maandag, januari 17, 2011

Nationale Ombudsman wijst stelling van Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg af, dat er in rapportages niet aan waarheidsvinding hoeft te worden gedaan

Conclusie van de Nationale Ombudsman inzake waarheidsvinding door Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg in Rapport 2011/015:
“De stelling van de Raad voor de Kinderbescherming of van Bureau Jeugdzorg dat er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan, is geen vrijbrief om de mening van één van de strijdende partijen zonder verifiëring in de rapportages op te nemen. Van instanties als Bureau Jeugdzorg en de Raad wordt een meer actieve houding verwacht. Indien zij een verklaring belangrijk vinden om daarmee een bepaalde beslissing te rechtvaardigen dan moet zoveel mogelijk de ware toedracht worden onderzocht. Alleen de beweringen die getoetst zijn kunnen als feiten in de rapportages worden opgenomen zodat de rechter zich daarover een gemotiveerd oordeel kan vormen.”

Bron: De Nationale ombudsman, Rapport 2011/015, Datum: 17-01-2011

Rapport 2011/015

Instantie: Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant
Klacht: Er niet voor gezorgd dat aanwezige belastende informatie uit dossier is verwijderd en dat er geen informatie in dossier werd opgenomen, zonder van te voren na te trekken .
Oordeel: gegrond met aanbeveling

Samenvatting
Verzoeker en zijn ex-partner hebben samen een dochter. Zij woont in een pleeggezin. Met beide ouders is een omgangsregeling afgesproken. Bureau Jeugdzorg is belast met het begeleiden van de omgangsregeling met beide ouders en de totstandbrenging van de hulpverlening voor de dochter van verzoeker.

De klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg heeft verzoekers klacht over het niet natrekken van belastende informatie over hem gegrond verklaard. Verzoeker klaagt erover dat de directeur van Bureau Jeugdzorg er niet voor heeft gezorgd dat deze belastende informatie over verzoeker uit het dossier is verwijderd en dat er geen waarborgen zijn geboden om te voorkomen dat er nogmaals onjuiste en belastende informatie over verzoeker in het dossier wordt opgenomen. Deze klacht is getoetst aan het vereiste van onpartijdigheid. De klacht is gegrond verklaard.

Aan het bestuur van Bureau Jeugdzorg is in overweging gegeven om, eventueel in overleg met verzoeker, het dossier en het plan van aanpak aan te passen op een wijze die recht doet aan de uitspraak van de klachtencommissie.

Volledige tekst
De Nationale ombudsman, Datum: 17-01-2011
Klacht
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Conclusie
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Aanbeveling
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Onderzoek
Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Bevindingen

Klacht

Verzoeker heeft zich in augustus 2009 met een aantal klachten over een gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, locatie Den Bosch, (verder: BJZ) tot de klachtencommissie gewend. De klacht over het niet natrekken van belastende informatie, verklaarde de klachtencommissie in haar uitspraak van 29 januari 2010 gegrond.

Verzoeker klaagt er nu over dat de directeur van BJZ Noord-Brabant er niet voor heeft gezorgd dat deze belastende informatie uit het dossier is verwijderd en dat er geen waarborgen zijn geboden om te voorkomen dat dit nogmaals gebeurt. Dit leidt ertoe dat verzoeker zich buiten spel gezet voelt en het idee heeft dat BJZ een beeld van hem creëert dat niet overeenkomt met de werkelijkheid.

Conclusie

De klacht van verzoeker dat er niet voor is gezorgd dat er geen informatie meer in het dossier wordt opgenomen, zonder dat deze van tevoren is nagetrokken en dat de al aanwezige niet-geverifieerde belastende informatie niet uit het dossier is verwijderd acht de Nationale ombudsman gegrond, wegens schending van het verbod van vooringenomenheid. Dit geeft de Nationale ombudsman aanleiding om Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant de aanbeveling te doen om in overweging te nemen om, eventueel in overleg met verzoeker, het dossier en het plan van aanpak aan te passen op een wijze die recht doet aan de uitspraak van de klachtencommissie.

Algemeen

Verzoeker en zijn ex-partner hebben samen één dochter. Zij is geboren in 2004. Vanaf maart 2007 heeft verzoeker een paar maanden gedetineerd gezeten. Op enig moment is de relatie beëindigd. Verzoekers dochter is toen met haar moeder bij de ouders van haar moeder gaan wonen. Omdat er problemen waren rondom de omgangsregeling tussen verzoeker en zijn dochter is er in september 2008 een ondertoezichtstelling uitgesproken. In juni 2009 is verzoekers dochter uit huis geplaatst. Zij verblijft sindsdien in een pleeggezin. Met beide ouders is er een omgangsregeling. Bureau Jeugdzorg is belast met het begeleiden van de omgangsregeling met beide ouders en de totstandbrenging van de hulpverlening voor de dochter van verzoeker.

Verzoeker heeft op 27 oktober 2009 klachten ingediend bij de klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. De klachtencommissie heeft hierover op 29 januari 2010 uitspraak gedaan. Verzoeker heeft op enig moment in 2010 nogmaals klachten bij de klachtencommissie ingediend. Hierover heeft de commissie op 21 juli 2010 uitspraak gedaan. In beide klachtenprocedures is er een klacht behandeld die betrekking had op het vastleggen van belastende, niet geverifieerde, informatie over verzoeker in het dossier.

Zienswijze verzoeker

1. Verzoeker is van mening dat er stelselmatig informatie over hem verkeerd in het dossier wordt opgenomen. Dit is begonnen met de uitspraak van zijn ex-partner ten tijde van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming in 2008, dat er sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld. Deze klacht is eerder door de klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg gegrond verklaard. Een andere klacht van verzoeker betrof de beschuldiging van zijn ex-partner aan zijn adres dat hij hun dochter naar het buitenland zou gaan ontvoeren. Ook deze klacht is door de klachtencommissie gegrond verklaard. De directie van Bureau Jeugdzorg heeft verzoeker hierop laten weten dat zij de mening van de klachtencommissie niet deelde. Van Bureau Jeugdzorg kan immers niet worden verwacht dat er aan waarheidsvinding wordt gedaan, aldus de directie. Verzoeker vindt het vreemd dat er na de uitspraak van de klachtencommissie niets is geregeld met betrekking tot het verwijderen van de belastende informatie uit het dossier en dat er daarnaast ook geen waarborgen zijn geboden om te voorkomen dat het nogmaals gebeurt dat er informatie over hem, zonder dat deze is nagetrokken, in het dossier terechtkomt. Na de klachtenprocedure in januari 2010 is het vrij snel weer mis gegaan. De gezinsvoogd voelde zich door verzoeker geïntimideerd en is om deze reden van de zaak gehaald. Toen verzoeker hiervan op de hoogte werd gesteld, vroeg hij de teamleider van de gezinsvoogd waar deze bewering van intimidatie op was gebaseerd. De teamleider kon dit niet vertellen en het ging volgens de teamleider te ver om de gezinsvoogd te vragen dit nog aan verzoeker toe te lichten. Dit is de kern van verzoekers klacht: Bureau Jeugdzorg zet telkens dingen op papier die niet kloppen en/of onvoldoende worden onderbouwd. Verzoeker moet zich daartegen verweren, kan eventueel naar de klachtencommissie die zijn klacht gegrond acht, maar feitelijk verandert er niets en het kwaad is al geschied; de informatie staat dan al in het dossier.

2. Op 21 juli 2010, na de opening van het onderzoek van de Nationale ombudsman, heeft de klachtencommissie uitspraak gedaan over nieuwe klachten van verzoeker. Volgens verzoeker blijkt hieruit dat Bureau Jeugdzorg nog steeds belastende informatie over hem in het dossier op blijft nemen zonder deze te verifiëren. Eén van zijn klachten bij de klachtencommissie was namelijk dat Bureau Jeugdzorg belastende informatie c.q. niet op waarheid beruste informatie blijft gebruiken. Deze klacht zag met name op de vermelding in het plan van aanpak dat er sprake is geweest van huiselijk geweld. Volgens verzoeker is er geen sprake geweest van huiselijk geweld, maar is dit iets waar zijn ex-partner hem onterecht van beschuldigt. In het raadsrapport is dit weergegeven onder het kopje "visie moeder". De klachtencommissie heeft deze klacht gegrond verklaard. De klachtencommissie was van mening dat Bureau Jeugdzorg dit zonder nader onderzoek als een feitelijkheid heeft opgenomen in het plan van aanpak.

3. Op 29 juli 2010 is er een evaluatie van het plan van aanpak uitgevoerd. Hierin staan volgens verzoeker wederom punten die nooit eerder met hem zijn besproken dan wel eerder zijn omschreven (bijvoorbeeld in het Deltaplan van 1 april 2010 dat ziet op dezelfde periode). Hij doelt onder andere op het contact tussen hem en zijn dochter waarover onder andere staat beschreven dat zijn dochter niet op hem is gericht of dat hij geen leeftijdsadequate cadeautjes voor haar zou kopen. Volgens verzoeker berust dit ook niet op de waarheid. Verzoeker heeft Bureau Jeugdzorg verder verteld dat sommige informatie in de evaluatie nieuw voor hem was.

4. Verzoeker is het met Bureau Jeugdzorg oneens dat hij nooit de documenten heeft overlegd die zijn onschuld met betrekking tot het huiselijk geweld kunnen bewijzen. Tijdens de hoorzitting van de klachtencommissie heeft de voorzitter expliciet aan verzoeker gevraagd of hij die papieren nogmaals wilde laten lezen. Vervolgens heeft verzoeker hiervoor een afspraak gemaakt voor 14 juni 2010. Op die datum heeft er een gesprek met de toenmalige gezinsvoogd plaatsgevonden waarin de documenten zijn doorgenomen. Hiervan is door de toenmalige gezinsvoogd een verslag gemaakt en deze zou dit ook in de contactjournalen vermelden. Verzoeker heeft zelf ook een verslag van dit gesprek gemaakt. Dit verslag heeft hij de Nationale ombudsman toegestuurd. Nadat Bureau Jeugdzorg in reactie op het onderzoek aan de Nationale ombudsman had laten weten dat zij niet op de hoogte is gesteld van de inhoud van de bewuste documenten heeft verzoeker de toenmalige gezinsvoogd gevraagd om in de contactjournalen te kijken. Dat deze daarover niets kan terugvinden, ook niet een kopie van de bewuste documenten of één van de gespreksverslagen van verzoeker of Bureau Jeugdzorg, verbaast verzoeker.

Zienswijze Bureau Jeugdzorg

5. Bureau geeft aan op 11 februari 2010 een brief van de Raad voor de Kinderbescherming te hebben ontvangen. Daaruit blijkt dat verzoeker het niet eens is met de belastende informatie die in het raadsrapport staat en wil dat dit uit het raadsrapport wordt verwijderd. Het betreft echter de zienswijze van moeder, aldus de Raad. Bovendien doet de Raad niet aan waarheidsvinding.

6. Bureau Jeugdzorg is het niet met verzoeker eens dat hij door Bureau Jeugdzorg buitenspel is gezet doordat zij zijn afgegaan op de informatie uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Verzoeker is zelf debet aan dit gevoel van buitenspel gezet zijn. Hij heeft telkens nieuwe voorwaarden gesteld voordat hij akkoord ging met de door Bureau Jeugdzorg voorgestelde therapie voor zijn dochter. De hulpverlenende instantie, Herlaarhof, heeft hierop besloten dat vader niet mee kon doen met deze therapie. Zijn ex-partner is deze therapie wel gaan volgen, waarna er een wijziging is gekomen in de omgangsregeling voor zowel verzoeker als zijn ex-partner.

7. Een ander gedeelte waar verzoeker het niet mee eens is, is dat er over hem het idee bestaat dat hij zijn dochter naar Brazilië wilde gaan ontvoeren. De huidige partner van verzoeker heeft Bureau Jeugdzorg hierover samen met verzoekers ex-partner geïnformeerd. Van het gesprek daarover met de gezinsvoogd is een verslag gemaakt. Na dit gesprek heeft de gezinsvoogd hen verteld dat zij hiervan melding bij de politie moest maken. Ook heeft er een multidisciplinair overleg plaatsgevonden waarin is besloten de bezoekregeling in het vervolg op het kantoor van Bureau Jeugdzorg te laten plaatsvinden en niet bij verzoeker thuis. De teammanager heeft verzoeker hierover ingelicht en hem geadviseerd met de politie in gesprek hierover te gaan. Later is gebleken dat dit voor verzoeker niet mogelijk was omdat slechts melding was gedaan (en geen aangifte; Nationale ombudsman). Het is niet zo dat verzoeker naar aanleiding van de dreiging met ontvoering een andere omgangsregeling heeft gekregen, alleen de locatie is gewijzigd.

Overigens heeft de ex-partner een verklaring opgesteld waarin deze beschuldigingen staan. De huidige partner van verzoeker heeft deze verklaring ook ondertekend.

8. Verzoeker heeft in een gesprek met de teammanager geciteerd uit documenten die zijn onschuld kunnen bewijzen. Bureau Jeugdzorg heeft verzoeker meerdere malen om deze documenten gevraagd. De teammanager heeft verzoeker een brief gestuurd met het verzoek de documenten te overhandigen. Later heeft hij dit opnieuw gevraagd tijdens de hoorzitting bij de klachtencommissie. De documenten zijn echter nooit ontvangen. Er is geen alternatief voor het toesturen van deze documenten geboden, zoals het laten lezen aan de gezinsvoogd. In het dossier heeft Bureau Jeugdzorg geen contactjournaal aangetroffen van een gesprek tussen de toenmalige gezinsvoogd en verzoeker hierover. Ook in de agenda van deze gezinsvoogd is hierover geen afspraak teruggevonden.

9. Zowel de vorige als de huidige gezinsvoogd hebben een open contact met verzoeker en houden hem op de hoogte van de dossiervorming. De gezinsvoogd spant zich daarbij in om te voorkomen dat ongecontroleerde belastende informatie over wie dan ook, dus ook verzoeker, in het dossier terecht komt. Bureau Jeugdzorg acht de klacht dan ook ongegrond.

Nadere reactie verzoeker

10. In reactie op de reactie van Bureau Jeugdzorg heeft verzoeker laten weten dat hij zich buitenspel gezet voelt doordat de vorige gezinsvoogd alle informatie die zijn ex-partner aandroeg, voor waar aannam. Hij is het niet eens met de stelling van Bureau Jeugdzorg dat hij steeds nieuwe voorwaarden heeft gesteld voordat hij aan de therapie voor zijn dochter wilde meewerken. Nu zijn ex-partner hem bleef beschuldigen van mishandeling die nooit heeft plaatsgevonden, was er voor verzoeker geen basis om samen met haar aan deze hulpverlening mee te werken. Om die reden werd er in eerste instantie toegezegd dat beiden apart met deze hulpverlening konden starten, maar deze toezegging werd later weer ingetrokken.

11. De huidige partner van verzoeker ontkent dat zij samen met zijn ex-partner uit zichzelf bij Bureau Jeugdzorg melding heeft gemaakt van een mogelijke ontvoering van verzoekers dochter door verzoeker naar Brazilië. Zij is door de gezinsvoogd voor een gesprek hierover uitgenodigd. In reactie op het verslag van bevindingen voegt verzoeker hieraan toe dat zijn ex-partner een "overdreven dramatisch gesprek" met de gezinsvoogd heeft gevoerd en dat naar aanleiding daarvan zijn huidige partner voor een gesprek is uitgenodigd. Dit was mogelijk omdat zijn ex-partner het telefoonnummer van zijn huidige partner aan de gezinsvoogd had verstrekt.

12. In reactie op het verslag van bevindingen heeft verzoeker verder laten weten dat de open communicatie waarover Bureau Jeugdzorg sprak, niet pas in september 2009 verstoord is geraakt, maar al in juni / juli 2009. Op dat moment had Bureau Jeugdzorg volgens verzoeker, die daarbij verwijst naar contactjournaals uit die periode, al een oordeel over hem en heeft het zelfs de politie ingeschakeld zonder dit met hem te bespreken.

13. Ook heeft verzoeker laten weten het niet met Bureau Jeugdzorg eens te zijn dat de hulpverlenende instantie, Herlaarhof, heeft besloten dat vader niet mee kon doen met de hulpverlening. Uit de contactjournaals van 25 en 29 maart 2010 blijkt dat de teamleider van de gezinsvoogd vader buiten spel heeft gezet. Ook heeft verzoeker twee brieven meegestuurd, daterend van 1 februari en 1 maart 2010 aan de hulpverlener van Herlaarhof waarin verzoeker laat weten open te staan voor hulpverlening aan zijn dochter, maar de hulp die Bureau Jeugdzorg en Herlaarhof voorstelde geen goed idee te vinden omdat deze gebaseerd was op de beschuldigingen van huiselijk geweld die onjuist waren.

14. Met betrekking tot het ontbreken van de documenten bij Bureau Jeugdzorg die de onschuld van verzoeker aan kunnen tonen, liet verzoeker weten dat ook de klachtencommissie vraagtekens zette bij het ontbreken van deze documenten. De klachtencommissie had ook wel eens informatie niet ontvangen van Bureau Jeugdzorg.

Nadere stukken uit het dossier

15. Verzoeker heeft de Nationale ombudsman de informatie die volgens hem zijn onschuld ter zake het huiselijk geweld kan bewijzen toegestuurd. Het betreft een verklaring van de politie en een ongetekend exemplaar van een adviesrapport van Penitentiaire Inrichting (hierna: P.I.) Limburg Zuid locatie De Geerhorst. Dit adviesrapport is uitgebracht op 1 juni 2007 naar aanleiding van een verzoek van verzoeker om mee te doen aan het Ouder Kind Detentie project in de P.I. De rapporteur heeft gesproken met de ex-partner van verzoeker en zij was heel positief over het contact tussen verzoeker en zijn dochter. Zij wilde graag meewerken aan het Ouder Kind Detentie project.

16. Er zijn verschillende contactjournalen meegestuurd waarin de communicatie tussen onder andere Bureau Jeugdzorg en verzoeker staan beschreven. In de contactjournalen staat op en na 17 maart 2010 beschreven dat de gezinsvoogd de zaak aan een collega gaat overdragen omdat zij zich geïntimideerd voelt door verzoeker. Waar deze intimidatie uit bestaat staat niet expliciet omschreven. In een contactjournaal van 10 maart 2010 staat dat verzoeker niet het gevoel heeft dat er naar hem wordt geluisterd. Dit klopt, aldus de gezinsvoogd, verzoeker meldt zich alleen voor klachten en eist zaken, maar hij wil niet over (de veiligheid van) zijn dochter praten.

17. Bureau Jeugdzorg heeft de contactjournalen toegestuurd van de periode 20 augustus 2009 tot en met 18 augustus 2010. In deze tijdsspanne is er, op drie periodes na, minimaal één keer per week een contactjournaal aangemaakt. Dit is niet gebeurd tussen 17 en 30 december 2009; 29 april en 12 mei 2010 en tussen 12 mei en 16 juni 2010. Het contactjournaal van 12 mei 2010 betreft een e-mail van de toenmalige gezinsvoogd (de gezinsvoogd over wie verzoeker heeft laten weten dat hij hem de brief van de P.I. en het proces-verbaal van de politie heeft laten lezen; No) aan de voorziening voor pleegzorg met de mededeling dat hij per 16 juni 2010 niet meer werkzaam is bij Bureau Jeugdzorg.

18. In het dossier zit een contactjournaal van 24 september 2009 waarin kort wordt beschreven dat de gezinsvoogd heeft gesproken met de huidige partner en met de ex-partner van verzoeker. Hierin staat één zin over de mogelijke ontvoering: "Beide zijn bang dat vader X wil ontvoeren, vader schijnt plannen te hebben om naar Brazilië te gaan".

19. In het dossier zitten contactjournaals van 25 en 29 maart 2010. Hierin beschrijft de hulpverlener van Herlaarhof aan de gezinsvoogd hoe een gesprek met verzoeker is verlopen. De teamleider reageerde op dit gespreksverslag door aan te geven het niet eens te zijn met de eisen die verzoeker stelde omdat deze niet in het belang van de dochter van verzoeker waren. De hulpverlener reageerde hierop door te laten weten dat het verzoeker duidelijk was dat hij geen eisen kon stellen. Ook legde deze hulpverlener uit waarom hij heeft ingestemd met het afspreken van drie gesprekken, namelijk om te bekijken of verzoeker meer betrokkenheid kon krijgen. Daarnaast beschrijft hij ook waarom er op dat moment was besloten niet verder te gaan met de gesprekken met vader, namelijk omdat verzoeker de strijd aanging door te stellen dat de bezoekregeling uitgebreid moest worden.

20. Bij zijn reactie op het verslag van bevindingen heeft verzoeker contactjournaals meegestuurd van onder andere 28 en 29 juli 2009. Op 28 juli zijn verzoeker, de (toenmalige) gezinsvoogd, zijn ex-partner en hun dochter naar het gemeentehuis gegaan om een identiteitskaart voor de dochter aan te schaffen. Tijdens het bezoek aan het gemeentehuis is een discussie ontstaan over de aanschaf van een identiteitskaart of het bijschrijven in het paspoort van verzoeker. Verzoeker heeft de gezinsvoogd naar aanleiding hiervan op 29 juli per e-mail een brief gestuurd. De gezinsvoogd heeft op 29 juli 2009 in verband met een gesprek diezelfde middag met verschillende mensen contact gehad en daarbij ook verwezen naar hoe een en ander de 28e was verlopen en naar de brief van verzoeker. Ook heeft zij toen de politie ingelicht.

Beoordeling

1. Het beginsel van onpartijdigheid brengt met zich mee dat de overheidsinstantie zich actief opstelt om de schijn van partijdigheid en de schijn van vooringenomenheid te vermijden. Dit geldt ook voor instanties die overheidstaken verrichten zoals Bureau Jeugdzorg. De houding van de overheidsinstantie tegenover de partijen en het onderwerp van de handelingen moet vrij zijn van vooringenomenheid en partijdigheid. Het gaat er hierbij ook om dat, ook al ís de overheidsinstantie niet vooringenomen of partijdig, de betrokken partijen ook niet dit gerechtvaardigde gevoel mogen krijgen. Ook de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid moet dus worden voorkomen.

2. Verzoeker heeft na meerdere gebeurtenissen het gevoel gekregen dat Bureau Jeugdzorg partijdig is. Zijn ex-partner vertelt dingen over hem en deze worden, naar zijn beleving, zonder verifiëring in het dossier opgenomen. Omdat verzoeker het hiermee niet eens was heeft hij hierover klachten ingediend. Deze zijn gegrond verklaard.

3. De klachtencommissie heeft in haar uitspraak aangegeven dat BJZ onzorgvuldig jegens verzoeker heeft gehandeld door zonder nader onderzoek en als feit in het plan van aanpak op te nemen dat er sprake is geweest van huiselijk geweld tussen ouders waarvan hun dochter getuige was en dit ook als zorg en "veroorzakende en in stand houdende factor" heeft opgenomen. Ook de klachten van verzoeker over het niet door hem mee willen werken aan het hulpprogramma voor zijn dochter en het niet bespreken van het plan van aanpak, zijn gegrond verklaard. In reactie op deze uitspraak liet de directeur van BJZ verzoeker weten het op meerdere punten daarmee niet eens te zijn.

4. Door de uitspraak van de klachtencommissie voelde verzoeker zich gesterkt in zijn idee dat er bij BJZ een negatief beeld over hem bestond dat ook nog eens in stand werd gehouden door allerlei negatieve uitlatingen over hem voor waar aan te nemen. De kwaliteit van een plan van aanpak en het vertrouwen daarin van ouders staat of valt immers met de onderbouwing van de conclusies. Juist op dat punt richt zich de kritiek van de klachtencommissie. Dit klemt te meer omdat het gevoel partijdig behandeld te worden, een goede werkrelatie tussen de gezinsvoogd en de ouders belemmert. Juist in dit soort complexe familieverhoudingen is het dus belangrijk dat een gezinsvoogd steeds probeert van belang zijnde aangedragen informatie te verifiëren en ook voor te leggen aan betrokkenen. In de plannen van aanpak en andere rapportages dient dus een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen feiten en meningen van betrokkenen. Ook de gezinsvoogd moet zich onthouden van uitspraken die buiten zijn deskundigheid liggen. Bovendien moet een gezinsvoogd aangeven op basis van welke feiten hij tot bepaalde conclusies is gekomen. Zoals de klachtencommissie terecht stelt, moeten meningen en vermoedens niet als feiten worden gepresenteerd. Daarmee ondermijnt de gezinsvoogd immers het vertrouwen in zijn deskundige oordeel. De Nationale ombudsman vindt dus dat plannen van aanpak van Bureau Jeugdzorg altijd voldoende feitelijke onderbouwing behoren te hebben. De afronding van een klachtenprocedure zou in principe helemaal niet nodig moeten zijn voor de beantwoording van de vraag of een plan van aanpak voldoet aan de op dat punt gestelde eisen. Die waarborg zou intern moeten zijn ingebouwd.

5. Nu dat kennelijk niet is gebeurd en de klachtencommissie BJZ daarop heeft moeten wijzen, had de directeur haar verantwoordelijkheid moeten nemen en er in ieder geval voor moeten zorgen dat de bewuste passages uit het plan van aanpak werden verwijderd. Er staat immers informatie in het plan van aanpak die niet is geverifieerd en wel als feit is gepresenteerd. Bovendien heeft dit kennelijk ook een rol gespeeld in de zorgen van de gezinsvoogd en haar inschatting van de situatie en positie van het kind. De directeur heeft zich in dit geval de ernst van de kritiek van de klachtencommissie op het plan van aanpak, en daarmee op de opstelling van de gezinsvoogd, onvoldoende gerealiseerd en geen oog gehad tot welke gevoelens dit heeft geleid bij verzoeker.

6. De Nationale ombudsman heeft nergens in de door Bureau Jeugdzorg en verzoeker toegestuurde documenten uit het dossier aanwijzingen gevonden dat er maatregelen zijn genomen om de aangedragen informatie te verifiëren en/of dat de niet-geverifieerde informatie uit het dossier is verwijderd. Het opnemen van niet-geverifieerde en in de ogen van verzoeker onjuiste informatie in het dossier heeft bij verzoeker de schijn van partijdigheid gewekt. In zijn beleving is deze schijn door de klachtencommissie bevestigd door zijn klachten hierover gegrond te verklaren. Vervolgens is er richting verzoeker niets gebeurd om deze schijn van partijdigheid ongedaan te maken. Afgezien van het feit dat hierdoor bij verzoeker het vertrouwen in een onpartijdig Bureau Jeugdzorg ontbreekt, heeft dit ook het vertrouwen in het effect van klachtbehandeling teniet gedaan.

7. Nu Bureau Jeugdzorg geen actie heeft ondernomen om de informatie in het dossier aan te passen en het na de eerste klachtbehandeling ook een tweede keer is voorgekomen dat een klacht hierover gegrond is verklaard, heeft Bureau Jeugdzorg de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid gewekt. De klacht van verzoeker is gegrond.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Aanbeveling

De Nationale ombudsman geeft het bestuur van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant in overweging om, eventueel in overleg met verzoeker, het dossier en het plan van aanpak aan te passen op een wijze die recht doet aan de uitspraak van de klachtencommissie.

Slotbeschouwing

Beslissingen omtrent de omgang of de hoofdverblijfplaats van een kind neemt de rechter na zich te hebben laten adviseren door de Raad voor de Kinderbescherming of andere betrokken instanties. Indien het kind onder toezicht is gesteld, laat de rechter zich daarover ook adviseren door het Bureau Jeugdzorg. De informatie waarop Bureau Jeugdzorg zich bij haar advies baseert speelt dus een grote rol en moet juist zijn. Belangrijk is dat een rechter daaruit kan opmaken wat feiten zijn, en wat meningen en /of de interpretatie van de betrokken gezinsvoogd zijn. In dit geval was er sprake van beschuldigingen tussen partners over en weer. Dit soort informatie mag niet als feit worden opgenomen als niet vast is komen te staan dat dit daadwerkelijk is gebeurd.

Wanneer er sprake is van een beschuldiging van gepleegd huiselijk geweld, moet er worden nagegaan of hiervan ook aangifte is gedaan en of er daarna tot vervolging is overgegaan en in de rapportages worden vermeld. Tenminste moet de mening van de beschuldigde over het vermeende huiselijk geweld in de rapportages worden opgenomen. De stelling van de Raad voor de Kinderbescherming of van Bureau Jeugdzorg dat er niet aan waarheidsvinding wordt gedaan, is geen vrijbrief om de mening van één van de strijdende partijen zonder verifiëring in de rapportages op te nemen. Van instanties als Bureau Jeugdzorg en de Raad wordt een meer actieve houding verwacht. Indien zij een verklaring belangrijk vinden om daarmee een bepaalde beslissing te rechtvaardigen dan moet zoveel mogelijk de ware toedracht worden onderzocht. Alleen de beweringen die getoetst zijn kunnen als feiten in de rapportages worden opgenomen zodat de rechter zich daarover een gemotiveerd oordeel kan vormen.

Informatieoverzicht

• Eerdere door verzoeker toegestuurde informatie (de klacht verkeerde was op dat moment nog niet behandeld door de klachtencommissie), onder andere ontvangen op 16 december 2009 en 8 februari 2010. Bij de toegestuurde stukken van 8 februari 2010 zaten de verklaringen van de politie en van P.I. De Geerhorst.
• Verzoekschrift van verzoeker met verschillende (ook nog op latere momenten toegestuurde) bijlagen, ontvangen op 25 februari 2010.
• Diverse telefonische contacten met de partner van verzoeker, waaronder een gesprek op 12 mei 2010;
• Reactie van Bureau Jeugdzorg op de opening van het onderzoek van de Nationale ombudsman, ontvangen op 20 augustus 2010;
• Reactie van verzoeker op de reactie van Bureau Jeugdzorg, ontvangen op 30 augustus 2010;
• Reactie van Bureau Jeugdzorg op de reactie van verzoeker op hun reactie, ontvangen op 8 oktober 2010.

donderdag, januari 13, 2011

409. Tuchtrecht gezondheidszorg LJN: YG0843: Huisarts gewaarschuwd omdat hij, zonder vader te informeren, moeder adviseert om de kinderen aan te melden bij het Centrum Psychotraumatische Hulpverlening Flevoland. Ook advies dient beschouwd te worden als medische verrichting.

Medisch tuchtrecht: Toegewezen klacht tegen huisarts.
Twee dochters van vader en zijn ex-partner vertonen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vader ziet geen aanleiding voor een behandeling, de moeder oordeelt hier anders over. De huisarts adviseert de moeder na ruggespraak met het AMK de kinderen zelf aan te melden bij een centrum voor psychotrauma. Dit advies is te beschouwen als een verrichting waarover de huisarts vader ten onrechte niet (zelf) heeft geïnformeerd. De huisarts krijgt hiervoor een waarschuwing van het regionaal medisch tuchtcollege Zwolle. (Zie voor de volledige uitspraak van het tuchtcollege hieronder.)

Vader schrijft ter toelichting aan Vaderkenniscentrum|SKO:

Beste Vaderkenniscentrum | SKO,

Ik wil graag de uitspraak van het medisch tuchtcollege met jullie delen die naar aanleiding van mijn klachtschrift is gedaan.

Kort samengevat is de zaak als introductie:
Mijn ex en ik hadden een meningsverschil over (sexueel) afwijkend gedrag van mijn kinderen. Ik vond (en vind) dat het omgaan van mogelijk lastig gedrag bij jonge kinderen in eerste instantie gezocht moeten worden bij de ouders zelf, en dat de kinderen niet in allerlei trajecten terecht moeten komen. Mijn ex vond (en vindt)  dat kinderen ondersteuning nodig hebben bij afwijkend gedrag.

We hebben dit in den beginnen bespreekbaar proberen te maken bij de gezamenlijke huisarts en deze had al snel de vinger op de zere plek: de verhoudingen van de beide ouders naar elkaar toe waren niet goed voor de kinderen. Helaas heeft hij hier niet op doorgepakt, maar is hij gesprekken met moeder alleen aangegaan en heeft hij uiteindelijk na nieuwe signalen van moeder en overleg met het AMK besloten door te verwijzen naar het Centrum Psychotraumatische Hulpverlening (CPH) in Dronten. Hier zijn mijn kinderen zonder mijn toestemming onderzocht en na 5 maanden was de conclusie dat beide dochters niets mankeerden, maar dat de oudste wellicht wat last kon hebben van de scheiding!!!

Ik heb om principiële redenen de huisarts voor het tuchtcollege gedaagd met onderstaande waarschuwing als gevolg.

http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2011/YG0843

Het CPH ga ik nu proberen aan te pakken. Bij het tuchtcollege kan ik helaas alleen de directrice dagen, maar ik overweeg een aangifte van onttrekking van het ouderlijk gezag. Zij hadden geen reden om de verrichtingen te starten zonder mijn toestemming (zoals dat zo mooi aangegeven staat in de bovengenoemde uitspraak van het tuchtcollege). Dit verhaal wordt dus nog verder vervolgd.

Erg goed overigens om op internet een punt te vinden met lotgenoten. Eigenlijk is het allemaal te triest voor woorden. Ik heb inmiddels al wel gemerkt dat ik mijn karaktereigenschappen en mijn doorzettingsvermogen het beste kan uiten op de instanties, dan op mijn ex. Deze krijgt uiteindelijk in rechtszaken toch altijd wel gelijk. Ik ervaar rechtszaken met mijn ex dan ook niet als recht, maar als een loterij. Je weet maar nooit, de kans is er.. maar je krijgt het uiteindelijk toch niet.

Met vriendelijke groet,
Een vader
Zelf een klacht indienen bij een regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Hier vindt u meer informatie indien u zelf bij een van de regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg een klacht wilt indienen tegen uw huisarts of een andere behandelaar uit de gezondheidszorg.
U kunt uw klacht alleen schriftelijk indienen. De klacht moet geschreven zijn in het Nederlands. Het voorval waarop de klacht betrekking heeft mag niet langer dan tien jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Als u een klacht wilt indienen kunt u het klaagschrift formulier gebruiken. In een klaagschrift moet in ieder geval staan:
  • Uw naam, voornamen en adres
  • De naam, het werkadres en eventueel het woonadres van de aangeklaagde;
  • De formulering van de klacht, zoveel mogelijk voorzien van de data, feiten en omstandigheden waarop die klacht berust
  • Uw handtekening
  • Als u niet de patiënt bent:
    • Naam, adres en geboortedatum van de patiënt
    • Het belang dat u heeft bij het indienen van de klacht
    • De aard van de relatie met de patiënt
    • De reden waarom patiënt zelf geen klacht kan indienen en indien mogelijk de handtekening van de patiënt als blijk van zijn/haar instemming
  • Als iemand anders u vertegenwoordigt, dan moet u diegene schriftelijke machtigen en de machtiging meesturen.
Advies
Voor hulp bij het indienen van uw klacht kunt u contact opnemen met het Informatie- en Klachtenbureau Gezondheidszorg (IKG) in uw regio. Het IKG kan u bijstaan tijdens de tuchtrechtprocedure. De dienstverlening is gratis. Via het telefoonnummer 0900-2437070 wordt u doorverbonden met het IKG-bureau in uw regio.

Waar moet ik mijn klacht indienen?
U kunt het klaagschrift opsturen naar het tuchtcollege in de regio waar de beroepsbeoefenaar woont:

Uitspraak Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 001/2010 (LJN: YG0843, 13 januari 2011)

Datum uitspraak: 13-01-2011
Datum publicatie: 13-01-2011
LJN: YG0843
Domein: Gezondheidszorg

Inhoudsindicatie:
Klacht tegen huisarts. Twee dochters van klager en zijn ex-partner vertonen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Klager ziet geen aanleiding voor een behandeling, de moeder oordeelt hier anders over. Verweerder adviseert de moeder na ruggespraak met het AMK de kinderen zelf aan te melden bij een centrum voor psychotrauma. Dit advies is te beschouwen als een verrichting waarover verweerder klager ten onrechte niet (zelf) heeft geïnformeerd. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing d.d. 13 januari 2011 naar aanleiding van de op 7 januari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,
k l a g e r

-tegen-

C, huisarts, werkzaam te B, bijgestaan door mr. D. Zwartjens, advocaat te Utrecht,
v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Klager heeft een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd, de repliek met een bijlage. Beiden hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 3 december 2010, alwaar klager is verschenen. Voor verweerder is alleen diens gemachtigde verschenen. Voorafgaand aan de zitting heeft klager nog tweemaal stukken overgelegd.

2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is vader van drie kinderen, een meisje van destijds 7 en een tweeling (een jongen en een meisje) van destijds bijna 5 jaar oud. Klager en de moeder van de kinderen zijn gescheiden. Allen waren patiënt in de huisartsenpraktijk van verweerder.

Op 3 september 2009 vond op initiatief van klager een gesprek plaats tussen verweerder en beide ouders. Onderwerp van dit gesprek was seksueel getint gedrag van beide dochters, mogelijk onder invloed van een van de dochters van de nieuwe partner van klager. Klager was van oordeel dat mogelijk afwijkend gedrag vanzelf wel zou verdwijnen omdat de desbetreffende dochter van zijn partner inmiddels in een pleeggezin verbleef. Besloten werd dat verweerder een orthopedagoog zou consulteren. Deze gaf aan het gedrag van beide meisjes niet passend bij hun leeftijd te vinden. Vervolgens vond een tweede driegesprek plaats op 28 september 2009, waarin verweerder de bevindingen van de orthopedagoog weergaf. Verweerder gaf aan dat aanhouden van het afwijkende gedrag reden zou zijn om verder onderzoek te adviseren. De ouders zaten niet op één lijn, klager stond afhoudend ten opzichte van een verdere behandeling.

Vervolgens is de moeder nog een aantal malen alleen op het spreekuur gekomen om te overleggen over de kinderen. Moeder kwam met nieuwe voorbeelden van seksueel getint gedrag. Zij gaf aan dat zij en klager niet op één lijn zaten. Verweerder adviseerde haar te proberen het eens te worden met klager. Op 9 november 2009 gaf de moeder te kennen dat dit niet gelukt was. Vervolgens heeft verweerder contact opgenomen met de vertrouwensarts van het AMK over de vraag hoe te handelen. De (advocaat van) moeder heeft bij aangetekende brief van 30 december 2009 aan klager laten weten dat de kinderen behandeld zouden worden in een centrum voor hulpverlening bij psychotrauma. Klager heeft hiertegen, als mede met het gezag beklede ouder, geprotesteerd maar genoemd centrum heeft de aanmelding van de twee dochters door uitsluitend de moeder wel geaccepteerd. Na een achttal observaties in een spelkamer luidde het vervolgadvies om de oudste dochter eenmaal per vier weken ondersteunende begeleiding te geven. Voor de jongste dochter was geen vervolgbehandeling geïndiceerd.

Klager heeft per e-mail dringend aan verweerder verzocht zijn kinderen niet meer te behandelen en dit in een voorkomend geval aan een andere huisarts in de praktijk over te laten.

Het AMK heeft desgevraagd aan klager laten weten niet op de hoogte te willen worden gehouden omdat het AMK pas in beeld komt als er een melding is gedaan.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

- dat hij zonder klager hierin te kennen en tegen diens wens overleg over diens kinderen heeft gevoerd met een vertrouwensarts van het AMK;

- dat hij overleg heeft gehad met de ex-partner van klager over zijn kinderen zonder klager hierin te kennen;

- dat hij geen overleg heeft gehad met klager als gezaghebbende ouder over de behandeling van zijn kinderen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat op hem geen plicht rust de ex-partner in te lichten over zijn consulten met de moeder, die overigens ook onder zijn geheimhoudingsplicht vallen. Op 28 september 2009 is hij in gesprek geweest met klager en toen heeft hij aangegeven dat verder onderzoek nodig zou zijn. Klager heeft toen zelf aangegeven dat hij niet verder wilde praten. De vertrouwensarts adviseerde via verweerder de moeder om de kinderen te laten onderzoeken in een centrum voor psychotraumahulpverlening. Als de ouders dat niet zouden doen, dan adviseerde zij een melding te doen bij het AMK aangezien zij de situatie als zeer ernstig inschatte. Het centrum verricht laagdrempelig onderzoek, dus was er geen sprake van een ingrijpende behandeling, terwijl verweerder ook niet hiernaar verwezen heeft omdat hij op aangeven van het AMK de moeder heeft geadviseerd de kinderen zelf aan te melden bij het centrum. Het was ook de taak van de moeder om klager hierover te informeren, hetgeen zij naar zijn weten ook heeft gedaan. Verweerder acht het overigens van groot belang in het kader van goed hulpverlenerschap dat de kinderen onderzocht zouden worden, zelfs als één van de ouders dat niet wenselijk achtte, omdat immers anders een AMK-melding moest worden gedaan om verder onderzoek af te dwingen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2. Klager heeft ter zitting het eerste klachtonderdeel ingetrokken. Het college overweegt ten overvloede dat aannemelijk is dat verweerder de casus in geanonimiseerde vorm heeft besproken met de vertrouwenarts van het AMK, hetgeen niet ongebruikelijk en zorgvuldig is te noemen.

5.3. Wat het tweede klachtonderdeel betreft, aangaande de consulten met uitsluitend de moeder, overweegt het college het volgende. Uit de overgelegde journaals van verweerder met betrekking tot de kinderen blijkt niet van medische verrichtingen bij de kinderen, die in dat geval uitsluitend met de moeder zouden zijn besproken. Verweerder heeft aangegeven dat hij de consulten waarover wordt geklaagd heeft genoteerd in het dossier van de moeder. Ook overigens is met betrekking tot deze consulten niet gebleken dat verweerder adviezen heeft gegeven met behandelconsequenties voor de kinderen. Niet kan van verweerder worden verlangd dat hij ter verdediging het journaal met betrekking tot de moeder overlegt. De raadsvouw heeft ter zitting een aantal gedeeltes voorgelezen uit het journaal met betrekking tot de consulten van moeder. Al met al is niet aannemelijk dat verweerder meer met de moeder heeft besproken dan hoe om te gaan met het verschil in inzicht tussen haar en klager over de vraag of, en zo ja welke behandeling van de dochters noodzakelijk was in verband met eventueel seksueel getint gedrag bij hen. Dit hoefde verweerder niet ook met klager te bespreken en het hierop gerichte klachtonderdeel is dus niet gegrond.

5.4. Anders is dit wat het derde klachtonderdeel betreft. Weliswaar is niet komen vast te staan dat verweerder formeel de kinderen heeft verwezen naar het centrum voor hulpverlening bij psychotrauma, maar verweerder heeft uiteindelijk wel de moeder aangeraden om de kinderen daar aan te melden. Het enkele feit dat verweerder hierover advies heeft ingewonnen bij het AMK neemt niet weg dat hij als huisarts van de kinderen dat advies aan de moeder heeft gegeven en daarvoor dan ook de verantwoordelijkheid heeft te nemen.

Artikel 7:446, tweede lid, BW, voor zover hier van belang, luidt:
Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:

a) alle verrichtingen -het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen- rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen.
De wetgever heeft het begrip verrichtingen ruim uitgelegd door ook nadrukkelijk het onderzoeken en het geven van raad daaronder te vatten. Anders dan verweerder, is het college dan ook van oordeel dat het geven van het genoemde advies beschouwd dient te worden als een verrichting als bedoeld in artikel 7:446, tweede lid, BW. Hiervoor is dus in beginsel ex artikel 7:450 juncto artikel 7:465 BW toestemming van de ouders nodig die met het gezag belast zijn. Uitzonderingen op deze regel zijn neergelegd in artikel 7:466 BW. Het eerste lid van dit artikel ziet op noodsituaties, waarbij onverwijlde uitvoering van de verrichting kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de patiënte te voorkomen. Hiervan was in casu geen sprake. Volgens het tweede lid van dit artikel mag een volgens de artikelen 7:450 en 7:465 BW vereiste toestemming worden verondersteld te zijn gegeven, indien de desbetreffende verrichting niet van ingrijpende aard is. Niet aanvaard kan worden de stelling van verweerder dat de behandeling bij genoemd centrum niet van ingrijpende aard was. Er heeft immers een achttal observaties plaatsgevonden, gericht op de vraag of verdere behandeling/begeleiding noodzakelijk was, hetgeen bij de oudste dochter ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. En ook al zou het gaan om een niet-ingrijpende verrichting, dan geldt dat klager had aangegeven een dergelijke behandeling niet nodig te vinden, zodat de vereiste toestemming niet verondersteld mocht worden.

Verweerder heeft, tot slot, het niet aan de moeder mogen overlaten om de vader te informeren Verweerder was immers de professional die, beter dan een niet-deskundige ouder die in onmin leeft met de andere ouder, zijn advies aan klager kon overbrengen.

5.6. De klacht is dus deels gegrond. Enerzijds heeft het college wel begrip voor de situatie waarin verweerder zich bevond, waarin hij op advies van een AMK-arts heeft gedaan wat hij meende dat in het belang was van de minderjarigen. Aan de andere kant werd van verweerder niet meer verlangd dan dat hij het aan de moeder gegeven advies ook aan vader uitbracht. Het niet respecteren van het toestemmingsvereiste van c.q. de informatieplicht ten opzichte van beide ouders, indien vereist, kan -zoals ook hier is gebeurd- tot een breuk in de voor een behandelrelatie tussen een patiënt en diens arts vereiste vertrouwensbasis leiden. Al met al is de maatregel van waarschuwing passend te achten. Voorts ziet het college aanleiding op onderstaande wijze bredere bekendheid te geven aan deze uitspraak.

6. DE BESLISSING

Het college:

- waarschuwt verweerder;

- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Huisarts in praktijk’, ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. Th.C.M. Willemse, lid-jurist, en S. Tiemersma, J.M. Komen en G.W.A. Diehl, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

_____
Disclaimer: Vaderkenniscentrum kan geen sluitend juridisch advies geven: neemt u hiervoor, als het zover komt, contact op met bijvoorbeeld een advocaat, notaris of de geëigende overheidsinstanties. Het Vaderkenniscentrum huldigt een eigen rechtsopvatting op een rechtsgebied dat in ontwikkeling is. Hoewel het Vaderkenniscentrum de grootst mogelijke algemene zorg aan uw adviesverzoek en – in voorkomend geval - melding zal besteden, is het Vaderkenniscentrum niet aansprakelijk voor de gegeven adviezen. Adviezen en reacties van het Vaderkenniscentrum worden uitsluitend gegeven onder volledige uitsluiting van alle aansprakelijkheid van Vaderkenniscentrum voor de door haar gegeven adviezen en reacties.
_____

dinsdag, januari 04, 2011

400. Zitting over gezamenlijk gezag en de verdeling van de zorg en opvoedtaken na scheiding bij de Rechtbank Utrecht (Video)

Bron: EO – programma De Rechtbank – Aflevering 5 - Player omroep.nl - Dinsdag 4 januari 2011 om 22:35

Video (familierechtzaak begint vanaf min. 4:20):

Get Microsoft Silverlight Bekijk de video in andere formaten.

1. Bedreigingszaak van een ambtenaar in functie bij de politierechter
Strafrechter Paola Bernini treft tijdens haar zitting verdachte B. tegen over zich. Hij heeft agenten uitgescholden en bedreigd, en zit nu in voorarrest. De verdachte B. kan zich weinig herinneren van het voorval. Een grote hoeveelheid bier is daar debet aan. Advocaat mr. Labee houdt zijn hart vast of zijn cliënt zich kan beheersen tijdens de zitting.

2. Familierechtzaak inzake gezamenlijk gezag en de verdeling van de zorg en opvoedtaken na scheiding bij de Rechtbank Utrecht (vanaf min. 4:20)
Elf jaar waren ze samen,de heer en mevrouw Orij-Hazeleger. Inmiddels is de liefde dusdanig bekoeld dat ze elkaar, voor het eerst sinds een jaar, weer treffen in de rechtbank. Inzet is het ouderlijk gezag en een omgangsregeling betreffende de kinderen. Voor zowel de vader als moeder is het een beladen zitting. Aan familierechter Bart van Meegen om zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen in de, inmiddels niet meer leefbare, situatie.

3. Verkeersovertredingen bij de kantonrechter
Voor kantonrechter Sjef de Laat staat de ochtend in het kader van verkeersovertredingen. Een vrouw ontvangt een bekeuring voor te hard rijden, maar heeft zelf niet achter het stuur gezeten. Ze weigert te betalen. Haar zoon blijkt meer te weten van de overtreding.