste Kamer der staten Generaal - Vergaderjaar 2007-2008 - Vastgesteld 9 oktober 2007

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat de flitsscheiding vanwege de buitengewoon schrijnende gevolgen, die deze vorm van scheiding voor betrokkenen kan teweegbrengen, zal worden afgeschaft. Tevens bevat het wetsvoorstel belangrijke bijdragen tot een verbetering van de positie van het kind tijdens en na de echtscheiding, waarbij tot uitdrukking wordt gebracht, dat ook na het beëindigen van een relatie tussen de ouders de verbondenheid van hen beiden met het kind voortduurt en de beide ouders de kans krijgen hun ouderlijke verantwoordelijkheid waar te maken. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met enige reserve kennis genomen van het wetsvoorstel. De reden voor die reserve is gelegen in het feit dat de leden van de VVD-fractie vraagtekens stellen bij de effectiviteit van het voorgestelde ouderschapsplan in situaties waarin ouders niet bereid zijn bij de echtscheiding afspraken te maken over de kinderen.

De PvdA-fractie heeft op grote lijnen met instemming kennisgenomen van het Wetsvoorstel inzake bevordering van voortgezet ouderschap na echtscheiding en afschaffing van de zogenoemde flitsscheiding. Toch heeft zij nog wel enkele vragen, zowel met betrekking tot de flitsscheiding als het ouderschapsplan. Een en ander wordt in relatie geplaatst tot internationale verdragen, overbodige wetgeving en effectiviteit bij de uitvoering.

Dit wetsvoorstel wijkt inhoudelijk niet zoveel af van het eerder door de Tweede Kamer aangenomen, maar door de Eerste Kamer verworpen voorstel-Luchtenveld (met uitzondering van de administratieve echtscheiding die daarin voor mensen zonder kinderen mogelijk werd gemaakt). Het onderhavige wetsvoorstel is met overgrote meerderheid in de Tweede Kamer aangenomen en zal, naar verwachting van de leden van de SP-fractie, ook in deze Kamer op steun mogen rekenen. Desalniettemin blijft er wel een aantal vragen over met betrekking tot de praktische betekenis en de uitvoerbaarheid van het voorstel.

De leden van de fractie van D66 hebben met de nodige aarzeling kennis genomen van dit voorstel. Dit aanvankelijk aangehouden voorstel volgt thans op het op 20 juni 2006 in de Eerste Kamer verworpen initiatiefvoorstel-Luchtenveld, dat dezelfde problematiek regelde, maar tevens de zogeheten administratieve scheiding ingeval van wederzijds goedvinden en het ontbreken van minderjarige kinderen mogelijk maakte. Deze leden betreuren het dat dit voorstel de mogelijkheid van echtscheiding zonder rechterlijke tussenkomst expliciet uitsluit. Ook vinden zij het jammer dat de mogelijkheden om meer in het algemeen tot een vereenvoudiging in het echtscheidingsrecht te komen niet zijn benut. Om deze redenen hebben deze leden behoefte aan een nadere uiteenzetting van het kabinet.

Ouderlijke verantwoordelijkheid

Artikel 1:247 lid 3 bevat de plicht van de ouder om de ontwikkeling van de banden met de andere ouder te bevorderen. Geldt deze plicht (wanneer die omgang in het belang is van het kind) ook voor de niet-ouder met gezamenlijk gezag ex artikel 1: 253t of de derde die de voogdij heeft over het kind, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Hoe dient aan de “gelijkwaardigheid” als bedoeld in artikel 1: 247 lid 4 inhoud te worden gegeven? Gaat het hier altijd om co-ouderschap? En zo ja, is dat altijd een 50%-50% verhouding of mag het ook een andere verhouding zijn? Het blijkt in de praktijk nogal eens voor te komen, dat er problemen ontstaan bij co-ouderschapsregelingen als een van de ouders gaat verhuizen vanwege het werk of het ontstaan van een nieuwe relatie.

De effectuering van een door de ouders afgesproken of door de rechter opgelegde omgangsregeling of omgangsplicht levert in de praktijk vaak moeilijkheden op. Welke instrumenten kunnen worden gehanteerd om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken daadwerkelijk af te dwingen als de andere ouder daaraan niet of niet voldoende meewerkt?

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de “voorrangsregel” met betrekking tot de kinderalimentatie, zoals gegeven in artikel 1:400 van het wetsvoorstel. De vraag blijft echter hoe het zit met kinderen die uit diverse relaties van dezelfde ouder zijn geboren. Worden de kinderen uit een eerdere relatie niet ten onrechte veelal achtergesteld bij de nakomelingen uit een volgende relatie en zou daarvoor een oplossing moeten worden gegeven?

Hoe valt te motiveren dat een ouder geen omgang met zijn kind mag hebben op grond van gegronde redenen en deze ouder tóch mee mag beslissen over de opvoeding van het kind (artikelen 1: 253a en 1: 377a), zo vragen de leden van de VVD-fractie?

Anderen dan ouders, onder wie de verwekker van het kind, die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan, hebben naar huidig recht geen recht op omgang (artikel 1: 377f). Zij hebben wel de bevoegdheid een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling te doen. De rechter kan het verzoek afwijzen als het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet. De rechter is naar huidig recht zeer terughoudend om dergelijke verzoeken toe te wijzen. Artikel 1: 377a van het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om allen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan, recht te geven op omgang. Het verzoek kan slechts worden afgewezen op strikte gronden. Aan die gronden wordt niet gauw voldaan. De omgang moet dan bijvoorbeeld ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. Het kind kan in een moeilijke, emotioneel belastende positie komen te verkeren als anderen dan de ouders recht hebben op een omgangsregeling. De leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met een omgangsrecht voor de verwekker, maar hoe zit het bijvoorbeeld met grootvaders en grootmoeders? En als die op hun beurt ook weer gescheiden zijn? Is er dan weer een afzonderlijke omgangsregeling? Wordt het kind niet heen en weer geslingerd tussen verschillende loyaliteiten, met alle problematische gevolgen van dien, als ook anderen dan de ouders recht kunnen doen gelden op een omgangsregeling?

De leden van de SP-fractie vragen zich af wat wordt verstaan onder het in artikel 247 lid 4 genoemde recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding? Het gevaar bestaat dat deze bepaling in de rechtspraktijk uitgelegd zal worden als een recht van de ouders op co-ouderschap, een 50%/50%- of 60%/40%-regeling. Letterlijk staat er: “het kind behoudt (…) recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders”. Is de minister het er mee eens dat het recht van het kind op zoveel mogelijk continuïteit in de verzorging en opvoeding het wenselijk maakt dat na scheiding zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de tijdens de samenwoning bestaande situatie? De verwijzing naar het zorgmodel van C.A.R.M. van Leuven (memorie van toelichting, pagina 4) lijkt hierop te duiden.

Het is de leden van de D66-fractie opgevallen dat het voorstel weliswaar beoogt de gelijkwaardigheid van de ouders ook na een echtscheiding scherper te articuleren, maar dat het kabinet nadrukkelijk afziet van de mogelijkheid deze gelijkwaardigheidsnorm als beginsel expliciet in de wet vast te leggen. Het kabinet stelt zich blijkbaar (nota n.a.v. het verslag, pagina 14) op het standpunt dat een principiële keuze voor gelijkwaardigheid onvoldoende reden vormt om zulks ook te codificeren. De wet maakt immers, aldus het kabinet, geen onderscheid tussen ouders. Bovendien regelt de wet reeds het van rechtswege doorlopen van het ouderlijk gezag na een echtscheiding. Beide argumenten overtuigen voorshands echter niet. Dat in de wetgeving geen onderscheid wordt gemaakt tussen ouders is blijkbaar onvoldoende waarborg gebleken voor een ook in de praktijk geoperationaliseerde gelijkwaardigheid tijdens en na een echtscheiding. Waar het voorstel de gelijkwaardigheidsnorm beter tot zijn recht wil laten komen, zou een principiële vooropstelling van dit beginsel in de toepasselijke wetgeving een bijdrage kunnen leveren aan het voorkomen van schade aan alle bij een echtscheiding betrokken partijen. Het enkele feit, dat in de bestaande wetgeving is geregeld dat het ouderlijke gezag na een echtscheiding van rechtswege doorloopt, miskent dat de ook in dit voorstel benadrukte gelijkwaardigheid over de gehele linie, dat wil zeggen met betrekking tot niet alleen het gezag, maar ook tot de opvoeding en verzorging, een wezenlijke aanscherping impliceert. In dat licht zou een codificatie van de gelijkwaardigheid van ouders als algemeen beginselmatig uitgangspunt van betekenis zijn. Graag zouden deze leden, met name in het licht van het aangenomen amendement-De Wit , een nadere reactie van het kabinet op dit punt vernemen.

Ouderschapsplan

Heeft de minister, zo vragen de leden van de CDA-fractie, kennisgenomen van het artikel van mr. F. Schonewille in WPNR nr. 6717 , waarin wordt bepleit om reeds bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden of samenlevingscontract een ouderschapsplan op te stellen. Kan hij de conclusie van mr. Schonewille onderschrijven?

Kan de minister (misschien door het noemen van een aantal sprekende voorbeelden) aangeven hoe de “praktische belemmeringen” als bedoeld in artikel 1: 247 lid 5 moeten worden opgevat?

De aan het woord zijnde leden mogen er toch van uitgaan dat het wetsvoorstel meebrengt, dat een ouder, die weigert medewerking te verlenen aan het opstellen van een ouderschapsplan, het ingangzetten en de voortgang van een procedure niet kan blokkeren of onredelijk vertragen?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de toegevoegde waarde is van het ouderschapsplan? In de ellendige situatie van de echtscheiding zijn er echtparen die het niet lukt of die niet bereid zijn om een ouderschapsplan op te stellen. Te verwachten valt dat men van internet een model ouderschapsplan gaat downloaden, dit vervolgens invult met minimale, globale afspraken om zo aan het ouderschapsplan te voldoen. Wat is in die situatie de waarde van het ouderschapsplan?

Vanuit de praktijk vernemen de leden van de VVD-fractie dat bij de huidige regelgeving de overgrote meerderheid van de ouders van goede wil is en bij scheiding duidelijke afspraken met elkaar maakt over de kinderen. Deze ouders worden met het wetsvoorstel verplicht iets te doen wat zij al vrijwillig deden. Slechtwillende ouders, die ook nu geen afspraken maken over de kinderen, kunnen onder de verplichtingen van het wetsvoorstel uit. Waarom denkt de minister dat hij deze groep met de voorliggende plannen binnenboord krijgt?

Ouderschapsplan en eventuele mediation betekenen uitstel van de scheiding. Het is voor partijen van groot belang dat de echtscheiding zo snel mogelijk gerealiseerd wordt, zodat de werking van artikel 1: 102 BW (schulden van de huwelijksgemeenschap) kan stoppen. Hoe lang is de redelijke termijn waarbinnen ouders geacht worden een ouderschapsplan op te stellen? Welke omstandigheden tellen mee? Doet een partij er verstandig aan een dossier op te bouwen teneinde te kunnen aantonen dat het niet gelukt is een ouderschapsplan op te stellen, maar dat betrokkene er wel alles aan gedaan heeft om het ouderschapsplan tot stand te brengen en het mislukken daarvan dus niet aan betrokkene ligt? Is bijvoorbeeld het enkele feit van een verblijf in een “blijf-van-mijn-lijfhuis” al voldoende om aan te tonen dat het ouderschapsplan niet gaat lukken?

Het ouderschapsplan is altijd een momentopname. Het belang van de kinderen kan heel andere afspraken vergen. Bovendien kan het plan na korte tijd al in de prullenmand verdwijnen als de omstandigheden van een van beide ouders veranderen, bijvoorbeeld als er een nieuwe partner in het spel komt en er verhuisd gaat worden naar een andere plaats. Wat is dan uiteindelijk de meerwaarde van het verplichte ouderschapsplan, dat juist in de meest emotionele periode waarin de scheidende ouders zich bevinden moet worden opgesteld? Is het ouderschapsplan niet meer een vorm van “window dressing” in de zin dat de wetgever zich gerust gesteld kan voelen dat ouders wettelijk verplicht worden een plan met betrekking tot de kinderen op te stellen, terwijl het in feite weinig of niets voorstelt, omdat goedwillende ouders toch al goede afspraken over de kinderen maken en de wettelijke verplichting geen effect zal sorteren bij slechtwillende ouders? Kortom, voor wie dient het ouderschapsplan, voor de ouders, voor de kinderen of dient het om de wetgever een goed gevoel te geven?

Het is de minister ongetwijfeld bekend, dat met name het werkveld sceptisch is over de effectiviteit van een ouderschapsplan, als dat ter gelegenheid van een echtscheiding dan wel een beëindiging van een partnerschap, wordt opgesteld. Zij zien nauwelijks een werkzamer effect ten opzichte van het nu gebruikelijke convenant. De leden van de PvdA-fractie constateren dat in de literatuur meerdere maatregelen worden voorgesteld om de effectiviteit van een ouderschapsplan te verhogen. Is de minister bereid met zijn collega voor Jeugd en Gezin en met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak te overleggen, of de in de literatuur voorgestelde maatregelen moeten worden ingevoerd?

In artikel 815 Rv wordt het overleggen van een ouderschapsplan verplicht gesteld. De indruk bestaat bij de leden van de SP-fractie dat de meeste ouders bij scheiding de zaken met betrekking tot hun kinderen uit zichzelf, al dan niet met behulp van een mediator of advocaat goed regelen. Is dit juist? Zijn hierover cijfers bekend?

Als het juist is dat de meeste mensen bij scheiding het belang van hun kinderen goed behartigen, bestaat dan niet het gevaar dat de verplichting tot het opstellen van een ouderschapsplan juist een extra bron van spanning oplevert? Immers op het moment dat de ouders een scheiding wensen, verkeren zij vaak in onzekerheid over zaken als bijvoorbeeld huisvesting, daarmee samenhangend de financiële situatie, scholen en hobbies voor de kinderen, etc. Is het niet vaak onverstandig om dan zaken met betrekking tot de kinderen in dat stadium reeds te willen vastleggen?

Acht de minister de vrees van de SP-fractie gerechtvaardigd dat, zolang onvoldoende hulp beschikbaar is voor het komen tot een goede ouderschapsreorganisatie het verplichte ouderschapsplan zal verworden tot een standaard tekstblok in de computer van de advocaat? De leden van de SP-fractie verwijzen in dit verband tevens naar het eerdergenoemde artikel van mr. F. Schonewille in WPNR.

Belang van het kind

In artikel 1: 247 lid 3 is de verplichting opgenomen voor de ouder bij wie de kinderen normaal verblijven om de band met de andere ouder te bevorderen. Die verplichting blijft gedurende de hele minderjarigheid van het kind bestaan. Die verplichting miskent de onmacht daartoe in situaties waarin de andere ouder het kind in de steek heeft gelaten. Het kind zal naar het oordeel van de fractie van de VVD iedere keer weer gemotiveerd moeten worden om een band met de andere ouder aan te gaan. Vervolgens dreigt het levensgrote gevaar dat het kind weer teleurgesteld wordt omdat de andere ouder weer uit het zicht verdwijnt en misschien pas na lange tijd of pas na jaren weer opduikt. Is hiermee het belang van het kind gediend? Kortom, is artikel 1: 247 lid 3 met het oog op het belang van het kind niet te absoluut gesteld?

De fractie van de PvdA meent enige inconsistentie te ontwaren in de motivering, waarom een niet rechterlijk uitgesproken echtscheiding in relatie tot de belangen van betrokken kinderen minder gewenst zou zijn. Paragraaf 8 van de memorie van toelichting stelt dat bij een verzoek tot echtscheiding de rechter ambtshalve toetst of de belangen van het kind bij het ouderschapsplan voldoende zijn gewaarborgd. Daarnaast garandeert een rechterlijke procedure dat de kinderen hun mening kenbaar kunnen maken. Een administratieve procedure biedt in het betoog van de minister deze waarborgen niet. Daarentegen stelt de artikelsgewijze toelichting op artikel 1 onderdeel C, eerste lid dat bij de ontbinding van een geregistreerd partnerschap, waarbij kinderen zijn betrokken, het alleen een ondertekenende advocaat of notaris is, die moet controleren of de inhoud van de overeenkomst voldoet aan de wettelijke eisen.
Waarom worden de belangen van een uit een huwelijk geboren kind alleen dan voldoende gewaarborgd indien een rechter deze belangen heeft getoetst, en waarom is bij een uit een geregistreerd partnerschap geboren kind een advocaat of notaris wél voldoende? Is de minister er overigens zeker van, dat deze rechterlijke toets in werkelijkheid steeds plaats heeft, en dit niet, in die gevallen, waar een gezamenlijk verzoekschrift met convenant wordt ingediend, wordt overgelaten aan de griffie?

Als de belangen van een “partnerschapskind” voldoende zijn gewaarborgd door de controle van de ondertekenende advocaat of notaris, waarom kan dan een vergelijkbare administratieve echtscheiding deze belangen niet waarborgen? Of moet juist de tegenovergestelde conclusie worden getrokken, dat voor de beëindiging van geregistreerde partnerschappen, waarbij (gezamenlijke) minderjarige kinderen zijn betrokken, steeds een rechterlijke procesgang is vereist?

Met instemming hebben de leden van de fractie van D66 begrepen dat het kabinet meent dat in bijzondere omstandigheden kinderen gebaat zijn bij een – tijdelijke – onderbreking van de omgang met de andere ouder (nota naar aanleiding van het verslag, pagina 20). Daartoe moet een verzoek aan de rechter worden gericht. Deze leden vragen de minister of een dergelijke procedure in een dergelijke bijzondere situatie niet teveel tijd vraagt, zeker als de bedoelde bijzondere omstandigheden indringend van aard zijn. Tevens vragen zij zich af hoe het kabinet oordeelt over de mogelijke extra belasting voor het betrokken kind als gevolg van een dergelijke procedure. In hoeverre zijn er mogelijkheden voor een ouder en het betrokken kind om in de tussenliggende periode tot een andere invulling van de afgesproken zorg- en opvoedingstaken te komen?

Relatie tot het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

Artikel 12 lid 2 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) schrijft voor, dat kinderen – hoe jong ook – altijd worden gehoord in bestuurlijke en rechterlijke procedures, die hen betreffen. Bij echtscheiding echter worden minderjarige kinderen – van welke leeftijd ook – niet steeds gehoord. Bij beëindiging van geregistreerd partnerschap via een advocaat of notaris vereist de wet helemaal niet, dat kinderen door de betreffende functionaris worden gehoord. Kan de minister beargumenteren, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, dat de (in verband met het ouderschapsplan te wijzigen) procedures bij echtscheiding én bij het beëindigen van een geregistreerd partnerschap conform artikel 12 lid 2 IVRK zijn ingericht?

Acht de minister de ontzeggingsgronden geformuleerd in artikel 377a lid 3 onder a en d in overeenstemming met artikel 3 IVRK? Indien de rechter het recht op omgang slechts mag ontzeggen als dit ernstig nadeel voor het kind oplevert of in strijd is met diens zwaarwegende belangen is het belang van het kind dan nog zijn eerste overweging? Zou het niet juist zijn, zo vragen de leden van de SP-fractie, om deze grond te heroverwegen nu voorgesteld wordt de werking van artikel 377a uit te breiden tot eenieder die tot het kind in een nauwe persoonlijke betrekking staat?

Flitsscheiding

Al bij de openstelling van het huwelijk voor partners van gelijk geslacht in 2003 is betoogd, dat feitelijk hiermee de noodzaak van het voortbestaan van het instituut geregistreerd partnerschap kwam te vervallen. Het handhaven van beide instituties naast elkaar en de door de Tweede Kamer gewenste mogelijkheid om een huwelijk naar een geregistreerd partnerschap om te kunnen zetten, heeft vervolgens tot onvoorziene gevolgen geleid, waarvan de flitsscheiding een nu relevant voorbeeld is. Door de fractie van de PvdA wordt onderschreven dat aan deze vluchtroute snel een einde dient te worden gemaakt.
In 2003 is echter door de minister aangegeven, dat de Wet openstelling huwelijk voor personen van gelijk geslacht, in april 2006 zou worden geëvalueerd, waarbij het bestaan van het huwelijk naast een geregistreerd partnerschap zou worden betrokken. Heeft deze evaluatie plaatsgehad en zo ja, wat was de uitkomst van deze evaluatie?

Is de minister het overigens met de leden van de PvdA-fractie eens, dat het massale gebruik van deze flitsscheiding illustreert, dat er een evidente maatschappelijke behoefte bestaat aan een eenvoudige (administratieve) scheiding, waarbij uiteraard waarborgen moeten zijn ingebouwd dat machtsverschillen tussen de betrokken volwassenen en kinderen geen onwenselijke uitkomsten opleveren? Op welke termijn denkt de minister deze gebleken maatschappelijke behoefte in een wetsvoorstel vast te leggen? Is de minister bereid daarbij breder te kijken dan alleen het instituut van een echtscheidingsnotaris?

De leden van de D66-fractie hebben moeite het kabinet te volgen in de opvatting dat een administratieve procedure voor echtscheiding ten opzichte van de bestaande situatie weinig voordeel zou opleveren (memorie van toelichting, pagina 9 en memorie van antwoord, pagina 20). Zo vermogen zij niet in te zien welke extra waarborgen een rechterlijke toets biedt in het geval van een echtscheiding met een consensueel karakter, zeker niet wanneer daarbij geen minderjarige kinderen zijn betrokken. Graag zouden deze leden een nadere verduidelijking tegemoetzien.

Zorgvuldige scheiding

In de gevallen, als bedoeld in artikel 1:247 leden 4 en 5 is er steeds sprake van een rechtsfeit, te weten de ontbinding van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, waardoor de beëindiging van de tweerelatie wordt vastgesteld. De leden van de CDA-fractie vragen welk tijdstip echter dient te worden aangehouden wanneer de regeling van artikel 1:247a in het geding is?

Hoe dient te worden gehandeld als ouders feitelijk gaan scheiden (de samenleving beëindigen door gescheiden te gaan wonen) en geen ouderschapsplan of overeenkomst opstellen? Is daarop toezicht mogelijk c.q. noodzakelijk en kan in een dergelijk geval ook een sanctie worden opgelegd?

Mediation en jeugdzorg

De wettelijke grondslag voor een mediation in artikel 818 lid 2 Rv lijkt de leden van de CDA-fractie een goede zaak. Is de minister van mening dat de gespecialiseerde scheidingsadvocaten en mediators voldoende in aantal en kwaliteit zijn om adequate bemiddeling c.q. begeleiding te geven? Kan de rechter partijen sancties opleggen als partijen niet meewerken aan een mediation, terwijl een mediation wel in het belang van het kind wordt geacht? Hoe wordt in de kosten van de mediation voorzien?

Komen er meer omgangshuizen en kan de rechter de Raad voor de Kinderbescherming verplichten om mee te werken aan het opstarten c.q. begeleiden van het noodzakelijke contact?

Het voorschrijven van het overleggen van een ouderschapsplan is ingegeven door de wens minder kinderen in echtscheidingssituaties met ouderlijke conflicten te confronteren. Er is gekozen voor een juridische oplossing voor alle scheidende ouders, zo constateren de leden van de SP-fractie. Waarom wordt niet gekozen voor de praktische en meer probleemoplossende keuze van investeren in omgangshuizen en verplichte mediation (deskundigenadvies met gebruikmaking van mediation, ook forensische mediation genoemd) voor die ouders die zonder hulp niet in staat zijn de belangen van hun kinderen voldoende voorop te stellen? In de memorie van toelichting stelt de minister dat het aanbieden van mediation en jeugdzorg niet los kunnen worden gezien van het wetsvoorstel (pagina 3). Voor scheidende ouders die hulp nodig hebben bij het reorganiseren van hun ouderschap zal in het algemeen geïndiceerde zorg nodig zijn. Daarvoor is nog geen uitzicht op de oplossing van de wachtlijstproblematiek. Wat denkt de minister hieraan te doen? Op welke termijn zal dit probleem opgelost worden?

Administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie vrezen dat de geschillenregeling, zoals omschreven in artikel 1:253a en de processuele regeling van het ouderschapsplan, als bedoeld in artikel 815 Rv, tot een zware belasting van de rechterlijke macht zal leiden. Daarbij speelt een rol, dat volgens artikel 1: 247 lid 6 de rechtbank een verzoek tot beslissing van een geschil binnen zes weken moet behandelen. Heeft de minister de consequenties van een verzwaring van de werkdruk voor de rechter ook voorzien en zo ja, welke maatregelen denkt hij dienaangaande te nemen?

Artikelsgewijs

Artikel 1:251a lid 1
Verwacht de minister dat overname in de wet van het door de Hoge Raad ontwikkelde, zogenoemde klemcriterium in de praktijk kan geschieden zonder toename van problemen van praktische aard? Een regeling met betrekking tot zaken waarin de ouder die in hoofdzaak met de verzorging en opvoeding is belast, bevoegd is om zonder toestemming van de andere ouder beslissingen te nemen (bijvoorbeeld haren knippen, buisjes in de oren) wordt voorbereid door de werkgroep Kinderen Eerst, in het kader van Beter Beschermd. Is het niet verstandig, zo vragen de leden van de SP-fractie, om op deze nieuwe wetgeving te wachten, alvorens het klemcriterium tot wet te verheffen?

Artikel 1:253a lid 2
In artikel 1: 253a lid 2 sub a wordt gesproken over “contact”. De leden van de VVD-fractie zouden graag vernemen wat daarmee wordt bedoeld. Wordt louter telefonisch contact of contact per post bedoeld of wordt “omgang” bedoeld en waarom wordt het dan niet zo genoemd? Gesuggereerd lijkt namelijk te worden dat “contact” iets anders is dan “omgang”. Indien omgang bedoeld wordt, kan daaronder dan ook onbegeleide omgang vallen?

Het is niet duidelijk waarom in artikel 1: 253a lid 2 sub d geregeld wordt dat de rechter in een zaak tussen beide met gezag belaste ouders een regeling kan vaststellen over de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1: 377c wordt verschaft. Weliswaar ziet artikel 1: 377c op de niet met het gezag belaste ouder, maar het gaat daar om een recht tegenover derden, niet om een regeling tussen de ouders. Zou het niet wenselijker zijn de omgang en informatie, ook voor de met het gezag belaste ouder, op te nemen in titel 15 die daarop betrekking heeft en artikel 1: 253a te laten voor wat het is?


De leden van de commissie zien de reactie van de minister met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten

De griffier van de commissie,
Kim van Dooren

-----------------------------------
*) 30145 - Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding)
**) Samenstelling Vaste Commissie voor Justitie: Holdijk (SGP); Dölle (CDA); Tan (PvdA); Van de Beeten (CDA) (voorzitter); Broekers-Knol (VVD); De Graaf (VVD); Kneppers-Heijnert (VVD); Kox (SP); Westerveld (PvdA) (vice-voorzitter); Russell (CDA); Engels (D66); Franken (CDA); Peters (SP); Quik-Schuijt (SP); Haubrich-Gooskens (PvdA); Ten Horn (SP); Janse de Jonge (CDA); Koffeman (PvdD); Böhler (GL); Van Bijsterveld (CDA); Strik (GL); Lagerwerf-Vergunst (CU); Rehwinkel (PvdA); Duthler (VVD)